De kroniek van Abel Eppens tho Equart
(1911)–Abel Eppens tho Equart– Auteursrecht onbekendDat sovende boeckGa naar margenoot+ dusses historie der Westvresen tegens den stadt Gronnigen myt hoerer beyder regenten.Thoe gedencken de besendunghe und raedtslach in Engellandt, wort to Embden opentlicken van den cancel een gemene gebedt gedaen an Godt, um een christelicke vrede to erlangen und die gemene to bewaeren in Franrijck, Engelandt, Scotlandt, Nederlandt und in die belegerde und benouwede stadt Antwerpen, und Godt daer wisheit to geven wolde in die versamelinge in EngelandtGa naar voetnoot1). Daer nu reede die Majestaet van Denemarcket, ock her AugustusGa naar voetnoot2) und her Hans CasmirusGa naar voetnoot3) myt den uth Naverra und Scotlandt hoer gesanden hadden, und Hollandt, Zielandt, Vreslandt tom verhoer ingelaten sindt worden. Dit ys aldus gescheden den 27 JunijGa naar voetnoot4), dat nu alhier grote verwachtent was bij idermentlicken. Sonderling, soe des graven Edzart clagent niet onverhort gebleven was bij den Keyser und vorsten, um een gesande to senden an die Staten van den vorst van Brunswick, dat men den Emse solde vrij geven, des Graven bodum und ondersaten onbescadiget laten, und sick an Rijcke niet vertasten, die na den WedzerGa naar voetnoot5) sick holden musten. Und van Embden myt 2 notarien Bernardo Roedevorwerck und Casparo affgetogen ys dorch Vreslandt na | |||
[pagina 137]
| |||
Hollandt. 4 JulijGa naar voetnoot1). To Gronnigen wordt ock een grote processie geholden, umdat Antwerpen muchte erovertGa naar voetnoot2) worden und in Vranricke hoer partie gestarcket und die Spangerden tot hoere regerunge wedercomen. Daer dan witte wijvenGa naar voetnoot3) mede gelopen hebben und die overicheit bloethoeffdes ghegaen, dat men dusses lichveerdicheits niet wol verwonderen konden, want ener den wytte wijven bespottende offte onbehorlicken antastede, solde om sijn levendt gebrocht sijn, soe he neit verweken weere, howol anders nemandt tot affgoderije gedrongen worde. Dan en yder dede dyt vrijwillicken, dat he anders gedrongen solde laten willen, und meenden sich alsoe sulven angenaem tmaken als getrouwen des Konicks, und darnae erenstlicken upbeeden worden, als gewalt groter wort. Ga naar margenoot+ Die grote clachten van roven und upholdent up der Emse an vrije personen, guederen und ock der uthgewekenen renten, huyren und andere noitlicheit, worde vole an den Staten in Westerlandt und grave Willum stadtholder gedaen. Dan niet seer gebetert, overmydts dat men nene erbare, standafftige commissarien bijstelleden bij die capteinen, want die ene respectierde die ander neit. Soe wordt die erenwerdige Johan Starckenborch committiert, dan balde sick bedenckende, dat daer weinich eheres to halen was, in sulcke grote cirkel onder verscheiden sorten van landen und steden to geriven sonder nasage, laet dusse commissie verbliven. Und wort den erbaren Johan Rengers to Helm gegunnet myt des sindici raedt. Dan verblijfft ock, want men seer na Antwerpen ommezegen und uth Engelandt noch nene trost volgede. Dat alsoe captein Knop, Michael Hovelicker und Claes ten Buer wol genoempt oversten, dan niet seer achtet und gelevet worden, und wolden nemant ter noet overpasseren laten. Dan hoytevaerers hadden geleyde genoech voer gelt. Die gesanden uth Nederlandt trecken van Vlissinge | |||
[pagina 138]
| |||
