De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd145 Aan Anna van Borselen
| |
[pagina 22]
| |
is de hemel een welbehagen. Haar geduld werd zwaar beproefd door smartelijke gebeurtenissen, maar evenzeer bewonderd: ook dat hebt u met haar gemeen, nog meer dan ik zou wensen, want, beken ik, u zou, door uw hoogheid en maagdelijke eenvoud, een ononderbroken voorspoed meer dan waard zijn. Maar helaas, wat kan men doen? Het lot speelt zijn oude spel, verheft onwaardigen en kwelt onschuldigen. U, mijn beschermster, volg het voorbeeld van de palmboom: ‘wijk niet voor tegenspoed, maar ga er tegenin met meer durf dan het lot u toestaat’.Ga naar voetnoot3. Het doet mij gezien mijn ongelooflijke liefde, of, beter nog, verering voor u, vreselijk pijn uw rampspoed te aanschouwen. Ik heb immers mijn hele welzijn aan u te danken, want uw vrijgevigheid maakt het mij mogelijk te leven voor de letteren en zonder deze zou ik niet eens kunnen leven. Maar ik vind een grote troost in de gedachte dat de welwillende goden soms dergelijke stormen op ons afsturen, niet om ons te overweldigen, maar om onze goede eigenschappen te doen ontkiemen en te voeden, zodat die des te stralender gaan opbloeien. Zo schitterde de moed van Hercules, van Aeneas, van Odysseus; zo werd het geduld van Job op de proef gesteld. Ik beleef dus minder verdriet om de slagen die u treffen, dan vreugde over de wijze waarop u deze verdraagt. U verdraagt ze, ik heb me daar menigmaal over verbaasd, niet alleen met standvastigheid, maar zelfs met blijmoedigheid, zodat ik me in uw voorbeeld beter kan vinden, om het eerlijk te zeggen, dan in die van de Oudheid, ik, een man geboren voor het ongeluk, die al een heel jaar lang onder een vertoornde hemel heb moeten roeien tegen de wind en de stroom in. Zo komt het ook, ik weet niet hoe - want waarom zou ik het u niet durven bekennen - dat ik u juist hierom bewonder, als ik zie dat Rhamnusia,Ga naar voetnoot4. wier onrechtvaardigheid ik onophoudelijk aan den lijve heb ondervonden, u evenmin de welwillendheid betoont die u verdient. Een gemeenschappelijk lot schept soms een nauwe band tussen de mensen. Maar daar houdt de vergelijking op. Uw grootheid is reeds vrijwel immuun voor de grillen van het lot en het kan u slechts bij tijd en wijle wat plagen. Tegen mij echter gaat het lot zo ononderbroken tekeer - in zijn hardnekkigheid voor deze ene keer niet zichzelf gelijk - dat je zou gaan denken aan een samenzwering tegen mijn literaire activiteiten. Terwijl ik deze brief schrijf, herinner ik me - aan wie kan ik mijn ongeluk beter vertellen dan aan haar die er alleen wat aan kan en wil doen? - herinner ik me, zeg ik, dat een jaar geleden dezelfde zon scheen toen mijn schamele | |
[pagina 23]
| |
spaargeld, waarmee ik mijn studies moest bekostigen, schipbreuk leed op de kust van Groot-Brittannië.Ga naar voetnoot5. Vanaf die dag tot op de dag van vandaag rolde het lot, zoals ik me herinner, een ononderbroken keten van rampzalige gebeurtenissen die elkaar opvolgden, over mij af. Nauwelijks had de Charybdis van de Britse kust mij berooid op het continent geworpen of een woeste storm stak op en bezorgde mij een afschuwelijke reis. Daarna stonden de geslepen dolken van struikrovers me op de keel. Toen kwam de koorts, vervolgens de pest die mij noodzaakte te vluchten, zonder mij echter te besmetten. Voeg daar nog de talrijke huiselijke beslommeringen aan toe die, iedere dag opnieuw, zich voordoen in het menselijk bestaan. Maar ik schaam mij, bij God, enerzijds omdat ik, een man die kan terugvallen op de letteren en gewapend is met de voorschriften der wijsbegeerte, zo terneergeslagen ben, terwijl u, toch door de natuur als vrouw geschapen en door de welwillendheid van het lot geboren in de hoogste kringen en opgevoed in de grootste luxe, ook uw kruis hebt te dragen en dat allesbehalve als een vrouw doet, en anderzijds omdat ik, hoe het lot ook tegen me tekeerging, toch vaststelde dat er geen enkele reden voor mij was de letteren vaarwel te