De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
Erasmus aan Nicolaus BensrottDagelijks dringen hier talrijke en betrouwbare geruchten door dat de pest bij jullie hevig woedt en niets en niemand spaart. Omdat ik vreesde dat je daarom naar elders was gevlucht, meende ik je niet te veel te moeten schrijven of sturen, om geen verloren moeite te doen, voor het geval dat je er niet was. Ik zal alleen het belangrijkste aanstippen. Brenger dezes is de eerste persoon, Bensrott, via wie ik je kan schrijven. Ik stuur je Euripides en Isocrates.Ga naar voetnoot1. Ik ben bezig met andere werken, die ik je later zal zenden. Verder ga ik, om aan jouw wens te voldoen, werken aan de Verdediging van Milo,Ga naar voetnoot2. zodra ik de redevoering en de boeken die daarvoor nodig zijn, heb gekregen. Als er bij jullie nog iets is gebeurd waarvan je vindt dat ik het moet weten, schrijf het me dan. En als Augustijn is teruggekeerd, geef hem dan de brief die ik hierbij heb gevoegd.Ga naar voetnoot3. Ik vraag je met klem goed te zorgen voor de werkjes die ik bij jou heb achtergelaten. Als je iets hebt bedacht over onze verbintenis, zul je me daar gemakkelijk voor weten te vinden; je begrijpt wat ik bedoel. Ik kan je nauwelijks doen geloven, mijn beste Nicolaus, hoezeer ik daarnaar verlang. Maar ik durf het nauwelijks te hopen, en helemaal niet het je aan te raden. Het doet mij pijn dat ik jouw onberispelijke en filosofische aard nu pas onderken. Ik had altijd al een hoge dunk van je en prees je altijd, maar om onduidelijke redenen - misschien door ons beider haast overdreven bescheidenheid of door de bemoeiingen van anderen - durfde ik mijzelf nooit de vertrouwelijke omgang met Bensrott beloven. Zo hardnekkig als ik ben in het koesteren van mijn vrienden, zo beschroomd ben ik in het maken van nieuwe. Als er bij jou iets nieuws op het gebied van Grieks is aangekomen, belast mijn man dan met de vracht en mij met de weldaad. En wees niet bang, Nicolaus, dat ik te weinig dankbaarheid zal tonen voor alles wat je voor me deed. Geloof me, ik zal niet moe worden en niet rusten tot ik naar vermogen heel mijn schuld heb afgelost. Wanneer ik schuld zeg, dan bedoel ik niet alleen de som die ik van je leende - want ik acht dat de geringste verplichting tegenover jou - maar veel meer je toewijding en alles wat je voor mij deed. De herinnering daaraan zal bij mij nooit verloren gaan. Voor het ogenblik moet je dit maar voor lief nemen, mijn beste Bensrott. Zodra ik zeker weet dat je daar bent, zal ik onmiddellijk een monument van | |
[pagina 48]
| |
mijn studies aan jou laten sturen. Ik zou graag willen dat jij de brief die ik aan Jacob Voecht heb geschreven, door een betrouwbare man naar Orléans laat brengen. Vaarwel. Vanuit het kasteel Tournehem, [1498] |
|