over naGa naar voetnoot1) Engelandt. Daer mede die sindicus Jeronimus Verrutius, gestemmet in Oestvreslant van 9 personen, worde den 19 Julij retractiert als 1 eder 2 edelluyden mede to sendenGa naar voetnoot2). Dan miste an gestGa naar voetnoot3), und worde honlicker geacht, dat men alsoe een pensionarium senden wolden. Ock wantrouweden sie hem als den adel meest dienende, und men hem to rijp die profijten van die munte to WorckumGa naar voetnoot4) togestaen hadden, und andere andweerdeGa naar voetnoot5) landen versettet tot teringe. Und ys tot een altercatie gedegen, neit eher to senden, dan als die anderen hoer commissie gedaen offte hulpe vercregen hadden, als dat die uthgewekenen myt consorten sick ontschuldigen konden. Dat die tijdt leren mach woe wol. In Oestvreslandt weren to rade: Hayo Manniga, Aylco Unsta, Ulrick van Ewsum, Emo Tammen, Abel Eppens, Eysse Baucken, in Westerlandt: Johan Starckenborch, Johan Hoenkens, Mepsche, Hindrick Clant, AuymaGa naar voetnoot6), Eppe Bauckens, Claes Kater in absentia. Overst die munte was den 25 Octobris anno 84 weder anstemmet bij der weduwe des muntemestersGa naar voetnoot7) ten Dam van 9 personen, howol int landt niet seer vulmechtiget was. Dan men sick die profijten wolden anegenen und den sindicumGa naar margenoot+ neit tostaen, und makeden clachten van valsche munt und een ander to soeken. Occo Vrese droste worde den grave to Oestvreslandt beswargertGa naar voetnoot8) an den graven zaliger Christoffers dochter van 20 yaren. Daer he wol 70 yaren olt, meer um sijn groete gudt getrouwet worde dan um bloet, want van | |||
[pagina 139]
| |||
meente gewonnen dusse to bodelGa naar voetnoot1) gedijen konde. Und sijn 3 huijssvrouwen nene grote diel tolach, want sie doch nene kinderen gewonnen hadden, und worde sin gudt wol groet achtet. Wie ock des drosten Hans van Gronnigen to Widtmunde onder grave Enno sijn gudt gerekent worde wol up 40.000 gulden und vrij und vranck sijnen broder Hermen Piper anarvet ys, een musgadenerGa naar voetnoot2) to Gronnigen; die soe he dusse rijckdoem alsoe wiste to brucken, als he sijn armoet hadde gedragen, solde een geluckelicke man geacht worden. Und dusse Hans ys verstorven in Maio anno 85 und die arffgenamen ys anboden aldaer tcomen und daer twonen. Und was een slicht hinckede man van persoen, eenvoldich und vroem. Die droste hadde van borchknechte tot borchgraef und vort droste upgeclommen bet in die 40 yaren und was seer lieff und angenaem den onderdanen, niet geleert, dan bescheiden in recht. Ocko Vrese hilt sijn fest buyten Embden und wil neit der predicanten diensten gebrucken, dan moet hove blijven. Die angenomen scipperen und boetvolck uth Embden als hoytevarers worden uth Delffziel gesandt na den WedtzerGa naar voetnoot3) um Hollandtsche scepen to begripen, und becomen 3 scepen myt kees und andere waren up den 5 Julij, daer Johan Tijen und anderen capteinen myt soldaten to verordenet. Und wort hoer nagesonden van Knop een convoyscip und pot myt 2 yachten. Dan komende weder up Emse to Watum wort een scip verbrannet, ener geplundert und dat darde gebarget, worden 11 gevangen, sommigen ock geslagen, daeronder Johan Tijen, myt een ander to Loegen over boert gesmeten, drencket worde uth beveel van Knop. Want he Johan Eekes huysfrouwe to lande geplundert hadde und hoer geblotet boven vrouwenGa naar margenoot+ erbarheit und 400 gulden ontnomen to Winscoten, dar hoer geleyde gunnet was to Gronnigen und ock egene | |||
[pagina 140]
| |||
vrundtscap was. Und ock een scipper up den Wedtzeer overboert geworpen, dan to lande swemmende weder gehalet. Dat alsoe des Johanes Tijes overmoet groet was, uth Gronnigen geborchtich, 7 kinderen vader, uth armoet gedrongen over tdienen und gesworen alle anderen so tdoen boven crijchordinantie. Den 26 Julij was to Embden groet onweder van donder, regen, blixum, dat hagelstenen gecregen sindt van 4 loet swaer. Und ys sulcke vrese worden, dat opperenGa naar voetnoot1) sindt verbrannet, menschen, biesten geslagen und ock sceppen geraket; soe die hoer zeylen niet natteden und onder voten legen, solde grote scade gescheden. Anders ys dit yaer soe natuerlicken gewest und daeromme vruchbaerlicken, dat die worm overweldiget und vergeten, nu dre vruchten to geneten hadden, daer men tvoeren nichtes vermoden, want weidtlandt gaff weide und voer, dat men ock meygen musten, und die eetgroGa naar voetnoot2) worde noch guede dubbelde naweide. Also wast ock myt alle koren und granen, dat men des neit to gedencken hadde. Ock worde