De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd173 Aan Jacob Antonisz
| |
Erasmus, kanunnik van de heilige orde van de augustijnen aan de zeergeëerde heer, meester Jacob van Middelburg, zeergeleerd in het canonieke recht en vicaris-generaal van de bisschop van Kamerijk, gegroetHet verbaast me dat je iemands steun zoekt en zeker die van mij, terwijl je in de persoon van Hendrik van Bergen, de bisschop van Kamerijk, al een zo groot beschermheer hebt, zowel om je werk te ondersteunen als om het uit te geven; hij stelde je niet alleen aan als zijn vicaris-generaal - in alles zijn tweede ik om zo te zeggen -, maar hield ook van jou als van zijn tweede ik, en verder verwelkomde hij je Apologie als ware het de schrijver zelf, tilde haar op en kuste haar, als de eerstgeboren vrucht van jouw genie waaraan hij zoveel vreugde beleefde. Het is duidelijk dat hij zich niet vergiste in zijn genegenheid voor jou en er niet verkeerd aan deed je boek zo te prijzen. De dichters zeggen dat liefde blind maakt, maar dat slaat natuurlijk op de zoon van de aardse Venus; want die andere liefde, die werd voortgebracht door de | |
[pagina 65]
| |
hemelse moeder, zoals PlatoGa naar voetnoot1. schrijft, is buitengewoon scherpzinnig en scherpziend. Daarom moet men vooral niet denken dat de bisschop slechte ogen had, omdat hij zo bijzonder op je gesteld was. Integendeel, hij hield zoveel van je omdat hij met zijn ogen als van LynceusGa naar voetnoot2. jouw voortreffelijke eigenschappen tot in het binnenste doorgrondde. Je weet dat hij een man was met, zoals Horatius zegt, een fijne neus voor allerlei zaken en in het taxeren van iemands talent geenszins, zoals de Grieken zeggen, een liniaal zonder cijfersGa naar voetnoot3. maar een echte toetssteen. Terwijl je dus een zo belangrijke en geleerde beschermer hebt, die je alleen al evenveel waard moet zijn als vele duizenden anderen, verlang je toch, in je ongelooflijke bescheidenheid, als een Apelles, ook nog naar mijn alledaagse mening en je wilt, wat Apelles niet duldde, dat de schoenmaker niet bij zijn leest blijft.Ga naar voetnoot4. Hoewel ik zie dat ik totaal niet competent ben om in deze moeilijke materie, die geen enkel verband houdt met mijn studies, de staf van de criticus op te nemen, zal ik toch, omdat jij, aan wie men niets kan weigeren, het wilt, vooruit dan maar, de huid van de leeuw aantrekken, volgens het spreekwoord van Plato,Ga naar voetnoot5. en mijn mening met mijn gebruikelijke vrijmoedigheid uitspreken; deze zal alleen daarin van die van de bisschop afwijken dat hij, omdat hij scherper zag, je ook veel meer prees. Ik zal op enkele punten vluchtig kritiek geven, zodat je daaruit al kunt concluderen dat al het overige mij bijzonder goed is bevallen. In de eerste plaats, als je dit prachtige onderwerp om over te schrijven zelf had uitgekozen, had ik je inzicht moeten prijzen en niets meer. Maar nu je handig hebt aangegrepen wat het toeval op je weg plaatste, meen ik je ook te moeten feliciteren met je geluk. Wat voor schitterender of heiliger taak kon je ten deel vallen dan de pen op te nemen voor de keizerlijke majesteit die voor ons allen de wapens opneemt, en deze majesteit, die de vrede van de christenheid verdedigt tegen de rampzalige oorlog, met het schild van je intellect te verdedigen tegen de pijlen van de laster. In die taak, hoe veelomvattend ook, ben je niet tekortgeschoten, integendeel, je lijkt jezelf daarin verre te hebben overtroffen. Je vond het te weinig die onoverwinnelijke macht tegen alle aantijgingen te verdedigen met even onoverwinnelijke argumen- | |
[pagina 66]
| |
