De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 1. Brieven 1-141
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd65a Van Rutger Sycamber
| |
[pagina 155]
| |
Sycamber aan de eerwaarde kanunnik Desiderius Erasmus van RotterdamIk heb laatst de brief gelezen die u aan Bost hebt geschreven en heb onbedaarlijk moeten lachen om uw gejammer over niet nagekomen trouw en de sluwheid van een kwaadaardige Engelsman. Wat, vraag ik me af, zou er van ons worden als God op de gedachte kwam ons Zijn rekening te presenteren en ons te kapittelen over onze trouweloosheid? Hoe weinigen zijn er die God, hun schepper, trouw blijven, die de zuiverheid van hun doopkleed niet bezoedelen en die God niet beledigen in gedachte, woord en daad! En zie hoe God, al kwetsen we Hem, verachten we Hem duizend malen, ons verdraagt en blijft steunen, ons vergiffenis en een beloning in het vooruitzicht stelt als we weer tot Hem terugkeren. En dan durven wij ons nog te beklagen over een onbeduidende belediging, ons aangedaan door een arme sterveling, en zijn we traag om hem te vergeven. En als wij hem al vergeven, doen we dat met de mond, niet met ons hart, alsof God onze diepste gedachten niet kent en Hij door ons kan worden bedrogen. Is het voor u zo ongewoon of vreemd, eerwaarde vader, dat een vals en listig man u bedriegt? Worden we niet dagelijks bedrogen en bedriegen we niet dagelijks? Het zou heel, heel betreurenswaardig zijn, als u iemand anders had bedrogen; nu echter moeten we blij zijn dat u niet de dader, maar het slachtoffer van onrecht bent. U denkt toch niet dat iemand die een ander kwaad doet, gelukkig is en het slachtoffer zielig en ongelukkig? Zelfs Plato, ook al was hij een ongelovige en een heiden, dacht niet zo, maar verklaarde dat degene die onrecht lijdt, minder te beklagen is dan degene die onrecht begaat. U, die een christen bent en kloosterling, begrijpt u niet wat zo duidelijk was voor een heiden en een ongelovige? Keer terug tot juiste gevoelensGa naar voetnoot1. en heb te doen met de man die u onrecht aandeed, omdat hij zichzelf onrecht aandeed maar u overstelpte met vele weldaden. Geen wonder dat ik moest lachen toen ik uw brief las, die Bost mij stuurde om uw stijl te leren kennen. Maar ook geroerd door wat u had geschreven, stuur ik u hierbij een opstel De mentis variatione, dat ik, hoe primitief het ook is, aan uw uitmuntende persoon heb opgedragen en ik twijfel er niet aan dat u het zorgvuldig wilt bijschaven en verbeteren. Ook mij heeft de onbetrouwbaarheid en wankelmoedigheid van de mensen herhaaldelijk teleurgesteld, totdat ik inzag dat wij alleen moeten vertrouwen op God. Ik heb veel te lijden onder de tegenwerking van de broeders met wie ik hier leef en speciaal van degenen, hoewel dat er, God zij dank, niet veel zijn, die mijn studie vijandig gezind zijn. Soms moet ik verdragen dat iemand me zo onheus behandelt, dat hij zelfs anderen tegen mij opzet en argeloze lieden ertoe aanzet iets tegen mij te verzinnen ofte verklaren om de broeder- | |
[pagina 156]
| |
lijke liefde te bemoeilijken en vrede en eendracht te verbreken. Als ik het dan in mijn hoofd haal die persoon te vermanen in een geest van broederlijke genegenheid, zoals dat bij ons de gewoonte is, sluiten degenen die erop uit zijn mij moeilijkheden te bezorgen, zich onmiddellijk aan bij de man over wie ik me heb beklaagd en proberen hem tot afkeer jegens mij en uiteindelijk tot haat te verleiden. Als dat niet lukt, zijn zij hevig teleurgesteld, terwijl ze juist teleurgesteld zouden moeten zijn als hun opzet geslaagd was. Uiteindelijk heb ik besloten me gereserveerd op te stellen tegenover degenen wier vriendschap ik, met een zuiver geweten, niet kan verwerven. Waarheid, deugd en godsdienst moeten gaan boven ieder soort vriendschap, zoals ook de heidense filosofen en dichters