gesecht, dat in Duyslandt die huysman arm moste worden van overvloet des wijns, want sie vermochten die costen neit tdoen tot alle wijnnen, die nu twe yaer und die 3 seer voele gewassen was, alsoe dat dusse overvloet seer wonderlicken und bedenckentweert wasGa naar voetnoot3). Die arbeider konden men neit wol hebben, und eysscheden 1 gulden des dages to meygen, 8 stuver tot ander werck boven kost und bier. Nadat nu Antwerpen over een yaerGa naar voetnoot4) belecht bleff und besettet myt die scanze up den Scelde, und dorch dat onverbreckelicke vloet alle tovart genomen was, worde nu alle hoepe uth Vranrick niet allene idel und despe- | |||
[pagina 141]
| |||
riert, dan ock tot een schreckenGa naar voetnoot1) gewendet. Want alles tegens die Hugenoten gedacht worde und alsoe Nederlandt myt Antwerpen verlaten stont und vaken verscheiden tijdunghe uthbrocht, als myt den hartoch van Parma to componeren, Mechelen verloren weereGa naar voetnoot2), Allagonda tot den vijandt geboegen; nu overst dat men neine genade geven konden, dan solden staen in genade und ongenade, nene exercitie geneten des reformierde religioens, twe castelen to bouwen, die besoldunghe tdoen in tijdt der belegerunge, und 12 tunne golts in gelt upbrengen, boven uptimmeringe der gebrocken kercken und closteren, datGa naar margenoot+ dan onmogelicke dingen weren den stadt Antwerpen tdragen. Alsoe wolde Parma neit togeven enige kercken noch sonder besettinge den stadt vertrouwen. Noch worde widers gesecht, dat die besettunge solde wesen allene van 20 vendelen, ider 100 hoveden, und weren vermeret tot 300 hoveden, voer Duytschen Spangerden ingesteken. Welckes erfaren, solden 9 vendelen geslagen sijn und verdrach to niete gemakctGa naar voetnoot3). Woe dit nu alles verspreydet worde, soe was Allegonda tom verdrach bedacht und bij Parma gesandt ter tijdt die partien sick binnen den stadt Antwerpen erheven, soe to PinxterenGa naar voetnoot4) ock geboret hadde, und nu den 19 JulyGa naar voetnoot5) vermeende den stadt overtlaten. Daermede 9 vendelen borgeren, papisten, libertineren und luteranen uthgedreven sindt und verdrach affgesecht niet sonder bose naredent over den her van Allegonda, als na den vijandt inclinierende, und na landt to Walcheren sick wendende ter tijdt dat noch andere trostunge uth Engelandt ingesonden worde, soe men neit accordierende, solde in maent onsedt vorhanden sijn und sulckes worde an graef Maurys gubernuer, graef Philips van Honloe, und Statenraedt gescreven. Daermede Parma | |||
[pagina 142]
| |||
van verdrach ontwaeret een nije hopinge makede. Soe anders noch privande in Antwerpen vorhande worde sijn, als men vermeende tot 4 maent twesen, und men van Bargen up den Soem overlandt noch temelicker wijs myt geleyde ingevuer doen muchten. Soe die noet groeter worde und BorgerholtGa naar voetnoot1) bewaret bleff uth Antwerpen, und anders worde niet togerustet enich ontsedt tegens den vijandt an den Scelde to brengen, alsoffte men an den Majestaet van Engellandt niet twivelen muchten. Und in Spannien reede alle scipvart uth Hollandt, Zeelandt, Engellandt und oesten anholden worden, nu vrijgelaten, dan weder arestiert, ter tijdt Engelsche guederen beholden worden myt der uth Hollandt, dat daer een groet getal van scepen in Spangien sij angeholden und grodt gudt becomen. Dat ock hiermede die Spansche vart heelGa naar margenoot+ gekeret und upholden worde, die havenen gesloten, und myt den maent Augusti 85 nene ynvart gegunet ys. Daer Willum van Borsum, Berent Albertus, Thomas van Ditsum, Peter Hilligerlander ock 7 weken arestiert tusschen beyden bevrijet sindt worden und to Embden gecomen myt grote blijtscap. Des worde ock gesecht, dat die Hollanders 15 scepen rusteden na den Spansche zie tegens den Indische vart, und die Engelsche noch meer veerdich hadden tot 40 scepen und anhilden tom orlich dienstelicken, daer men dan ock den Majestaet van Dennemarck hulpe bij verwachteden myt twintich