De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
142 Van Willem Hermans aan Servaas Rogier
| |
Willem van Gouda aan zijn vriend ServaasGegroet, mijn beste Servaas. Arnold kwam bij me en bracht me jouw groeten over. Of jij hem dat had opgedragen, of dat hij dit zelf bedacht, zodat ik hem wat hartelijker zou ontvangen, weet je zelf het beste. Ikzelf neem graag aan dat jij het hem verzocht had, omdat ik het prettig vind een groet van een goede vriend te ontvangen. Ik vroeg Arnold dadelijk hoe jij het maakte; hij zei wat ik wenste te horen en ik was blij te vernemen dat je in goede gezondheid verkeert. Natuurlijk zou ik nog blijer zijn geweest als ik dat uit jouw mond, niet uit die van een ander, had mogen vernemen; het verbaast me echter dat er bij jou zelfs geen kattebelletje afkon; werkelijk, als ik niet zo lankmoedig was, had ik, dunkt mij, een goede reden om boos op je te worden en je met verwijten te overladen. Ik heb je keer op keer geschreven, al weet je nooit of de brieven ook aankomen; maar van één weet ik zeker dat hij je bereikt heeft. Wat moet ik de man die mij altijd zo toegewijd is, antwoorden inzake de exemplaren van de Adagia van Erasmus, wanneer hij me daarop aanspreekt? Zo waar je me genegen bent, Servaas, ik zie met angst en beven de koerier uit Parijs tegemoet, want ik heb geen idee hoe ik onze vriend Erasmus naar tevredenheid kan beantwoorden. Want zoveel als ik aan hem te danken heb, zo weinig plezier beleeft hij aan mij, door nalatigheid van mijn kant of door mijn ongelukkig gesternte. Als ik nog iets voor je beteken, geef me dan zo | |
[pagina 12]
| |
snel mogelijk raad. Moet ik het zeggen of moet ik het verzwijgen? Ik vrees - want waarom zou ik dat ontkennen? - dat het één van de twee wordt: ofwel dat ik ‘uit het oog, uit het hart’ ben, volgens het bekende spreekwoord,Ga naar voetnoot1. ofwel dat hij nieuwe vrienden heeft gemaakt aan wie hij mij, zijn oude vriend, opoffert. Ik heb je dit alles uiteengezet, in jouw trant, maar ook een beetje in die van mij. Hoeveel hoop is er nog in de zaak waarover je me schrijft? ‘Maak je hart sterk en bereid je voor op een gelukkige toekomst.’Ga naar voetnoot2. De Fortuin is grillig en brengt je even gemakkelijk een slag toe als zij je nu en dan haar gunsten schenkt. Misschien kijken de goden, sneller dan je durft te hopen, goedgunstig op je neer. Vaarwel, lieve vriend, moge het degenen die jou liefhebben, goed gaan. En tot slot: laat mij alles weten wat voor mij van belang is of waarvan je denkt dat het me plezier zal doen. Uit mijn bibliotheek, laat in de nacht van Driekoningen. |