ten, maar je benutte de gelegenheid om een nog grotere onderneming te beginnen en die macht door middel van je literaire werk als met een onsterfelijk monument te vereeuwigen. Ik weet dat het mij aldus verging: hoewel ik altijd al een enorm ontzag had voor de keizerlijke waardigheid waarvan God wilde dat die, na zijn eigen almacht, in politieke zaken de hoogste macht was, ging ik me pas bij het lezen van jouw verdediging realiseren hoe veelomvattend en indrukwekkend die was. Verder vind ik het van een bijzondere wijsheid getuigen dat je, waar bepaalde partijzaken aan de orde komen, daar vaardig aan voorbijgaat of, als dat niet mogelijk is, in gevaarlijke kwesties navigeert als tussen de rotsen van CyaneaeGa naar voetnoot6. en zo knap je pen hanteert dat je noch de waarheid verzwijgt, noch partij kiest. Er is niemand, denk ik, die niet de grootste bewondering zal hebben voor jouw enthousiaste en levendige intellect op zo'n hoge leeftijd, voor je onvermoeibare inzet ondanks je grote rijkdom, voor je in zulke omvangrijke zaken steeds waakzame geest, die zelfs de kleinste details niet over het hoofd ziet, voor dat enorme geheugen in één man dat zoveel tegelijk kan omvatten, voor de veelzijdige kracht van een zo gevarieerde geleerdheid in een zo kort en bijna geïmproviseerd werk, voor je zo grote kennis in beide rechten, in de theologie, in de geschiedenis, in alle genres van oude en moderne literatuur. Het komt mij voor dat jij, als een nijver bijtje dat overal rondvliegt, geen boek bent langsgegaan zonder er, met ongelooflijke ijver, iets uitgehaald te hebben, maar ik zou willen dat je het wat kieskeuriger had gedaan en meer maat had gehouden. Want wanneer je soms, in een zaak van weinig gewicht waar iedereen het eigenlijk al over eens is, met zoveel citaten je mening staaft, moet je beducht zijn voor het oude gezegde ‘een lamp in de middag’,Ga naar voetnoot7. niet omdat die citaten nutteloos of onaangenaam zijn om te lezen, maar omdat het lijkt dat je ze meer hebt opgenomen voor je eigen plezier als schrijver dan omdat de behandelde kwestie het vereiste. Het gevolg is ook dat de strikte structuur die je in je werk hebt aangebracht, door de overdaad onzichtbaar wordt zodat ze soms zelfs de aandachtige lezer met sterk geheugen ontgaat. Maar aangezien er tot nu toe, in de hele geschiedenis van de mensheid, niets met zo groot vakmanschap, talent en toewijding tot stand is gebracht dat de kritische Momus van de Grieken er niets in kan vinden om te bekritiseren, kan je geen eervoller verwijt gemaakt worden dan dat je al te uitbundig bent in het nuttige. Dat verwijt betekent eerder lof dan blaam voor het weelderig woekerende genie. Verder is het verre van mij om je je eenvoudige stijl te ver- | |
[pagina 67]
| |
wijten; integendeel, ik vind het bijzonder prijzenswaardig dat je je niet bezondigd hebt aan allerlei retorische opsmuk, die de aard van het onderwerp niet gedoogde, zodat er nergens van ‘parfum in bonensoep’Ga naar voetnoot8. of ‘een aap in het purper’Ga naar voetnoot9. sprake is. Maar waarom roer ik dingen aan die je meer dan eens zo elegant verdedigt? Je zou er mijns inziens dan ook verkeerd aan doen om dit werk, dat alle geleerden met instemming begroeten, dat de ogen en oren van alle leergierigen streelt, dat een publicatie en een grote toekomst verdient, dat ten slotte de herinnering aan je zo dierbare bisschop levendig houdt en een prachtig eerbetoon vormt aan de keizerlijke majesteit, achter te houden en in de vergetelheid te laten verzinken, te meer omdat je daarin zoveel olieGa naar voetnoot10. en zoveel arbeid hebt geïnvesteerd. Vooruit, je bent al bescheiden genoeg geweest; voldoe nu aan de wens van je vrienden, aan het oordeel der geleerden, aan de wil van de dierbare bisschop en onthoud de dode niet wat je de levende had gewijd. Laat je dit werk eindelijk uit handen nemen, laat men het publiceren, laat het verschijnen onder goede voortekenen, laat het zijn weg vinden onder de mensen zodat wij, nu de dood jou een zo grote vriend en mij de beschermer van mijn studies ontrukt heeft, dit gemis althans met de troost kunnen verlichten. Mijn hart voorspelt me dat dit werk jou roem, de studenten nut en heel Germanië vreugde en eer zal brengen. Ik eindig met een waarschuwing: de brief waarmee je de strijd bent aangegaan, wordt ten onrechte toegeschreven aan Leonardo Aretino.Ga naar voetnoot11. Hij is afkomstig van een andere Aretino; daarop wijzen zowel de betere exemplaren als de stijl zelf, die zeer verschillend is van die van Leonardo. De naam die zij gemeen hebben, gaf aanleiding tot deze vergissing. Vaarwel, zeer eerwaarde heer en buitengewone vriend, en blijf mij genegen, zoals ik jou altijd genegen blijf. Vanuit de beroemde universiteit van Leuven, 13 februari 1502 |
|