De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd149 Aan Anton van Bergen
| |
[pagina 33]
| |
proefd van deze literatuur, maar slechts, zoals men zegt, met de rand van de lippen.Ga naar voetnoot2. Maar onlangs ben ik er wat dieper ingedoken en ik zie nu in dat, zoals wij vaak bij de belangrijkste schrijvers lezen, de Latijnse geleerdheid, hoe kostbaar ook, gebrekkig is en half werk zonder de Griekse. Bij ons, Latijnen, kun je wat beekjes vinden en modderige meertjes, bij de Grieken kristalheldere bronnen en rivieren die goudkiezels met zich meevoeren. Ik zie dat het de grootste waanzin is om, al is het maar met één vinger, te raken aan dat deel van de theologie dat het belangrijkste is voor de mysteriën van het geloof, als men niet ook beschikt over het werktuig van het Grieks, aangezien de vertalers van de Heilige Schrift zich zo angstvallig aan de Griekse metaforen houden dat men, wanneer men geen Grieks kent, zelfs de eerste of, zoals onze theologen zeggen, de letterlijke betekenis niet kan vatten. Wie begrijpt deze zin in de Psalm:Ga naar voetnoot3. ‘en mijn zonde is altijd tegen mij’, als men het Grieks niet kan lezen? Daar staat letterlijk: ‘en mijn zonde staat me voortdurend voor ogen’. Hier zal een of andere theoloog een lang verhaal ophangen, hoe het vlees voortdurend strijdt met de geest, omdat hij misleid wordt door de dubbele betekenis van het voorzetsel, dat in dit geval niet vijandigheid uitdrukt, maar een plaatsbepaling; net alsof je zegt ‘er tegenover’, dat wil zeggen: voor ogen. De profeet gaf aan dat hij zo'n spijt had van zijn fout, dat de herinnering eraan nooit afwezig was uit zijn geheugen, maar hem als het ware voortdurend voor ogen stond. Ergens andersGa naar voetnoot4. staat: ‘Zij zullen het goede lijden opdat zij verkondigen’. Wie wordt niet misleid door deze dubbelzinnige uitdrukking, tenzij hij van de Grieken heeft geleerd dat, waar wij volgens het spraakgebruik van de taal der Romeinen zeggen dat zij die iemand een weldaad bewijzen goed doen, de Grieken zeggen dat zij die een weldaad ontvangen, goed ondervinden? De betekenis is dus: ‘Zij zullen weldaden ondervinden opdat zij die verkondigen’, ‘Ik zal hen goed behandelen en helpen met mijn weldaden opdat zij mijn welwillendheid jegens hen verkondigen.’ Maar waarom voer ik uit een zo grote en opmerkelijke hoeveelheid een paar onooglijke voorbeelden aan, als ik het onschendbare gezag van de pauselijke raad aan mijn zijde heb? In de Epistolae decretalesGa naar voetnoot5. staat nog steeds het | |
[pagina 34]
| |
decreet dat de voornaamste universiteiten - zoals die er toen waren - mensen moeten aantrekken die in staat zijn Hebreeuws, Grieks en Latijn te onderwijzen, omdat men zonder deze talen de Heilige Schrift niet kan begrijpen, en al helemaal niet kan onderwijzen. Wij laten ons zo weinig aan dit allerheilzaamste en allerheiligste besluit gelegen liggen dat wij al erg tevreden zijn met de eerste beginselen van het Latijn, in de overtuiging dat wij alles kunnen halen uit Scotus als uit een hoorn des overvloeds. Met dat soort mensen bind ik voor mij de strijd niet aan. Van mij mag ieder zijn eigen schoonheid hebben, en mag de oude Cascus zijn oude Casca trouwen!Ga naar voetnoot6. Ik verkies de weg te bewandelen waartoe de heilige Hieronymus en zijn prachtige gezelschap van zoveel oude schrijvers mij uitnodigt. Met deze mannen, zowaar als de goden mij beminnen, wil ik liever dwaas zijn, dan hoe wijs ook met het volkje der moderne theologen. Verder werk ik, voor zover mijn krachten dat toestaan, aan de moeilijke taak, ik zou bijna zeggen: Phaëton waardig, om de boeken van Hieronymus, die deels door halve geleerden zijn verpest, deels vanwege de onbekendheid met de Oudheid en de Griekse literatuur, zijn uitgewist, ingekort, verminkt en in elk geval vol gebreken en fouten zitten, te herstellen. En ik wil ze niet alleen herstellen, maar ook met mijn commentaren verhelderen, zodat iedere lezer voor zich zal erkennen dat die Hieronymus, die als enige in de hele kerk een even volmaakte kennis heeft van de heilige als van de zogenaamde profane wetenschap, wel door iedereen gelezen kan worden, maar slechts door echte geleerden kan worden begrepen. Omdat ik zeer serieus bezig ben met dit project en ik inzie dat daarvoor kennis van het Grieks onontbeerlijk is, heb ik besloten enige maanden de lessen van een Griekse leraarGa naar voetnoot7. te volgen, een echte Griek, of liever gezegd een dubbele Griek; hij is namelijk altijd uitgehongerd en rekent voor zijn lessen een exorbitant hoge prijs. Over de tovenaars heb ik u niets te melden, behalve wat ik weet uit een brief van Voecht. De man is tot eeuwige gevangenisstraf veroordeeld en mag alleen met water en brood gemest worden; de echtgenote heeft drie maanden gevangenis gekregen en het meisje is naar een klooster gebracht. Als dat uit vrije wil was, is zij gezegend; zo niet, dan is haar vonnis erger dan dat van haar beide ouders. De boeken, het zwaard en de andere werktuigen van de tovenarij zullen worden verbrand. Maar ik vermoed dat men heeft afgezien van een civiele straf, aangezien de hele aanklacht van tovenarij van de kerkelijke rechter is uitgegaan. Voecht zegt dat hij verder niets van de officiaal te weten is gekomen. Vaarwel. [Orléans, 1499] |
|