De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd171 Aan Nicolaas Werner
| |
Erasmus van Rotterdam aan de eerwaarde vader Nicolaas Werner, gegroetAls men mij de waarheid vertelt, lijkt u nogal aanstoot te hebben genomen aan mijn briefGa naar voetnoot1. die ik, hoe waarachtig ook, misschien met meer vrijmoedigheid schreef dan betaamde. Maar u, een begripvol man, had dat moeten toeschrijven of aan mijn gerechtvaardigde verdriet of aan het feit dat men in een brief, die altijd op geheimhouding mag rekenen, soms wat vrijer mag spre- | |
[pagina 63]
| |
ken. Wat kan ik anders dan woedend worden op iemand die dergelijke woorden over mij uitstort, of liever uitbraakt? Om u heen zijn er domme en ongeletterde mensen die me verachten en die denken dat vroomheid alleen bestaat in de monnikspij en in droefgeestigheid; niets is gemakkelijker dan te verachten wat men niet kent, niets is ook dommer. Ik was nauwelijks in Leuven aangekomen of de magistraten van de stad kwamen me, terwijl ik daar niet op uit was en het ook niet verwachtte, een leertaak aanbieden en wel op spontane aanbeveling van heer Adriaan van Utrecht,Ga naar voetnoot2. die hier deken is. Ik heb deze aanbieding om bepaalde redenen geweigerd; één ervan is dat ik hier te dicht bij de Hollandse tongen zit, die weten hoe schade te berokkenen, maar nooit hebben geleerd iemand tot steun te zijn. Vaarwel. |
|