duysent mannen und 15 scepen tom orlich, welckes alles tom begyn und voerbereydunge geacht worde, um Nederlandt to bevrijen van den Spansche tyrannie und gewalt. Woe ock um Vranrick worde muchte, dat die Hugenoten niet verdrucket konden worden, want aldus die krijch in 3 eder 4 konickrijcken verspreydet worde. Die gesanden van Hollandt, Zelandt und Vreslandt sindt allen bij den Majestaet warvende und sick presentierende dan nichtes van alles uthscrivende, woe die articulen weren. Dan die noet was overgroet, daermede wij Ommelanden tom diel vergeten, und onder ons verscheiden gesinnet dat ende wachtende bleven, | |||
[pagina 143]
| |||
sonder grote roem offte autoritiet hebbende. Und alsoe stonde in alle provintien in hoepe und anxte und wol overalle benae een stillestand. Sonderling in Vreslant ter tijdt sick openbaerde, waeromme men alle sauegarden in den Marna und Drente hadde upgesecht, niet soe seer myt gewalt als myt verraskunghe eenmael und eerste mael etwes to tentieren up und tegens den stadt Gronnigen, als sonder besettinge wesende, wol to verrasken solde sijn, voerdat men sie lange beleggen und myt grote kosten ynwynnen solden. Daervan dan wat beraedtslaget, meer gehoepet dan gelucket hefft. Die burger in Gronnigen hadden sick vaken versworen nene besettinge intlaten uth verscreckunghe des Bellys regementGa naar voetnoot1). Und alsoe verbleven sie alnoch in sulcke vornement und bewaerden hoeren stadt myt 8 off 9 vendelen borgeren. Daer die raedt und borgemesteren und hoeffluyden niet tegens raden muchten, wat des borgers regements und krijchorde anginck, als hoeren stadts wol versekert und mechtich wesende. Dat ock nene stadtholder des ter contrarie versoeken offt wantrouwen muchte off dorste, all weert dat die hoveden wol anders bedachtGa naar margenoot+ weren, als den meente tvoele ingelaten und vertrouwet hebbende. Daeromme soe maket sick die borgerije und die papisten gans conform der Spansche ordinantien, dat wes men myt dwanck tvoren niet hefft konen verrichten dorch den bisscop Knijff, nu sulven vullenbrochten, dat sick nemant ter contrarie muchte horen laten, offte meldinge doen, dan dat sie nene ondersokunge noch anwenden in Stadt und Landen. Und dit alles myt sulcken gudtwillicheit, ter tijdt die borger nene scattinge, contributie und ongelden inleeden tot dussen lasten des orloch, dan allene van den huysman haelden und betaeldt worde des yaers myt 50, ja 60 yaertaxten. Und hoer neringe grot hadden, als alle voercoep uth die Landen genomen und den overtreders uth den Dam, Willum Scroer und Johan Kuper, van bedde halende, inslutende und van den olderman Sicko Wijfferinck bepenet, nu laesteleden | |||
[pagina 144]
| |||
maent Julio. Dat ock die vremde waren hoer tovuert worden van Bremen, Oldenborch, tot horen gewyn und der coepluyden nadiell. Dat Embden niet alsoe prosperierde in dusse tijdt, als Gronnigen florerende was. Dat ock verdroetsaem worde alle menschen, stadtenGa naar voetnoot1), uthgewekenen und anderen, dat men sulckes soe stedigeden und soe onbillicken verkeerden ordinantien gebruckeden, alsoff men Gronnigen niet meenden offte wolden. Welckes dan wol 5 yaren lanck seer spotlicken erfaren worde, alsoffte men Gronnigen konden beleggen achter twe mijlen bolwercks up der Emse nalatende und sulcke vruchbaerlicken landtscap to gebrucken tolatende weren, und den Staten niet nutten muchte. Dit worde nu anders bedacht, und na voele beraedtslagunge meest onder die uthgewekenen to Embden sijnde, an den stadtholder grave Willum gebrocht um eenmaell int werck to stellen. Als up sekerste gesloten tmogen gescheden, diewijle die stadt Nuys van graef van Muers soe lichtelicken sonder bloetstortinghe erovert was, und men wat groters myt Gronnigen worden becomen, als den Spangerden tot den Maese verbroecken thebben, woe vole scanzen he ock hebben muchte und plaetsen besettet holden, so Gronnigen hemGa naar margenoot+ ontnomen worde. In sulcke staltenisse und tot erreddunge des vaderlandts ys ener thoe Embden voer 6 eder 7 jaeren woenafftich, van Swol gebortich, myt namen Roleff KettelerGa naar voetnoot2), um des vaders ampts alsoe genoempt, an een juffer der Clanten ghehilickket, sick vrom, styl und als lidtmate des gemene Goedes holdende tot groet achtunghe van alle bekanden, die ock in coephandel mede erfaren, und mede in besettinge belecht des krijchshandel romede. Nadem sijn gemoet stoltlicken und eher gyrichlicken gemarcket, schuwede niet to spreken van anslagen | |||
