is een stijlfiguur waar in de vijftiende en de zestiende eeuw, in de tijd van Renaissance en humanisme, veel gebruik van is gemaakt. Dat is wel even wennen, maar het went snel en dan zijn de brieven werkelijk meeslepend.
Daar staat hij dan, Desiderius Erasmus Roterodamus of kortweg Erasmus: een man uit één stuk, een man die weet wat hij wil - en een heel ongeduldige man. Wij lezen nu niet meer over Erasmus, zoals in het beroemde boek van Huizinga, wij lezen nu Erasmus zelf en wij lezen zijn tijdgenoten. Wij zijn niet langer meer aangewezen op wat anderen over hem zeggen, maar kunnen nu zelf een beeld vormen van de man en van zijn werk.
De eerste brief is van 1484, met een vraagteken, de tweede van 1487, eveneens met een vraagteken. Dit deel bevat de brieven tot en met 1500. Wij zien een Erasmus die wegtrekt uit Nederland en die zich opmaakt om een grotere wereld te ontdekken en met het geschreven woord te veroveren; want de boekdrukkunst is nog maar even geleden uitgevonden. Aan het eind van dit boek is Erasmus 31 jaar en zijn naam is ongeveer gevestigd; twaalf, dertien jaar hard werken heeft hem gebracht waar hij nu is. Hij is nog niet de ongekroonde koning van het Europese humanisme, maar dat hij dat zal worden, is duidelijk.
Terug naar de brieven. Wat de overdrijving betreft waar we het even over hadden, treft de lezer het niet dat de brieven, chronologisch geordend, beginnen met de briefwisseling tussen Erasmus en zijn vriend Servaas, want die brieven gaan over niets anders dan over het verlangen naar de afwezige ander. De overdrijving is in die brieven, denk ik, meer dan een stijlfiguur. Vermoedelijk heeft Erasmus in Servaas de intieme relatie gezocht die hij niet heeft gevonden, en dat heeft hem gegriefd. Servaas verdwijnt uit de brieven - voorlopig, later keert hij terug.
Het is misschien beter niet met de brieven aan Servaas te beginnen, maar even verderop, bij voorbeeld bij de brieven aan en van Cornelis Gerards van Gouda, die ook een keer Cornelis Aurotinus wordt genoemd (aurum is goud, hij komt immers van Gouda). Dat wil dus zeggen bij de brieven 17-30.
Hier blijkt ook onmiddellijk hoe goed het is dat wij eindelijk een volledige uitgave van de brieven in het Nederlands zullen hebben. Tot nu toe was Cornelis Gerards nauwelijks meer dan een naam: hij was, evenals Erasmus, een erudiete Augustijner monnik, en niet meer dan dat. Nu komt hij tot leven als een man met wie Erasmus op voet van gelijkheid kan discussiëren over de letteren en andere geleerde zaken. Wij zien - en wij zien het werkelijk voor het eerst - hoe zij gedichten uitwisselen en hoe de een verbetert wat de ander heeft gemaakt. Uit hun gemeenschappelijke arbeid ontstaat de Apologia Herasmi et Cornelii sub dialogo lamentabili assumpta adversus barbaros, qui Vete-