De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd177 Aan Nicolas Ruistre
| |
Aan de zeereerwaarde vader in Christus Nicolas Ruistre, bisschop van Atrecht en kanselier van de illustere en bloeiende Leuvense universiteit; raadgever van de doorluchtige aartshertog Filips van Oostenrijk, van Erasmus Desiderius van Rotterdam, gegroetIk kon onlangs de hand leggen op enige Griekse voordrachten, hoogvereerde prelaat, en besloot mij aan een vertaling te wagen, om te zien hoever ik gevorderd was in de kennis van beide talen. Toen ik me afvroeg aan wie ik deze oefeningen het beste kon opdragen, kwam uw naam, als eerste en eigenlijk enige, bij me op. Want aan wie kan ik, afgezien van alle andere overwegingen, het resultaat van mijn studies beter opdragen dan aan de kanselier van deze bloeiende universiteit, dat wil zeggen aan de bestuurder en het permanente hoofd van alle faculteiten? Toen ik, uit eigen keuze, hierheen kwam, gaf de faam van uw voortreffelijke eigenschappen, die op de lippen der mensheid liggen,Ga naar voetnoot2. mij veel vertrouwen en bemoediging, en vooral ook de bijna dagelijkse loftuitingen van mijn gastheer, Jean Desmarais, een man van grote | |
[pagina 74]
| |
geleerdheid en vriendelijkheid. Hij schilderde in zijn gesprekken een zo volmaakt beeld van uw persoonlijkheid dat geen Apelles een levendiger portret had kunnen neerzetten met zijn penseel. Onder uw talrijke verdiensten is vooral deze het vermelden waard dat, terwijl het maar aan weinig stervelingen gegeven is bij één vorst lang in de smaak te vallen, u, door uw bijzondere wijsheid en aangenaam karakter, reeds bij vier Bourgondische hertogen achter elkaarGa naar voetnoot3. onafgebroken in groot aanzien hebt gestaan en nog staat, zodat geen enkele van de voornaamste hovelingen zoveel gunst genoot, zoveel macht bezat, zo scherpzinnig was en zoveel voor de Raad betekende als u, en terwijl het hof waaraan u zo lang verkeerde, uw karakter in het geheel niet aantastte, verbeterde u altijd het gedrag aan het hof. Uw roem is niet minder opvallend dan die welke Homerus uitsluitend toekende aan Nestor:Ga naar voetnoot4. uw onkreukbare eerlijkheid in het dagelijks handelen en uw openhartige vrijmoedigheid in het spreken waren de vorsten altijd aangenamer en bij het volk geliefder dan de slaafse vleierij van de anderen. Waarom zal ik de gezantschappen nog vermelden die u zo dikwijls op de meest lofwaardige wijze hebt vervuld en die de luister van uw naam gelijk het zonlicht tot in het verre buitenland hebben verspreid? Waarom de hoge ereambten die niet zozeer het geschenk waren van de Fortuin als wel de beloning vormden voor uw voortreffelijkheid? U hebt al die ambten zó uitgeoefend - en doet dat nog steeds - dat ze van u meer waardigheid ontvingen dan u van hen. De ambten hebben niet u, maar u hebt die ambten meer aanzien gegeven. Al die zaken zouden me echter, juist omdat ze van een zo verheven orde zijn, kunnen afschrikken, als andere factoren mij niet tegelijk uitnodigden, want ik hoor dat u opmerkelijk goed bedeeld bent in de kennis der letteren en de vroomheid en evenzeer een buitengewone genegenheid koestert voor alle mensen in wie moraal of geleerdheid met een bijzondere glans oplicht, en hen pleegt te helpen met bijzonder edelmoedige steun; en dat er vele eeuwen lang absoluut niemand is geweest die de waardigheid en het lot van de kerk en van de studiën met zoveel ijver, vrijmoedigheid, strijdvaardigheid en verachting voor afgunst heeft beschermd. De middelen die het lot u heeft geschonken of die uw inspanningen u hebben verschaft, stelt u maar al te graag ter beschikking om degelijke en geleerde mannen te eren, te helpen en vooruit te brengen. Toen ik dat alles en nog veel meer te weten kwam, zeer humane vader, verlangde ik vanzelf vurig hoe dan ook uwe hoogheid van dienst te zijn, en daar kwamen de aanmoedigingen van mijn gastheer nog bij | |
[pagina 75]
| |
