De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
bij Christopher Fisher, een Engelsman in dienst van het pauselijk hof als apostolisch protonotarius. Uit dank voor diens gastvrijheid droeg Erasmus aan hem zijn uitgave op van Valla's Annotationes in Novum Testamentum (Aantekeningen op het Nieuwe Testament) (Parijs, 1505). Het manuscript daarvan werd door Erasmus ontdekt in de premonstratenzerabdij van Park, juist buiten de muren van Leuven. | |
Erasmus van Rotterdam aan de edelachtbare en zeergeleerde heer Christopher Fisher, protonotarius van de apostolische stoel en doctor in het kerkelijk recht, gegroetDe vorige zomer, toen ik in een zeer oude bibliotheek op jacht was - in geen bergen of dalen is het aangenamer jagen - raakte plotseling een ongewone prooi in mijn netten: de Aantekeningen op het Nieuwe Testament van Lorenzo Valla. Ik voelde meteen een hevig verlangen dit werk aan alle geleerden ter beschikking te stellen, omdat ik het kleinzielig vond om heimelijk in mijn eentje te verslinden wat ik op jacht had veroverd. Maar ik was een beetje bang voor de grote afschuw die de naam Valla opwekt en ook voor het onderwerp dat, op het eerste gezicht, veel afkeer kan oproepen. Maar zodra u het boek had doorgebladerd, sterkte u me, met uw weloverwogen oordeel, niet alleen in mijn mening maar begon u, ook zelfs met dreigementen, me aan te sporen de schrijver niet zijn welverdiende roem en zoveel duizenden leergierigen niet een zo profijtelijk geschenk te onthouden, alleen maar omdat een paar mensen zouden gaan blaffen. U twijfelde er niet aan dat dit werk voor gezonde en oprechte geesten even nuttig als aangenaam zou zijn, en van de anderen met hun ziekelijke geest moest ik me niets aantrekken. Kortom, u bood zich aan als beschermer en verdediger van het boek; het zou uitgegeven worden op risico van u alleen. Daarom denk ik, zeergeleerde Christopher, dat uw Valla, ook al keek hij altijd met verachting neer op al die haat, zich toch met nog wat meer vertrouwen in het strijdperk zal begeven, nu hij de bescherming geniet van een zo sterk en onoverwinnelijk strijder, en nu hij door dit voorwoord beschermd wordt als door het schild van Ajax.Ga naar voetnoot1. In dit voorwoord zal ik, conform uw wens, de opzet en de waarde van dit werk bespreken, maar eerst wil ik, in het kort, de naam van Valla zuiveren van alle weerstand die hij oproept. In de eerste plaats: als wij de oprechtheid die wij van anderen eisen, zelf in praktijk brengen tegenover hen die wij niet met boosaardigheid, maar juist met dankbaarheid moeten bejegenen, dan moeten wij, liefhebbers van de | |
[pagina 91]
| |
schone letteren, de naam van Valla in ere houden en niet verafschuwen, dan moeten we hem erkentelijk zijn, want in zijn enthousiasme om de literatuur in ere te herstellen heeft hij, willens en wetens, een rol op zich genomen die hem niet geliefd zou maken. Scherpzinnig als hij was, zag hij heel goed in dat men een zo ingeworteld kwaad alleen kon uitroeien met pijnlijke medicijnen, uitbranding en amputaties, en dat veel mensen daarvan te lijden zouden hebben. Hij wist ook heel goed dat de oren van de mensen zo gevoelig zijn dat je, zelfs onder de besten van hen, haast niemand kunt vinden die de waarheid graag hoort en dat niet alleen zij van wie hij de wonden zou aanraken, het zouden uitschreeuwen van pijn, maar ook de omstanders die zich voor zichzelf het ergste inbeelden uit andermans ziekte. Desondanks heeft hij, in heilig vuur ontstoken, geen inspanning, vijandschap geschuwd zolang er maar enkelen waren die zijn weldaad in dankbaarheid