De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd194 Aan Thomas Linacre
| |
Erasmus van Rotterdam aan zijn vriend Thomas Linacre, gegroetIk ben ongedeerd in Parijs aangekomen, behalve dat ik door die vierdaagse zeetocht een vervelende ziekte heb opgelopen na een kou te hebben gevat, die me ook nu nog hevige hoofdpijn bezorgt. De klieren onder mijn oren zijn aan beide kanten opgezwollen, mijn slapen kloppen, mijn oren suizen. En ondertussen is er geen Linacre, die mij ervan kan verlossen met zijn kunde. Dat is wat het contract voor Italië me vooralsnog heeft opgeleverd. Want ik had me voor eens en altijd voorgenomen om me nooit van mijn leven meer toe te vertrouwen aan wind en golven, wanneer een tocht over land mogelijk was. Voor de Fransen ben ik weer herrezen, want hier ging het hardnekkige | |
[pagina 113]
| |
gerucht dat Erasmus naar de goden was afgereisd. Ik vermoed dat het zijn oorsprong vond in de dood van de Fransman Milo;Ga naar voetnoot1. die was ook uit Frankrijk vertrokken om naar de familie Mountjoy te gaan, maar daar een paar dagen na zijn aankomst aan de pest overleden. Aan deze vergissing - ik geloof niet in voortekens - heb ik te danken dat ik nu, in leven, een voorproefje heb gehad van wat de achterblijvers na mijn dood over me zullen zeggen. Nu ik ben teruggekeerd, lacht Frankrijk me zo toe dat ik niet meer weet of Brittannië, dat me zovele en zulke waardevolle vrienden schonk, mijn geest het meest streelt of Frankrijk, dat mij zeer zoet is doordat ik er zeer vertrouwd mee ben, er mijn vrijheid heb en het me ten slotte zo uitgesproken gunstig gezind is. Zodoende overstelpt mij een dubbele vreugde doordat ik met evenveel plezier terugdenk aan mijn verblijf in Engeland, vooral omdat ik spoedig daarheen hoop terug te keren, als ik geniet van het weerzien van mijn Franse vrienden. Je zult wel moeten lachen, als je hoort hoe begerig mijn GriekjeGa naar voetnoot2. wachtte op het geschenk dat ik hem beloofd had in ruil voor de pennen uit Cyprus. Hoeveel keer herinnerde hij me er niet aan. Hoeveel keer verweet hij me niet dat ik het hem niet had gestuurd. Het doet me werkelijk plezier die kraai met zijn wijdopen snavel voor de gek te hebben gehouden. Want die domme kerel had niet in de gaten dat ik schreef: ‘ik zal je een cadeau sturen dat echt iets voor jou is’. Dat wil zeggen niets. Ik hoop dat ik de taak die ik op me heb genomen, om de kinderen van BattistaGa naar voetnoot3. te onderwijzen, tot een goed einde kan brengen. Ik merk dat de jongens begaafd, bescheiden en handelbaar zijn en verstandiger dan men op die leeftijd mag verlangen. Clyfton, hun verzorger, is de eerlijkste, beminnelijkste en gedienstigste man die je je kunt voorstellen. Vaarwel, zeer geleerde en zeer vriendelijke leraar, en schrijf vaak aan mij, ook al is het weinig, als je maar schrijft. |
|