De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd181 Aan John Colet
| |
Erasmus aan John Colet, gegroetAls onze vriendschap, zeergeleerde Colet, was aangegaan om de alledaagse redenen, of als je levenswijze ook maar enig blijk had gegeven van een banale smaak, zou ik bang zijn dat ze, door een zo lange scheiding van plaats en tijd, zo niet verdwenen, dan toch wel bekoeld zou zijn. Maar aangezien bewondering voor jouw buitengewone kennis en liefde voor jouw godsvrucht mij met jou heeft verenigd en jij je misschien tot mij voelde aangetrokken door de hoop of de veronderstelling dergelijke kwaliteiten in mij aan te treffen, geloof ik niet te hoeven vrezen, zoals men nogal eens ziet gebeuren, dat ik uit het oog, en daarom uit het hart ben. Ik heb al een paar jaar geen brief | |
[pagina 87]
| |
meer van je gekregen, maar ik ben ervan overtuigd dat jouw bezigheden of je onbekendheid met mijn verblijfplaats of wat dan ook, daar meer debet aan zijn dan dat je je vriend vergeten zou zijn. Ik mag en wil je ook geen verwijten maken over dat stilzwijgen, maar wel vraag en smeek ik je voortaan een beetje tijd van je studies en bezigheden af te nemen om me nu en dan een brief te schrijven. Het verbaast me dat er nog altijd niets van je commentaren op Paulus en de evangeliën is gepubliceerd. Ik ken je bescheidenheid, maar je moet ook deze eens overwinnen en, uit eerbied voor het algemeen belang, naast je neerleggen. Met je doctorstitel, je benoeming tot dekenGa naar voetnoot1. en met alle andere eretitels die men je, naar ik hoor, heeft verleend voor je grote verdiensten, zonder dat je er naar gedongen hebt, feliciteer ik jou niet zozeer, want ik weet zeker dat je daarvan niets voor jezelf zult opeisen behalve het vele werk dat ze met zich meebrengen, als wel degenen voor wie je dit werk gaat doen en ook de ereambten zelf die deze naam pas waardig lijken wanneer ze terechtkomen bij iemand die ze wel verdient maar niet ambieert. Het is niet in woorden uit te drukken, mijn beste Colet, hoe ik met volle zeilen en galopperende paarden afstorm op de heilige geschriften en hoe alles mij tegenstaat wat mij daarvan afroept of me ophoudt. Maar het oneerlijke lot, dat mij nog steeds met dezelfde blik aanstaart, was er de oorzaak van dat ik mij niet kon losmaken van deze problemen. Daarom heb ik me in Frankrijk teruggetrokken om, als ik ze niet kan oplossen, ze hoe dan ook van me af te schudden. Daarna ga ik me vrij en met mijn hele ziel toeleggen op de heilige letteren en daaraan de rest van mijn leven wijden. Drie jaar geleden waagde ik het iets over de brief van Paulus aan de Romeinen te schrijven en voltooide ik bij wijze van spreken achter elkaar vier delen. Ik zou daarmee zijn doorgegaan als een paar factoren mij er niet van hadden weerhouden. De voornaamste daarvan was dat ik telkens weer tekortschoot in mijn kennis van het Grieks. Daarom hebben de Griekse letteren me nu al drie jaar in beslag genomen en ik denk dat het geen verloren moeite is geweest. Ik ben ook begonnen aan het Hebreeuws maar, ontmoedigd door de vreemdheid van die taal en omdat noch de tijd noch de aard van de mens toereikend is voor meerdere projecten, ben ik ermee opgehouden. Ik heb een goed deel van het werk van Origenes gelezen en met zo'n leraar vind ik dat ik goed bezig ben geweest. Hij opent als het ware een aantal bronnen en geeft de basisregels aan van de theologische wetenschap. Ik stuur je een klein literair geschenk,Ga naar voetnoot2. enige werkjes van mijn hand, waaronder ook het twistgesprek Over de angst van Christus, waarover wij indertijd | |
[pagina 88]
| |