aanvaardden (eigenlijk echter zou iedereen hem dankbaar moeten zijn). Maar het is nu onze fout als, in een omgekeerde wereld, vleierij vrienden maakt en waarheid voortbrengt.Ga naar voetnoot2. Maar, zal men zeggen, hij heeft hooi om zijn horensGa naar voetnoot3. en verscheurt iedereen. Is dat woord ‘verscheuren’ nu echt van toepassing als je alleen maar van mening verschilt op het gebied der letteren en in je enthousiasme om te doceren een paar dingen laakt onder het vele dat je prijst? Als, volgens Quintilianus,Ga naar voetnoot4. in het aanleren niets zo efficiënt is als aan de hand van meesterwerken te laten zien, niet alleen wat men moet navolgen, maar ook wat men moet vermijden, dan is dat nog noodzakelijker als je iets moet afleren. Valla durfde bij sommige grote schrijvers woordjes te bekritiseren. Wat een ongehoorde misdaad! Alsof Aristoteles niet bijna alles bij iedereen gelaakt heeft, alsof BrutusGa naar voetnoot5. niet de hele stijl van Cicero verachtte, CaligulaGa naar voetnoot6. die van Vergilius en Livius, QuintilianusGa naar voetnoot7. en Aulus GelliusGa naar voetnoot8. die van Seneca, Hieronymus die van Augustinus en Rufinus en ten slotte Filelfo die van Quintilianus. En meende PliniusGa naar voetnoot9. niet dat zijn boek slecht gevallen was bij een vriend, als die geen kritiek had op sommige passages? We moeten het niet fout vinden, maar er juist naar verlangen dat er in de wetenschap verschil van mening bestaat en een | |
[pagina 92]
| |
strijd, waarvan HesiodusGa naar voetnoot10. schreef dat die bijzonder nuttig was voor de mensheid, zolang hij maar niet ontaardt in razernij en scheldpartijen. Als ik even goed nadenk, is een vriend die mij toejuicht mij niet dierbaarder dan een vijand die mij kritiseert, zolang de schoenmaker zich maar bij zijn leest houdt. Iemand die prijst brengt bijna altijd schade toe, terwijl iemand die kritiek levert erg nuttig is. Als hij terecht kritiek levert, ga ik geleerder van hem vandaan; als hij het ten onrechte doet, word ik alerter gemaakt, gestimuleerd, wakker geschud, gedwongen aandachtiger en behoedzamer en vol enthousiasme te zijn om de waarheid te verdedigen. Begeerte naar roem is immers een minder heftige prikkel dan angst voor smaad. Zeker, Valla heeft sommige schrijvers in hun geheel veroordeeld, maar was er, vraag ik, iets zo urgent als aan al die schijngeleerden hun gezag te ontnemen, zoals de leeuwenhuid aan de ezel,Ga naar voetnoot11. zodat de grote massa van onkundigen niet de slechtste voorbeelden navolgde in plaats van de beste? En als de grote man dan af en toe in woede lijkt te ontsteken, dan was dat niet zijn schuld, maar die van die geleerden die zoveel onheil stichtten. En het zou beter geweest zijn gebruik te maken van de ondeugd van een ander dan zich geheel en al af te keren van zovele nuttige dingen vanwege een enkele smet. Er bestaat ongetwijfeld noodzakelijk kwaad, maar verstandige mensen plegen dat te benutten tot hun eigen voordeel. De ontaarde en bezoedelde letteren vereisten een onverschrokken Zoilus en een gesel van de barbaren, meer dan een Parthenius, met andere woorden, een scherp criticus, een soort Momus en zelfs, zo u wilt, eentje die goed kan schelden en die ‘met een scheet’ durft te antwoorden ‘op donderslagen’, zoals de oude komedieGa naar voetnoot12. dat noemt, en die voor een slechte knoest een slechte wig gebruikt. Het sarcasme - als u het liever zo noemt - van Valla heeft heel wat meer bijgedragen aan de zaak der schone letteren dan de onnozele welwillendheid van degenen die, zonder onderscheid, alles van