Erasmus aan zijn buitengewone vriend Johan van Brussel
Ik bezweer je bij mijn lot, mijn oprechte Johan, me bij mijn vriendelijke gastheer en beschermer, de eerwaarde heer vicaris, ervoor te excuseren dat door de vergeetachtigheid van mijn bediende het boek ginds is achtergebleven. De goden mogen me beminnen als me in vele jaren iets is overkomen dat mij zoveel verdriet deed. Als je nieuws hebt over Augustijn, Bensrott, over mijn beschermheer de bisschop, of over Louis ten slotte, die naar die streken is gestuurd om mij op te halen, dan vraag ik je bij onze vriendschap: laat het mij weten via je brief. Het zal niet de geringste zijn van de vele diensten die je me hebt bewezen. Je hebt hier een zeer betrouwbare boodschapper uit de familie van Anton de Bastaard, aan wie je alles wat je maar wilt, kunt toevertrouwen.
In Veere trof ik alles aan zoals je me had voorspeld. Door een gelukkig toeval kwam ik op straat de vrouwe van Veere tegen; zij reikte mij haar hand, met een niet onvriendelijk gezicht. Overigens veroorloofde ik me, op advies van