zeggen en de moed op te geven, zolang u mij stralend als de poolster voorgaat. Het lot kan me immers nooit de letteren ontnemen en in het weinige geld dat nodig is om me de tijd te gunnen die zij vereisen, kunnen uw rijkdommen, die even groot zijn als uw hart, voorzien. U hebt, wat u bent, te danken aan de Fortuin; ik dank het aan de goedheid van uw hart dat u mijn muzen wilt voeden - en dat graag wilt. Zij zijn alleen van u afhankelijk, zien alleen naar u op en zijn alleen aan u toegewijd. Alexander de Grote onderhield de dichter Cherilos, hoe kwaadaardig en - om het woord van LucilliusGa naar voetnoot6. te gebruiken - hardvochtig de man ook was. De onuitputtelijke goedheid van Maecenas hielp de armoede van Vergilius en Horatius te verlichten. De gunst van Vespasianus zette Plinius tot de studiën aan. De welwillendheid van keizer Gratianus begunstigde de half-Griekse muzen van Ausonius met het Romeins consulaat. De adel van Paula en van Eustochium deed de vrome welsprekendheid van Hieronymus opbloeien. En pas kortgeleden bracht Lorenzo de Medici Poliziano, de vreugde van onze eeuw, voort die als het ware in zijn eigen schoot was opgevoed. En om geen zandkorrels te gaan tellen, zoals het Griekse gezegde luidt,Ga naar voetnoot7. ieder genie kreeg zijn mecenas. Deze schrijvers toonden, dunkt mij, hun beschermers een dankbaarheid die men niet moet geringschatten. Zij vereeuwigden hen immers door hun werken. Wat mij betreft, mijn beschermvrouwe, zolang ik bij zinnen ben zal | |
[pagina 24]
| |
ik u voor geen mecenas of keizer ruilen, en u kunt van mij verwachten dat ik voor zover mijn geringe vernuft vermag, er alles aan zal doen om te bereiken dat latere eeuwen ook mijn vrouwe Maecenas zullen kennen en zich erover verbazen dat er in de uithoeken van de aarde een vrouw leefde die zich met haar edelmoedigheid ervoor inzette de schone letteren, door de onkunde der ongeletterden bedorven, door de schuld der vorsten veracht, door de vadsigheid der mensen veronachtzaamd, opnieuw tot leven te wekken en niet duldde dat de werkjes van Erasmus, in de steek gelaten door hen die schone beloften deden, beroofd door een tiran, gebeukt door de slagen van het noodlot, verloren zouden gaan door geldgebrek. Voltooi het werk dat u begonnen bent. Mijn geesteskinderen, uw pleegkinderen, strekken smekend de handen naar u uit en bidden u om uw gunsten, in naam van uw lot dat u zo loffelijk minacht wanneer het u gunstig gezind is en zo heldhaftig verdraagt wanneer het zich tegen u keert, in naam van hun eigen lot dat hen altijd vijandig gezind was en waartegen zij slechts standhouden dankzij uw bescherming, in naam ook van uw liefde voor die hoogverheven koningin, de oude theologie, die de Psalmist,Ga naar voetnoot8. geïnspireerd door de goddelijke inblazing, beschrijft - zoals Hieronymus vertaalt - als zittend aan de rechterhand van de koning der eeuwigheid, niet bevuild, niet in lompen gehuld, zoals men haar heden ten dage ziet in de scholen der sofisten, maar in een gouden gewaad, gesierd met de schitterende kleuren, waarvan ik met mijn werken probeer de oude schimmelplekken te verwijderen. Al heel lang voel ik dat voor deze onderneming twee voorwaarden vervuld moeten worden. De eerste is dat ik naar Italië moet gaan zodat mijn geringe kennis wat meer gezag krijgt door de beroemdheid van dit land; de tweede dat ik de doctorstitel moet behalen. Beide doelen zijn nogal onnozel, want, zoals Horatius zegt: ‘mensen die de zee oversteken, veranderen niet opeens van geest’Ga naar voetnoot9. en de schaduw van een grote titel zal mij geen haar geleerder maken. Maar men moet zich aanpassen aan de eisen van deze tijd, waarin niemand, niet alleen bij het volk, maar zelfs bij de gezaghebbende geleerden, voor geleerd kan doorgaan als hij niet de titel ‘Magister Noster’Ga naar voetnoot10. draagt, ook al is dat in strijd met het gebod van Christus, de vorst van de theologen. In de Oudheid vond men iemand niet geleerd omdat hij een doctorstitel had gekocht, maar noemde men alleen die mensen doctores die door hun gepubliceerde werken een duidelijke proeve van hun geleerdheid hadden geleverd. Maar, zoals ik al zei, het is vergeefse moeite een mooi toneelstuk op te voeren als niemand het toejuicht. Daarom moet ik wel de leeuwenhuid aan- | |