[pagina 145]
| |||
tmaken up Gronnigen, soe men des allene wolden versoeken. Welckes die uthgewekenen meer an hem verwondereden dan geloveden, ter tijdt sulckes dorch die, soe bij grave Willum, stadtholder in Westerlandt, an und aff reyseden und in dienst angenomen weren, anghegeven und geromet worde. Und Rolefft Keteler daeromme verboedet worde um sijn guede menunghe int werck tstellen. Dat dan wol voele der uthgelechte borgeren sonder groetGa naar voetnoot1), angenaem und gewiss duchte twesen, soe Sijn Genade die myddelen daerto wolde scaffen und raeden, welckes soe in den Junio beraedtslaget. Bij Sijn Genade wort alsoe bestemmet dach und tijdt to wachten um Gronnigen onversiens inttrecken und to besetten. Sijn wederkumpst uth Westerlandt worde desvals bedachGa naar voetnoot2) gemaket, dat he sick een commissarius liet nomen. Und to OestumhorneGa naar voetnoot3) het convoy wol over 8 dagen was lettendeGa naar voetnoot4) tot onwille und scade der copluyden, hem hoenlicken tosprekende, dat he comende beschencket sijnes amptes nene rome muchte hebben, soe he anders wat grotes bestellen solde. Und ock up den uthtoch enich Gronniger vor hoytevarer beschuldigende, wort 2 dagen ingesloten bij den convoyger. Dan van Gert Smyt weder ontvrijet ys worden, als hem onkennende, nochtans kennende. Dit sulvige wordt ock Keteler voergeworpen to Winscote: Wat recht he darto hadde, he konde hem des nu weder betalen. Antwoerdt Keteler: He hadde daer nene schuldt an, dan Hilbrans van Haren hadde die orsake west. Antworde: He wol, dat sal ick hem gedencken toe Embden. Aldus Keteler to Embden comende myt gelt und bestellinge, koefft twe wagenen und 4 perden, und noch sommigen gehueret um tvrachten na GronnigenGa naar margenoot+ myt soepeGa naar voetnoot5) und anders. Dit gelt verbargede he | |||
[pagina 146]
| |||
neit, dan liet mer luyden sien, um die koer daeruth tnemen, kofft ock lakenen vor sick und sijn huysfrouwe; betalet tom diel, anderdiel borget he bij Hermen Vrolick, vragende: Waer heer doch sulcken gelt? Antworde: dat is niet to seggen. Dit ys noch alles ongemarcket bleven voer den daet, dan daerna beter bedacht. Want men an sijn persoen nichtes grotes offte besonders verwachteden. Und kumpt also to Gronnigen yn, myt sick hebbende welcke soldaten van die scepen tot voerluyden, daer die mester van was Onno van Ewsum, sick neit allene in klederen dan ock in warve vermalen latenGa naar voetnoot1). Und twe dagen to Gronnigen verblivende ter tijden, dat graef Willum sulven in persoen den 27 Julij uptrecket uth Vreslant myt 2000 tvoet und 200 perden na Drent tot an den scanze Norch, daer die malecontenten hoer besettingen hilden und dar ock verstarcket worden. Want die uptoch openbaer was und men den scanze beranden und inkeren solden, dat die orde voerbijtrecken muchte, die ronbomenGa naar voetnoot2) to Haren und Helpen ontsloten, und volck verlecht den port solden daetlicken innemen, als Keteler verdich wer myt 3 last botters weder uth tvoeren, und die wagen worde upholden und doen letten. Diewijle die antoch openbaer na Gronnigen gewar was, die scanze neit beranden worde und die wachten starcket worde, sendet Keteler 2 boden na Stenwick an sijn vedder aldaer borgemester, dan solden an grave Willum gaen. Dusse to Haren und Norch uthgelaten, worden gevraget: Waerhen, soe die vijandt daer weer. Antworden: Sie wolden na Stenwick und wiste andere paeden, und worden nagewachtet und beyacht, dat sie na den vijandt ileden. Dit aldus na Gronnigen angescreven an borgemester Jochum Ubbens, laet dusse Keteler umtrent 2 uren na middach bij sick invorderen, fragende, off sijn breff all na Stenwick | |||
