De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
boden bij diens behouden terugkeer uit Spanje. De rede werd door Erasmus uitgesproken op 6 januari 1504 aan het hof te Brussel, in aanwezigheid van Filips. De Panegyricus werd in februari 1504 in Antwerpen gedrukt door Dirk Martens, met deze brief als voorwoord. | |
Desiderius Erasmus aan de zeereerwaarde vader Nicolas Ruistre, bisschop van Atrecht, gegroetOm zeer vele redenen, hooggeëerde prelaat, leek het me gepast dat de Lofrede, die ik onlangs voor hertog Filips hield bij zijn terugkeer uit Spanje, juist onder de auspiciën van uw naam werd gepubliceerd. Ten eerste omdat u in ons land de enige bent die de zaak der letteren oprecht begunstigt en gewoon bent de geleerden alleen maar tegemoet te treden als een mecenas, ja, als een vader. Ten tweede omdat, mocht mijn werk er iets toe bijdragen de roem van de vorst te versterken, niemand meer dan u zich inzet voor zijn waardigheid of, mocht het meer het karakter van een aansporing hebben, het altijd uw voortdurende zorg is geweest de hertogen - van Filips tot Filips, van overgrootvader tot achterkleinkind - tot behoorlijk bestuur te brengen door uw nuttige en vrijmoedige raadgevingen. Ten slotte, opdat mijn lofrede dan aan alle mensen van goede wil wordt aanbevolen door degene die haar voordien bij de vorst in de smaak deed vallen. Dat de lofrede hem beviel, heeft de vorst getoond met zijn blik, zijn gelaat en - zoals men zegtGa naar voetnoot1. - met het edele voorhoofd en door het ruimhartige geschenk dat hij me gaf als bewijs van zijn oordeel. Hij bood me van alles aan als ik me bij zijn huishouding zou willen voegen. Overigens waren er redenen genoeg waarom ik deze rede het liefst had achtergehouden en had laten verdwijnen. Enerzijds immers ontging het me niet hoe gering mijn talent was, anderzijds kwam het me voor de geest hoe moeilijk het is de majesteit van zulke belangrijke vorsten door redevoeringen te schragen en hoe groot de schande is als men deze door gebrek aan talent, zoals Horatius zegt,Ga naar voetnoot2. aantast. Want het is niet iedereen gegeven het beeld van de goden waardig te schilderen. Daar kwam nog bij dat ik, om andere redenen toch al niet tegen de taak opgewassen, werd gehinderd, zoals u weet, door gebrek aan tijd. Toen ik me dat rijkelijk laat realiseerde en ik op dat ogenblik geen andere stof had dan wat algemene geruchten leveren aan iemand die zich helemaal niet interesseert voor dergelijke zaken en die altijd zit te prevelen boven zijn boeken, heb ik halsoverkop, in geïmproviseerde arbeid, eerst een waar woud van woorden opgetrokken en toen, met de eerste slagen van de beitel, zoals | |
[pagina 80]
| |
men zegt, een ruwe schets gemaakt van de toekomstige Lofrede. Daarna ben ik, ondanks veel onderzoek over het onderwerp, niet veel wijzer geworden door de nalatigheid van sommige en de opzettelijke zwijgzaamheid van andere mensen. Maar aangezien er overal vol verlangen werd uitgezien naar de uitgave en ik geen zin had weer helemaal van voren af aan te beginnen, heb ik veel passages wat opgevuld. Ik vrees dan ook dat al te deskundige mensen de vinger zullen leggen op de onevenwichtigheid van het betoog en de overal gapende naden. Verder, terwijl alleen de ogen de leermeesters zijn om een goed verhaal te vertellen, kreeg ik niet eens de kans om meer dan een paar onbevestigde kleinigheden te horen, zodat ik bij dit onderwerp op eieren heb gelopen. Want het is een soort heiligschennis iets te schrijven over een vorst, als het niet volkomen verantwoord is. Daar kwam bij dat ik in mijn eenvoud, om het eerlijk te zeggen, een zekere afkeer heb van dit soort werk, waarop het woord van PlatoGa naar voetnoot3. zeer van toepassing is: ‘het vierde deel van de vleierij’. Alhoewel, het is niet zozeer een lofrede als wel een vermaning. Geen andere opzet is zo efficiënt om vorsten te corrigeren dan ze, onder het mom van lofprijzingen, een model voor te houden van de goede vorst, als je aan hem goede eigenschappen toeschrijft en slechte ontzegt op een zodanige wijze dat het lijkt dat je oproept tot navolging van de eerste en afschuw voor de laatste. Ook artsen behandelen niet iedereen op dezelfde, maar op de voor ieder geschiktste manier. Ik had mij achter deze formule kunnen verschuilen, als ik niet te maken had gehad met een vorst bij wie het niet nodig was ook maar iets te verzinnen om hem te prijzen. Daarin althans heb ik geluk gehad. Nog gelukkiger zullen zij zijn die dezelfde vorst in zijn ouderdom zullen beschrijven. Ik bid dat de welwillende God zijn plannen, ten voordele van ons allen, steeds meer moge begunstigen. Vaarwel. |
|