iedereen bewonderen en elkaar toejuichen en, zoals men zegt,Ga naar voetnoot13. elkaars schurft krabben. En als men dan bedenkt hoe schandelijk die Goten hebben huisgehouden onder alle takken der wetenschap, met welke arrogantie zij hun eigen onkunde blijven doceren, met wat voor domme halsstarrigheid zij hun eigen onwetendheid afschermen en de geleerdheid van anderen verachten, dan lijkt Valla's misnoegen misschien nog erg bescheiden, zijn boosheid vroom, zijn kritiek eerder noodzakelijk dan brutaal. Die kritiek oogstte de bijval van de geleerde wereld, juist omdat Valla, hoe hatelijk dat ook is, haar toch heeft gespuid om ons te helpen. En kijk eens, vraag ik, hoe partijdig en onrechtvaardig wij zijn op dit punt | |
[pagina 93]
| |
en hoe weinig nut dat afwerpt voor onszelf. Poggio, die advocaat voor kwalijke zaken, die zo dom was dat hij, zelfs al had hij geen obsceniteiten geschreven, het lezen niet waard was, was zo obsceen dat, zelfs al was hij erg geleerd geweest, fatsoenlijke mensen hem toch moeten verwerpen. Welnu, zo'n type is in ieders handen en wordt overal gelezen en vertaald, als was het een fatsoenlijk man, dat wil zeggen, een man die geen vijanden maakt. Valla, die nooit obsceen is en honderdmaal geleerder, gaat gebukt onder de haat die zijn sarcasme opwekt en wordt gemeden - ook door degenen die zijn geschriften nooit hebben gelezen - als een dolgeworden rund. Er zijn zelfs mensen - en dat is echt belachelijk - die niets van Valla weten, behalve dat hij sarcastisch is en op dit éne punt volgen zij hem na, of liever gezegd overtreffen zij hem, omdat zij sarcastisch zijn jegens onbekenden. Ja, die wijze mannen verkiezen het voor altijd barbaren te blijven, omdat Valla sarcastisch is. Waarom volgen wij de prachtige regel van Epictetus niet en pakken we iemand niet aan bij het handvat waaraan je hem het gemakkelijkst kunt vasthouden, zoals Vergilius dat deed met Ennius, Cyprianus met Tertullianus, Hieronymus met onder anderen Origenes, en Augustinus met Ticon? Valla heeft vele handvatten waarmee wij hem tot ons nut kunnen aangrijpen, maar waarom vatten we hem dan aan met dat éne, dat hij sarcastisch is? Waarom wegen wij niet liever dat kleine gebrek af tegen zijn vele goede eigenschappen? Ja, waarom halen wij, ondankbaren, zijn vrijheid van spreken, die toen broodnodig was, naar beneden door haar als laster te betitelen? Maar genoeg hierover. Nu moeten we komen aan het eigenlijke onderwerp. Want ik voorspel dat er mensen zullen zijn die, hoewel zij nog amper de titel van mijn werk hebben gelezen en nog voordat zij ook maar enige kennis hebben genomen van de inhoud, dramatisch uitroepen: ‘o hemel, o aarde!’ terwijl AristophanesGa naar voetnoot14. in zijn Plutus toch al zo spits opmerkte ‘om geen moord en brand te schreeuwen voordat je geslagen wordt’. En ik ben er niet zeker van of niet juist zij die er het meeste voordeel van zouden opsteken, het ergst van allen te keer zullen gaan, namelijk de theologen. Ze zullen zeggen dat het een onverdraaglijke brutaliteit is dat een simpele grammaticus die alle takken der wetenschap al onderuit heeft gehaald, met zijn venijnige pen zelfs niet van de Heilige Schrift kan afblijven. Maar als we horen dat Nicolaas van Lyra, die ongetwijfeld een modern - ik zeg niet een ongeletterd - theoloog is, Hieronymus als seniel bestempelt en veel van diens door eeuwenoude traditie gewijde werk neersabelt, en dat doet met een beroep op de boeken der joden - ook al geven we toe dat onze uitgave daarop teruggaat, dan nog weet ik helemaal niet of ze niet met opzet vervalst zijn -, wat voor kwaad steekt er dan in als Valla, na verschillende oude en goede Griekse | |