vonden. Tegelijkertijd word ik diep geraakt door de woorden van de Verlosser over de eendracht en die van de apostel Johannes over de haat onder broeders enzovoorts,Ga naar voetnoot2. zodat ik van tijd tot tijd, bijna tegen mijn geweten in, zoek naar vrede, zonder die echter te vinden. Ik denk dat u, eerwaarde vader, hetzelfde hebt meegemaakt, zoals iedereen die probeert een godvruchtig leven te leiden in Christus en Gods wegen te bewandelen. Tweedracht en onenigheid tussen broeders is iets afschuwelijks, beken ik, maar de mensen zijn zo verschillend in karakter, verstand en gevoelens, dat ware eendracht maar zelden voorkomt, zelfs bij degenen die samen wonen en zeer nauw met elkaar verbonden zijn. Ik probeer aan deze ongenoegens, die afkeer, deze gevoelens tussen kloosterlingen - ik wil het geen ‘haat’ noemen - voorbij te gaan of ze te overwinnen door altijd iets te lezen, te studeren, te schrijven, ook al is wat ik produceer van geen enkele waarde. Het is mij genoeg als ik mijn tijd doorbreng met een gezonde bezigheid en mijn verdriet en fantasie op afstand houd. Ik adviseer u, vanuit het diepste van mijn hart, om dat ook te doen en ik twijfel er niet aan dat u uit uzelf al doet wat dit arme, onwetende schepsel zich haast u te adviseren. Terwijl anderen - als die er nog zijn, want ik begin wat beter te denken over mijn medemensen - zich buiten mij opmaken om mij te testen met woorden, daden en gedrag, oefen ik me inwendig daartegen en tracht iets te bedenken om me te troosten, ook al kan het geen troost bieden aan het nageslacht en onze opvolgers. Ik kan mijn lezers niet verleiden door de schoonheid van mijn stijl, hoe graag ik dat soms zou willen; maar mijn domme aanleg verzet zich daartegen, ook al probeer ik die dikwijls te buigen. Maar u, welsprekende vader, hebt het vermogen en de wil, daar twijfel ik niet aan, om de schitterendste dingen te schrijven, die zowel in woordkeus als in onderwerp uw lezers zullen bekoren. Wanneer zal ik uw gedichten te zien krijgen, lieflijk als een heilig woud, met het gebladerte van allerlei bomen? Wanneer zal ik mijn blik kunnen laten rusten op de weiden van uw oden en lyrische gedichten, vol | |
[pagina 157]
| |
geurende bloemen? Wanneer zal ik uw prozawerken, die zo vol charme, zo rijk in betekenis, zo ernstig en zo welsprekend tegelijkertijd zijn tot overmatig genoegen van mijn geest lezen? Wee mij, die moet leven tussen kreupelhout en doornstruiken, met niets aardigs of elegants te lezen, niets om na te volgen of mee te wedijveren. Is dat werkelijk zo? ‘Ik spreek uit ervaring.’ Gemak en elegantie van stijl veroveren vaak de goede wil van de lezer, maar omdat ik die niet heb noch vanwege mijn boersheid kan hebben, word ik terecht veracht. Maar uw taak is het mijn tekortkomingen aan verstandige personen, die interesse hebben in deze stof, toe te lichten, zodat zij ophouden met mopperen. Ik hoor dat Robert Gaguin wonderschone dingen maakt en betrouwbare geschiedverhalen schrijft, en wel in de fraaie stijl van Sallustius of Livius. Ik heb al bemerkt dat hij een bekwaam en behoorlijk schrijver is van verzen en ik heb een brief van hem, die ik na veel smeken heb gekregen. Ik heb ook gehoord dat een zekere Willem Hermans, een medebroeder van u, schitterende gedichten schrijft en onvergelijkbare oden, die al in Parijs zijn gedrukt. Ik hoop dat ik sommige daarvan te zien krijg dankzij de karmeliet Bost. Ik heb ook gehoord dat pater Willem nog erg jong is en deze rijpe werken heeft geproduceerd in de eerste bloem van zijn leven. Wat zal hij niet voortbrengen als hij ouder is? Ik hoop dat hij de hele wereld zal vullen met het aroma van zoete geuren en zal eindigen als de grote roem van de reguliere kanunniken, als God hem een lang leven schenkt. Vaarwel, dierbare vader, en blijf uw hoop op God gericht houden. |