186 Aan Frans Dirksz
Londen, [eind 1505?]
Je zou me een groot genoegen doen, mijn beste vriend, als je ervoor zou zorgen de brieven die ik met veel zorg aan allerlei mensen schreef, zoveel mogelijk te verzamelen. Ik ben namelijk van plan een boek met brieven uit te geven, vooral met de talrijke die ik aan Cornelis van Gouda, de zeer talrijke die ik aan mijn vriend Willem schreef en een paar die gericht zijn aan Servaas. Schraap alles bij elkaar wat je, waar dan ook, kunt vinden, maar stuur ze pas op als ik iemand daarvoor heb aangewezen.
Ik bezweer je, mijn beste Frans, bij onze wederzijdse vriendschap en bij jouw geluk, dat mij even dierbaar is als het mijne, je met al je energie te wijden aan de Heilige Schrift; lees de oude commentators. Geloof mij, de zaligheid zullen wij ofwel langs deze weg, ofwel nooit ingaan, hoewel ik er niet aan twijfel dat je al doet waartoe ik je aanspoor. Vaarwel en beveel me in je gebeden aan bij Christus.
Groet onze Willem van me. Ik schrijf hem niet, omdat ik het erg druk heb en me ook niet helemaal goed voel. Probeer van Willem gedaan te krijgen dat hij een mooi verzorgde brief aan mijn graaf schrijft. De zon heeft nooit een man beschenen die de geleerden zo goed gezind is.
Londen, vanuit het bisschoppelijk paleis