[pagina 25]
| |
trekken om diegenen die een mens beoordelen naar zijn titel en niet naar zijn werken - want die begrijpen zij niet - te doen geloven dat ook ik mijn opleiding heb. Dat zijn de mensen die doordrenkt zijn met verkeerde literatuur, die voor veel geld onderwezen zijn om niets te weten, onder leiding van een zwaarlijvige Minerva; die amper gezond verstand hebben, maar, God allemachtig, wat een arrogantie, wat een hooghartigheid! Ze kregen, juist door die lege titel, de valse overtuiging dat zij volmaakte geleerden zijn. In hen herleven Philoxenus en Gnatho, de meest schandalige parasieten, die alle takken van wetenschap vervuilen met hun vieze keukenjargon en, vergeef mij de uitdrukking, met hun gesnotter, om zo de edelste geesten vol walging te verdrijven en zelf de macht te grijpen. Met die gedrochten moet ik strijden en me een tweede Hercules tonen. Daarom, als u uw Erasmus bewapent, zodat hij met gelijke kracht en met gelijk gezag met deze monsters kan strijden, dan zullen niet alleen ik, maar ook de letteren zich aan u verplicht voelen. De wapens die ik nodig heb, mijn dierbare prinses, zijn die van Glaucus, bij Homerus, maar dan de wapens die hij gaf, niet die welke hij kreeg.Ga naar voetnoot11. Wat dit raadsel beduidt, zult u vernemen uit de brief aan mijn dierbare Batt, aan wie ik de toestand waarin ik verkeer, onomwonden heb uiteengezet. Ik heb alle schaamte afgelegd, tegen mijn gewoonte en aard in, ook tegen de maagdelijke fijngevoeligheid van de letteren in, maar de noodzaak is, zoals de vermaarde schrijver zei, een vreselijk wapen. Ik stuur u, Anna, een gedicht of liever wat verzen over Anna,Ga naar voetnoot12. geschreven bij wijze van oefening, toen ik nog erg jong was. Vanaf mijn prilste jeugd heb ik namelijk een vurige devotie gehad voor deze heilige. Ik stuur u ook enige gebeden waarmee u, als met een magische formule, niet de maan van de dichters, maar haar die de Zon van gerechtigheidGa naar voetnoot13. heeft voortgebracht, uit de hemel kunt laten neerdalen, en zelfs tegen haar wil, als ik het zo mag zeggen. De Maagd is trouwens meestal zeer toegankelijk als een maagd, met maagdelijke gebeden, een beroep op haar doet. Want ik plaats u eerder onder de weduwen dan onder de maagden, aangezien u indertijd als heel jong meisje trouwde, deels uit gehoorzaamheid aan uw ouders en deels om nageslacht voort te brengen. Het was een huwelijk waarin niet zozeer het genot een rol speelde als wel loffelijke lijdzaamheid. Ik zie in u minder een weduwe dan | |
[pagina 26]
| |
een maagd, omdat de aandrang van de huwelijkskandidaten u, hoewel nog in de bloei van uw leven en nog bijna een meisje, niet kan afbrengen van uw besluit tot onthouding en omdat u zich geen enkel genoegen gunt, te midden van een zo grote overvloed. Als u, zoals ik vertrouw, hierin volhardt, dan zal ik u, geloof me, zonder aarzelen rangschikken niet in het koor van de meisjes waarvan de menigte, zo zegt de Schrift, niet te tellen is, en niet tussen de tachtig bijvrouwen van Salomon, maar, met de instemming van Hieronymus hoop ik, tussen de vijftig koninginnen.Ga naar voetnoot14. Ik ben al enige tijd bezig met Een methode om brieven te schrijven en met Over de afwisseling in stijl, bestemd om uw zoon Adolf te helpen bij zijn studies, alsook met een andere studie, Over de literatuur, die ik aan u zal opdragen.Ga naar voetnoot15. Als zij later uitkomen dan ik gehoopt had, moet u dat niet aan mijn traagheid wijten maar aan het lot of, als u wilt, aan de moeilijkheid van de stof. Het is je reinste onzin om slechte boeken te publiceren, maar goede uit te geven is buitengewoon moeilijk. Het moge u goed gaan en wees welwillend voor mijn muzen. Parijs, 27 januari 1500 |
|