De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd222 Aan Thomas More
| |
Erasmus van Rotterdam aan Thomas More, gegroetToen ik dezer dagen uit Italië naar Engeland afreisde, wilde ik, om de tijd die ik te paard doorbracht niet te verdoen met geklets waar geen muze aan te pas kwam, wat nadenken over onze gezamenlijke studies en mij vermeien in de herinnering aan de fijne en geleerde vrienden die ik hier had achtergelaten. De eerste die mij voor de geest kwam was jij, More, want tijdens mijn afwezigheid genoot ik van de herinnering aan jou evenzeer als van de omgang met jou toen we bij elkaar waren. Ik mag sterven als mij in het leven ooit iets prettigers is overkomen. Welnu, omdat ik iets te doen wilde hebben en de omstandigheden niet bepaald geschikt waren voor een serieuze studie, kwam ik op het idee om, bij wijze van grap, een Lof der zotheid te schrijven. ‘Welke Pallas’, zeg je, ‘bracht je op dat idee?’ Allereerst je familienaam, More, die evenveel lijkt op het woord MoriaGa naar voetnoot1. als jijzelf vreemd bent aan zijn betekenis, want naar ieders mening ben je allesbehalve zot. Vervolgens bedacht ik dat juist jij dit spelle- | |
[pagina 147]
| |
tje van mijn geest zou weten te waarderen. Je geniet immers altijd erg van dit soort grappen die, als ik me niet vergis, niet dom of zouteloos zijn, en ook in het gewone leven gedraag je je als een Democritos.Ga naar voetnoot2. Je staat door je bijzonder scherpzinnige geest mijlenver boven de gewone mensen, maar toch kun je als ‘een man van elk uur van de dag’ dankzij je onvoorstelbare vriendelijkheid en omgangsvormen met iedereen overweg en geniet je daar ook van. Daarom moet je deze kleine voordracht aanvaarden als aandenken van je goede vriend en hem vooral onder je hoede nemen, want nu hij eenmaal aan jou is opgedragen, is hij niet meer van mij maar van jou. Immers, het zal waarschijnlijk niet ontbreken aan criticasters die vinden dat deze onbenulligheden een theoloog niet passen of dat al die spot niet samengaat met christelijke bescheidenheid. Zij zullen roepen dat ik de oude komedie nadoe of de Lucianus uithang en dat ik alles met mijn sarcasme onderuithaal. Maar als de oppervlakkigheid van het onderwerp en de scherts hen stoort, dan zou ik willen dat zij bedenken dat het geen vondst van mij is, maar dat grote schrijvers dat in de Oudheid al hebben gedaan. Homerus heeft, vele eeuwen terug, over De strijd van de kikkers en muizen geschreven, Vergilius over De mug en De stamppot, Ovidius over De noot. Verder heeft Polycrates Busiris geprezen en Isocrates berispte hem daarom, Glauco zong een loflied op de onrechtvaardigheid, Favorinus op ThersitesGa naar voetnoot3. en de driedaagse koorts, Synesius op de kaalheid, Lucianus op de vlieg en op de klaploperij. Seneca heeft zich vrolijk gemaakt over de vergoddelijking van Claudius, Plutarchus schreef de dialoog van GryllusGa naar voetnoot4. met Odysseus, Lucianus en Apuleius schreven over de ezel en ik weet niet wie over het testament van het varken Grunnius Corocotta,Ga naar voetnoot5. dat de heilige Hieronymus ook nog vermeldt. Wat mij betreft: men mag rustig denken dat ik voor mijn eigen genoegen mens-erger-je-niet speel of, als men dat liever wil, dat ik mijn eigen stokpaardje berijd. Wat is dat toch voor een onrechtvaardigheid dat wij alle manieren van leven hun humor gunnen, maar op het gebied van de studie geen enkele vrolijkheid dulden. En dat terwijl onnozele dingen dikwijls tot ernstige onderwerpen leiden en men de humor zo kan hanteren dat de niet al te | |
[pagina 148]
| |
botte lezer daar meer baat bij heeft dan bij al die briljante en schitterende verhandelingen, bijvoorbeeld wanneer iemand uitvoerig in een overladen redevoering de retorica en de filosofie prijst, een ander de loftrompet steekt van een vorst, weer een ander oproept tot een oorlog tegen de Turken, of de toekomst voorspelt of allerlei kwesties opwerpt over geitenwol. En zoals er niets onnozeler is dan het serieuze onnozel te behandelen, zo is er niets geestiger dan onbenulligheden te behandelen alsof je er heel serieus mee bezig bent. Het is aan anderen om over mij te oordelen, hoewel, als mijn eigenliefde me niet bedriegt, heb ik de zotheid geprezen, maar allerminst als een zot. En om op het verwijt van sarcasme te antwoorden, het heeft grote geesten altijd vrijgestaan straffeloos de spot te drijven met de maatschappij, zolang deze vrijheid maar niet ontaardde in fanatisme. Het verbaast me daarom des te meer dat we tegenwoordig zo fijngevoelig zijn dat we alleen nog maar luisteren naar plechtstatige stoplappen. En dan zijn er nog mensen die zo tegendraads vroom zijn dat zij de grofste beledigingen aan het adres van Christus beter verdragen dan het geringste grapje over de paus of de vorst, vooral als het hun dagelijks brood raakt. Maar als iemand het leven van de mensen zo kritiseert dat hij niemand met name aanvalt, dan vraag ik je, kwetst hij dan de mensen of wil hij ze iets leren en ze terechtwijzen? Overigens, hoeveel kritiek spui ik niet op mezelf? Bovendien, wie niemand, van welke rang of stand ook, uitsluit van zijn kritiek, ergert zich aan niemand in het bijzonder, maar hekelt alle menselijke tekortkomingen. Als iemand schreeuwt dat hij gekwetst is, dan toont hij zijn slechte geweten, of minstens zijn angst. De heilige Hieronymus was in dit genre heel wat vrijmoediger en sarcastischer, omdat hij zich dikwijls niet ontzag namen te noemen. Ik heb me helemaal onthouden van namen, en ik heb zo mild geschreven dat de verstandige lezer gemakkelijk zal begrijpen dat ik veeleer geprobeerd heb te vermaken dan te kwetsen. Ik heb nergens, zoals Juvenalis, in de verborgen beerput der misdaden geroerd, maar gepoogd meer het belachelijke dan het schandelijke te kastijden. Als iemand dan nog niet tevreden is, moet hij maar bedenken dat het mooi is om door de zotheid te worden berispt. Aangezien ik haar sprekend opvoer, moest ik haar optreden aan haar personage aanpassen. Maar waarom zeg ik dit allemaal tegen jou? Je bent zo'n zeldzaam goede advocaat dat je ook weinig fraaie zaken uitstekend kunt verdedigen. Vaarwel, zeer welsprekende More, en verdedig je Lof der zotheid met vuur. |
|