28 Aan Cornelis Gerards
[Stein, 1489?]
Erasmus van Rotterdam aan de dichter en theoloog Cornelis, gegroet
Jouw brieven, dierbare Cornelis, boeien me zó dat ik er steeds heviger naar verlang je weer eens te ontmoeten. Je hebt gehoord, schrijf je, dat ik een berijmd geschiedverhaal ter ere van de heilige Bavo heb gepubliceerd. Maar het was een vals gerucht, dat je valselijk is verteld. Niet ik, maar Willem, mijn alter ego, is de schrijver van dit gedicht, ik bedoel je zeer liefhebbende neef.Ga naar voetnoot1. Tussen ons beiden is een zó warme vriendschap opgebloeid dat je kunt zeggen dat we één ziel zijn in twee lichamen. Ondertussen heb ik besloten - daar jij me dit zo vriendelijk aanraadt - van nu af aan niets meer te schrijven wat niet een geur van heiligen of heiligheid verspreidt. Als je vindt dat sommige gedichten die ik je geef, te los van toon zijn, moet je het me maar vergeven en wat toegeeflijk zijn voor de leeftijd waarop ik ze geschreven heb. Met uitzondering van een lyrisch gedichtGa naar voetnoot2. dat ik onder handen had toen ik je brief kreeg en een lijkredeGa naar voetnoot3. die ik onlangs geschreven heb en die ik je wilde laten zien, zodat je je een oordeel kunt vormen van wat ik in proza vermag, en die ene satire,Ga naar voetnoot4. heb ik al het andere als jongeman geschreven, toen ik nog niet in het klooster was getreden.
Verder heb ik niets bij de hand om je te geven. Wat nog over was, is me met vriendschappelijke aandrang door een vriend ontfutseld en deels gegaan naar schoolmeester Alexander Hegius, mijn vroegere leraar, en naar Bartholomeus van Keulen, een man van uitzonderlijke geleerdheid en groot liefhebber van de poëzie - ik heb zijn gedichten hier - deels naar Utrecht.Ga naar voetnoot5. Maar ik heb ervoor gezorgd je ook een kopie te sturen van de brief die ik eens, op jouw verzoek, geschreven heb aan de eerbiedwaardige meester EngelbertGa naar voetnoot6.