[pagina 94]
| |
manuscripten vergeleken te hebben, in het Nieuwe Testament, dat ontegenzeggelijk helemaal afstamt van die Griekse bronnen, enkele passages noteert die óf onderling van elkaar verschillen, óf nogal ongelukkig schijnen te zijn weergegeven door een slaperige vertaler, óf die in het Grieks beter worden uitgedrukt, of die, ten slotte, in onze tekst corrupt zijn. Of wil men beweren dat de grammaticus Valla niet het recht heeft te doen wat de theoloog Nicolaas wel doet? Om nu niet te antwoorden dat grote schrijvers Valla scharen onder de filosofen en theologen, is Lyra, als hij de betekenis van een woord onderzoekt, niet veel meer grammaticus dan theoloog? Sterker nog, de hele zaak van het vertalen van de Schrift is de taak van de grammaticus. En het is helemaal niet gek als op sommige gebieden Jethro wijzer is dan Mozes. En de theologie zelf, de koningin van de wetenschappen, zal het billijken, zo denk ik, dat haar dienstmaagd, de grammatica, haar een handje helpt en haar de verschuldigde diensten betoont. Want hoewel de grammatica in de ogen van sommige mensen van een lagere orde is, is haar hulp meer nodig dan die van enige andere discipline. Zij houdt zich bezig met kleinigheden, maar zonder deze werd niemand groot. Zij gaat over onbenulligheden, maar die leiden tot ernstige gevolgen. En als men roept dat de theologie te verheven is om zich te houden aan de wetten van de grammatica, dat de kunst van het vertalen afhangt van de inblazing van de Heilige Geest, dan hebben de theologen er een nieuwe waardigheid bij, namelijk dat zij alleen als barbaren mogen spreken! Maar laten ze dan eens uitleggen wat het betekent als HieronymusGa naar voetnoot15. aan Desiderius schrijft: ‘Een profeet is iets anders dan een vertaler. Bij de eerste voorspelt de Geest wat komen gaat, bij de ander draagt de geleerdheid, en de woordenrijkdom, over wat hij begrijpt.’ Waartoe zou Hieronymus een methode voor het vertalen van de Heilige Schrift onderwijzen, als die gave je wordt ingeblazen door God? Waarom ten slotte werd er van Paulus gezegd dat hij welsprekender was in de Hebreeuwse taal dan in de Griekse? Als vertalers van het Oude Testament zich soms kunnen vergissen, vooral in die zaken waarin het geloof geen geweld wordt aangedaan, waarom kunnen zij in die van het Nieuwe dan niet mistasten? Hieronymus heeft niet zozeer vertaald als wel gecorrigeerd, en dan nog mondjesmaat en met behoud der woorden, zoals hij zelf getuigt. Het is daaraan dat Valla de meeste aandacht heeft gewijd. Gaan wij soms de fouten die wij maken, toeschrijven aan de Geest? En zelfs als de vertalers hun werk goed hebben gedaan, dan sluipen er in wat eens goed vertaald is, opnieuw fouten. Hieronymus heeft verbeteringen aangebracht, maar wat hij heeft verbeterd, kan opnieuw be- | |
[pagina 95]
| |
dorven zijn. Tenzij we aannemen dat tegenwoordig de arrogantie van de halfgeleerden geringer of de kennis van de talen groter is, of dat de teksten minder gemakkelijk aan bederf onderhevig zijn nu de drukkunst een fout in één keer over duizend exemplaren verspreidt. Maar, zo zegt men, je mag niets veranderen in de Heilige Schrift, omdat daarin zelfs de kleinste tekentjes niet zonder betekenis zijn. Integendeel, juist daarom is het rampzalig haar te verhaspelen en moeten de geleerden met nog meer nauwkeurigheid verbeteren wat verhaspeld is door onwetendheid, maar dan wel met die zorgvuldigheid en terughoudendheid die alle boeken, maar vooral de Heilige