als de sporen voor een al dravend paard.Ga naar voetnoot5. Bovendien werd mijn vertrouwen gesterkt doordat ik me herinnerde dat in de Oudheid, zoals PlutarchusGa naar voetnoot6. vertelt, een arme man uit het volk de gunst van koning Artaxerxes verwierf door hem een grote granaatappel aan te bieden; dat Vergilius de welwillendheid van Augustus verkreeg door twee versregels en dat belangrijke mensen niet zelden zeer verguld waren met geringe geschenken; ten slotte dat, zoals PliniusGa naar voetnoot7. het zo elegant zegt, wanneer men geen wierook heeft, men aan de goden meel en zout moet offeren. Hierop vertrouwend heb ook ik het gewaagd aan uwe Excellentie deze drie bloemetjes, bij wijze van feestgeschenk aan te bieden. Zij zijn geplukt uit de rozentuinen der Grieken; de tuintjes van de muzen overtreffen in dit opzicht de heerlijkheden van Paestum, doordat zij immer groen blijven.Ga naar voetnoot8. Het eerste en verreweg het mooiste en geurigste is overgeplant in het Latijn uit de zeer goed onderhouden bloemperken van de sofist Libanius, volgens het oordeel van de geleerden een van de voornaamste Attische dichters. Hij heeft zijn zaaigoed, dat wil zeggen zijn stof, gekozen uit de rijk bloeiende homerische velden en wel uit de redevoering van Antenor, in het derde boek van de Ilias. Daar vertelt hij hoe Menelaos en Odysseus, toen zij naar Troje gingen om voldoening te eisen, in zijn huis verbleven en hij beschrijft en vergelijkt hun uiterlijk en hun manier van spreken die hij zorgvuldig had bestudeerd. Het dialect is Attisch. Hoewel dat lieflijke Attisch steeds overal aanwezig blijft, heeft Libanius, speciaal in de persoon van Menelaos, die schoonheid prachtig getroffen. Op kundige wijze heeft hij de eenvoud en vrijheid in het spreken geschetst, die spreekwoordelijk zijn geworden voor Sparta.Ga naar voetnoot9. Verder heeft hij, als uitgaande van het homerische archetype, de verheven grootheid van de koning geschilderd, maar deze gecombineerd met de grootste soberheid en beminnelijkheid. Want Menelaos prijst zelfs Priamus en legt de hele schuld van de misdaad niet bij het volk, maar alleen bij Paris. En zelfs tegen deze vaart hij nergens overdreven woedend of heftig uit. Verder ontraadt hij de oorlog op een dusdanige wijze dat hij, zelf al zeker van de overwinning, zich slechts lijkt te bekommeren om de belangen van de Trojanen. Ten slotte heeft de schrijver met name de kernachtige manier van spreken uitgebeeld die alle Spartanen eigen lijkt te zijn, maar die, in het bijzonder bij Menelaos, | |
[pagina 76]
| |
gepaard gaat met subtiliteit, elegantie en vrolijkheid, getuige Cicero, Fabius en Gellius, allemaal in het voetspoor van Homerus, wiens woorden in de door mij aangehaalde passages als volgt luiden (ik heb ze zo goed mogelijk vertaald): Toen het hun beurt was te spreken en zij ons hun mening ontvouwden, ging Menelaos snel op zijn doel af en bracht hij zijn standpunt kort en bondig naar voren; hij was geen man van veel woorden, maar wist precies wat hij zei, al was hij de jongste van beiden.Ga naar voetnoot10. De tweede voordracht is ontleend aan een tragedie,Ga naar voetnoot11. de derde aan het laatste boek van de Ilias, waar Andromache, Hector betreurend, klaagt in bijna dezelfde bewoordingen. Ze zijn allebei van een onbekende schrijver en van veel mindere kwaliteit. Hoewel het geheel weinig voorstelt, deed het mij genoegen mijn kennis eerst te beproeven op dit werk, teneinde niet ‘als pottenbakker te beginnen met een te grote pot’Ga naar voetnoot12. zoals het Griekse spreekwoord luidt, maar veeleer ‘een risico te nemen in Caria’.Ga naar voetnoot13. Ik heb de oude regel van Cicero gevolgdGa naar voetnoot14. en gemeend bij het vertalen liever de betekenis van de zin in overweging te nemen dan het aantal woorden te tellen. Maar als onervaren vertaler gaf ik de voorkeur aan een zekere nauwgezetheid boven een al te grote onbesuisdheid. Hoever ik met deze poging gekomen ben, is aan anderen om te beoordelen. Maar ik kan wel, door ervaring wijs geworden, zeggen dat niets moeilijker is dan uit goed Grieks goed Latijn te maken. Als ik verneem dat mijn eerste oefeningen en, om zo te zeggen, mijn eerste vruchten u niet mishaagd hebben, dan zal ik me, steunend op uw oordeel en uw gezag, met grote moed aan groter werk zetten en u geen bloemetjes, maar volgroeide vruchten, verzameld uit literaire oogsten, durven sturen. Vaarwel, vader en vereerde prelaat, en verwaardig u mij en mijn studiën bij te schrijven onder uw beschermelingen. Leuven, 17 november 1503 |
|