De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd157 Aan Jacob Voecht
| |
[pagina 45]
| |
verwijten, dat hij me bijna als een vijand wegstuurde. Als Epicurus opnieuw geboren zou worden en dat soort leven zou zien, zou hij zichzelf een norse, oude stoïcijn vinden. De dag voor SacramentsdagGa naar voetnoot3. voer ik met groot gevaar Dordrecht uit. Ik bracht, vanwege mijn jongen, die op de boot aan koorts begon te lijden, verschillende dagen door in Zierikzee en ik zou zelf bijna ziek geworden zijn, als ik niet zo snel mogelijk als ik kon uit Zeeland, dat wil zeggen uit de hel, was weggevlucht. Ik ging langs onze bisschop om hem te groeten en, volgens zijn gewoonte, bedacht hij nieuwe redenen om me niets te hoeven geven. Bij de vrouwe van de stad Veere stonden de zaken er zo voor dat ik geen gesprek met haar kon voeren zonder groot gevaar te lopen en niet kon weggaan zonder ernstige verdenkingen te wekken. Je kent de zaak van de proost,Ga naar voetnoot4. die nu in de boeien zit, zoals de vrouwe nu onder curatele staat. Bevrijd van al mijn verwachtingen - want ik vind het bijzonder ellendig steeds maar tevergeefs in spanning te worden gehouden - haastte ik me rechtstreeks naar Batt. Alleen met hem kan ik nog enig genoegen smaken. Ik doe hier veel aan Grieks, maar alleen, want Batt heeft niet genoeg tijd en houdt meer van het Latijn. Ik ben van plan hier een paar maanden voor anker te gaan; daarna zullen we zien waarheen de wind ons voert. Jij zit natuurlijk te popelen om te weten hoe vriendelijk de eerwaarde abtGa naar voetnoot5. me bejegent, nu ik dicht bij hem ben. Ik heb daar niets over te schrijven, mijn beste Voecht, want zijn gemoedstoestanden golven nog onrustiger op en neer dan de EuripusGa naar voetnoot6. zelf. Kort voordat ik hier kwam, brandde hij van verlangen mij te zien zodat hij Louis,Ga naar voetnoot7. die druktemaker, naar Holland stuurde om me te ontbieden en hem bovendien twee goudstukken meegaf voor mijn reisuitgaven. Maar toen ik hier in eigen persoon aankwam, werd de man zo koel dat je het onmenselijk kunt noemen. Daarom meen ik niet al te veel waarde te moeten hechten aan bewonderaars die zo meedeinen met de getijden. De vrouwe, die ik toevallig op straat tegenkwam, gaf mij, door mij de hand te reiken en door haar verheugde gezicht, een duidelijk bewijs van haar oude genegenheid, maar ik durf nauwelijks iets van haar te verwachten, want de waakhonden, die ook nog wolven zijn, houden haar in de gaten. Zodoende onderhoudt Erasmus zich nu zelf en tooit hij zich met zijn eigen veren. Ik ging helemaal naar Haarlem met een grote vracht boeken om Willem op te | |
[pagina 46]
| |
zoeken en zelfs een Griek van hem te maken; ik weet niet wat groter was, de som die ik heb uitgegeven of het werk en het gevaar dat ik liep; hoe dan ook, ik verspilde mijn energie en mijn geld. Twaalf kronen gingen onderweg verloren, samen met één vriend. Want ik doorzag zijn karakter, zodat het lijkt dat ik me vroeger illusies over hem maakte. Maar ik zal wijs worden, als een schooljongen die slaag krijgt, en wijs worden meer tot voordeel van mezelf dan van anderen. Hier heb je dan, mijn beste Voecht, bijna alles wat je vriend Erasmus is overkomen. Ik meende dat het geen pas gaf dat mijn Voecht iets niet zou weten van Erasmus. Ik heb er het volste vertrouwen in dat jij je plicht doet wat Dismas betreft en ik koester dan ook brutaalweg hoge verwachtingen voor jou en voor hem. Rest nog dat jij me verslag doet al van jouw belevenissen. Wat doen de broers uit Breda,Ga naar voetnoot8. die je, naar mijn mening, strak aan de teugel moet houden zodat zij niet overdrijven in hun studies? Wat voor nieuws is er van Augustijn, over wie ik nog niets te weten ben gekomen? En verder, hoe gaat het met mijn vriend Bensrott? Schrijf me beknopt over alles wat mij en jou aangaat. Mijn dierbare Batt houdt evenveel van jou als van mij. En denk vooral niet, mijn beste Voecht, dat dit verzonnen is, want het is echt waar. Ik denk erover, of liever ik droom ervan, deze herfst naar Italië te gaan, maar geen sprankje hoop straalt me tot nu toe tegemoet. Wel hoor ik dat Jérôme,Ga naar voetnoot9. de broer van de bisschop van Besançon,Ga naar voetnoot10. van plan is daarheen te gaan, en dat hij grote achting heeft voor geleerden en geen al te slechte mening heeft over mijn intellectuele gaven. Als ik niet zo onnozel van geest was geweest toen ik bij jullie was, had ik beslist een gaatje gevonden om zijn vertrouwen te winnen. Vaarwel. [Parijs, 1498] |
|