in Engeland de degens kruisten. Wel heb ik er zo veel wijzigingen in aangebracht dat je het nauwelijks zult herkennen. Bovendien kon ik jouw antwoorden en mijn replieken niet meer vinden. Het Handboek voor de christensoldaat schreef ik niet als vertoon van mijn vernuft en welsprekendheid, maar om een remedie te bieden tegen de wijdverbreide dwaling van diegenen voor wie godsdienst alleen maar bestaat in ceremoniën en in bijna meer dan joodse formaliteiten, en die wat tot echte vroomheid strekt, geheel verwaarlozen. Ik heb geprobeerd als het ware een handleiding voor de vroomheid te schrijven, naar het voorbeeld van mensen die bepaalde leerprogramma's schreven voor allerlei vakken. Bijna al het andere vervaardigde ik op aandrang van anderen, met name de Lofzang en de Smeking,Ga naar voetnoot3. werk dat ik mezelf oplegde uit vriendschap voor Batt en uit eerbied voor de gevoelens voor Anna, de vrouwe van Veere. De LofredeGa naar voetnoot4. boezemde me zo'n weerzin in dat ik mij niet kan herinneren ooit iets met meer afkeer te hebben geschreven. Want ik bemerkte dat je dit genre niet kunt beoefenen zonder vleierij. Ik heb echter een nieuwe techniek gebruikt, zodat ik in het vleien zeer vrij ben geweest en in mijn vrijheid zeer vleiend. Als je iets van je werken wilt laten drukken, stuur me dan gewoon een exemplaar. Ik zal voor de rest zorgen, zodat het zeer zorgvuldig wordt gedrukt. Ik heb je onlangs geschreven, en ik denk dat je je het herinnert, over de honderd exemplaren van de AdagiaGa naar voetnoot5. die ik drie jaar geleden op eigen kosten naar Engeland heb laten vervoeren. Grocyn had mij geschreven dat hij er zijn uiterste best voor zou doen dat zij, volgens mijn bedoeling, zouden worden afgezet. Ik twijfel er niet aan of hij heeft zijn belofte gestand gedaan, want er is geen eerlijker en betere man in Engeland. Wees daarom ook zelf zo goed me in deze zaak te helpen en degenen aan te sporen en te stimuleren die, naar jouw mening, deze zaak tot een goed einde moeten brengen. Want het staat nu wel vast dat de boeken na zoveel tijd verkocht zijn en het geld bij bepaalde personen terecht is gekomen. Ik heb het geld nu harder nodig dan | |
[pagina 89]
| |
ooit. In ieder geval moet ik, hoe dan ook, proberen een paar maanden helemaal voor mezelf te leven om me eindelijk eens te bevrijden van wat ik op het gebied van de profane literatuur allemaal ben aangegaan. Ik hoopte dat dat deze winter kon gebeuren, maar ik ben al erg dikwijls teleurgesteld in mijn verwachtingen. Ik heb niet zoveel geld nodig om deze vrijheid voor althans enige maanden te kopen. Daarom vraag ik je mij naar vermogen te steunen in mijn smachten naar de gewijde literatuur en me te bevrijden van die letteren waarin ik geen genoegen meer schep. Ik wil mijn graaf, William Mountjoy, niets vragen, maar toch zou het niet irreëel of absurd voor hem zijn, als hij mij op zijn edelmoedige wijze een beetje zou helpen. Uiteindelijk moedigde hij mij altijd aan in mijn studies en op zijn raad koos ik het onderwerp, namelijk de Adagia, en droeg dat aan hem op. Ik ben ongelukkig met de eerste uitgave omdat die enerzijds door de schuld van de drukkers zo vol fouten zit dat het lijkt of ze het opzettelijk gedaan hadden, en anderzijds omdat ik het werk, op aansporing van derden, te overhaast heb uitgegeven. Ik vond het eigenlijk een armzalig geheel, zodra ik de Griekse schrijvers had gelezen. Ik besloot daarom mijn fout en die van de drukkers door een tweede uitgave te herstellen en de studenten zeer nuttige stof in handen te geven. Ook al werk ik dan ondertussen aan een wat mindere taak, toch pluk ik zolang ik in de tuinen van de Grieken bezig ben her en der veel wat later ook voor de gewijde literatuur van nut zal zijn. Want als de ervaring me iets geleerd heeft, dan is het wel dat je op geen enkel terrein van de literatuur iets kunt betekenen zonder kennis van het Grieks. Iets anders is het te gissen, iets anders te oordelen, iets anders op eigen ogen te vertrouwen, iets anders op de ogen van een ander. Wat is deze brief lang geworden! Maar het is mijn genegenheid, niet een karakterfout die me zo spraakzaam maakt. Vaarwel zeer geleerde en zeer goede Colet. Ik zou graag willen weten hoe het met onze vriend Sixtinus gaat. En ook wat de prior Richard Charnock doet, je dierbare vriend. Om er zekerder van te zijn dat, wat je me schrijft of stuurt, veilig aankomt, moet je het laten bezorgen bij meester Christopher Fisher, die je zeer is toegewijd en een groot beschermheer is van alle geleerden. Ik logeer bij hem. Parijs, 1504 |
|