Schrift, vereisen. Maar, zegt men dan, Valla doet ten onrechte op eigen gezag wat Hieronymus deed in opdracht van Damasus. Integendeel, zelfs het doel is anders. Hieronymus verving een oude uitgave door een nieuwe. Valla bracht zijn aantekeningen onder in zijn eigen commentaren en vraagt niemand iets in zijn bijbel te wijzigen, hoewel de variaties in onze handschriften voldoende bewijzen dat daarin fouten voorkomen. Bovendien, ‘zoals men de betrouwbaarheid van het Oude Testament moet verifiëren aan de hand van de Hebreeuwse boeken, zo moet men de betrouwbaarheid van het Nieuwe Testament toetsen aan de norm van de Griekse taal’, aldus Augustinus, wiens woorden worden aangehaald in het Decretum, distinctio 9.Ga naar voetnoot16. Wat deze passage betreft, niemand zal, dunkt mij, zo hardvochtig zijn dat hij geen medelijden heeft met, niemand zo'n zuurpruim dat hij niet zal lachen om de idiote glosse van de een of andere slaapkop, volgens wie Hieronymus, in een brief aan Desiderius,Ga naar voetnoot17. had beweerd dat de Latijnse exemplaren beter waren dan de Griekse, en de Griekse beter dan de Hebreeuwse. Hij zag echter niet dat Hieronymus, door een overduidelijke absurditeit in te brengen, zijn stelling onderbouwde en dat de woorden ‘iets anders is het als’ hetzelfde betekenden als ‘of het moet zijn dat’. Wat voor dwaasheid zou het anders geweest zijn om het ene Testament vanuit het Hebreeuws te vertalen, het andere vanuit het Grieks te verbeteren, als op beide gebieden onze Latijnse exemplaren beter waren? Waartoe diende dan het zorgvuldige besluit van het kerkelijk gezag op het concilie van Vienne - opgetekend in de Clementinae, boek twee, titel ‘over leraren’ - dat er leraren opgeleid moesten worden in de drie talen? Wat dat betreft, ik verbaas me er opnieuw over dat men op dat concilie het Grieks heeft geschrapt.Ga naar voetnoot18. | |
[pagina 96]
| |
Maar de geleerden heb ik hiermee wel genoeg voorgehouden. Ik hoor sommigen zeggen dat de oude vertalers, die de drie talen kenden, alles voldoende hebben verklaard voor zover dat nodig was. Ten eerste kijk ik persoonlijk liever met eigen ogen dan met die van anderen, en ten tweede hebben ze wel veel verklaard, maar ook nog veel te verklaren overgelaten aan het nageslacht. Is er, om te begrijpen wat zij bedoelen, geen behoorlijke kennis van de drie talen meer nodig? En ten derde, wanneer je stuit op boeken van de Ouden die in alle talen bedorven zijn - zoals het geval is - waartoe moet je je dan wenden? Daarom, geleerde Christopher, is het maar al te waar wat u steeds zegt, dat het wel erg onbeschaamd en dom is om te durven schrijven niet alleen over de gewijde literatuur, maar over alle oude boeken in het algemeen zonder behoorlijk thuis te zijn in de beide oude talen. In hun verwoede pogingen zich als grote geleerden te etaleren, maken zij zich volkomen belachelijk voor de echte kenners en is een opmerking in het Grieks voldoende om hen de mond te snoeren. Wie niet de gelegenheid heeft grondig Grieks te leren, zal toch met veel profijt kennis nemen van het werk van Valla. Hij heeft met verbazingwekkende scherpzinnigheid het hele Nieuwe Testament onderzocht, en terloops veel aantekeningen toegevoegd over talrijke passages van de Psalmen, waarvan de uitgave die door ons wordt gebruikt, uit het Grieks komt, niet uit het Hebreeuws. Alle studenten hebben dus veel te danken aan Valla, en Valla aan u, want u hebt hem een publiek gegeven. Uw oordeel beveelt hem aan bij alle mensen van goede wil, uw bescherming wapent hem tegen alle kwaadsprekers. Vaarwel. Parijs, 1505 |
|