[pagina 147]
| |||
gecomen weer. Und men vermode een ander an hem, als dat he respondentie myt den vijandt hadde und neit sijn handtierunghe doen woerde. Dit verandtwoerde he rijckelicken, als doch wol sprekendt: Offte men hem daer achten und holden wolden, he hadde sijn gescheffenGa naar voetnoot1) tdoen ock um die gueder van sijn swager salige Teese Clant. Dat he alsoe van den borgemester gelaten, sickGa naar margenoot+ nichtes vermode. Dan Onno van Ewsum und andere bijwesende als voerluyden seggen hem to: Keteler, het ys verloren werck, wij trecken daraff. Antwoerdet he: Sijn gij veech, we salmen dan bestaen? Alsoe gescheiden, wort Keteler des nachtes vanckelicken up RosendaelGa naar voetnoot2) ingesloten den 29Ga naar voetnoot3) Julij und daetlicken scarpelicken verhort und als sommegen meenden wredelicken. Dan tom laesten bekennede uth sijn egene handt und bodenGa naar voetnoot4). Wordt niet lange geradet, dan den 7 Augusti onthoevet eerst, und die twe boden uthstupet und daerna geverndelt und buyten 4 porten gesettet, dat hoeff up bollwerck bij Heerporte. Dat dan voele verscheyden ordelen und ongedult makede, als tegens krijchordinantie gedaen, und sick sulven meer als manedigen und ontrouwen den sententie ghegeven, daer dusse in grave Willums dienst und commissie een vrij man den sake gedenet hadde, allene um vaderlandt to redden van den Spangerden. Als he ock uthgaendeGa naar voetnoot5), ongebonden myt sijn mantel, den borgeren niet anders antwoerde, dat tot hoer verlossinge gemeent was van die Spansche tyrannie, he weere neit beter als Egmont und Horn west weren, und rouwede hem neit dusse anslaechts, anders wol een sundich mensche. Den monnick und paep van sick wijsende, als hoer niet begerende, und nener west van vrunden, die hem hefft darven bekennen offte vorbidden, hoewol Jochum Ubbens | |||
[pagina 148]
| |||
gemeent worde und langer sittenGa naar voetnoot1) geraden thebben. Ock was sijn soen noch in Westerlandt gevangen. Den 11 Augusti comen Reyner Broylls und Hilbrant van Haren to Embden uth Westerlandt. Als die droste het scrivendt hadde ontfangen, woe dat Geert Smyt und Joest van Cleve mede dusse sake gestopet und geraden hadden myt die anderen, soe worden sie den 12 Augusti daetlicken myt wijff und kinderen bij sonnenschijn uth Embden verwesen und moten vertrecken, daer die mannen noch in Vreslandt weren und meenden heerwars tcomen. Doch die sake worde soe affectuose gerichtet, dat ock vernoempste borgeren der Reformierden dorsten seggen, Willem Drewes und meer: Het weer neit gudt west myt den anslach, wandt het solde over guede und quaden gegaen hebben, und die Stadt solde hoer privilegien quyt geworden hebben. Und hadden nene kleine dan hemelicke wolgevallen an die Spansche bulla, woe onbillickenGa naar margenoot+ und onrecht, ya onwaerafftich sie vercregen was van Jochum Ubbena. Alsoe hadde die Gronniger hoer affecten gestalt boven die walfart des gemene sakes. Den 8 Augusti starfft ock Sijger Sijgers borger und raedtsheerGa naar voetnoot2) uth Gronnigen, mede gevangen west, een sachmodiger, vredelevende man, niet anders seggende: Die Gronniger sindt boven und Stadt und Landen hadde beyde genoch gehadt, wolden sie tovreeden sijn west, wie onse voervaderen malcander versoenden und verstonden. Dusse hadde myt Johan a Lasco ummegetogen uth Engelandt, in Dennemarcket in den winter, als Philips koninck van Spannien in Engelandt die religie dede veranderen, und destijdes vole erfarenGa naar voetnoot3), siende und mede geleden hadde, und tom eende bestandich, mijner gueder becander und familiaer, gelick ock aller vromen. Dat die vromen uthrucket worden. | |||
[pagina 149]
| |||
Die Brunswicksche gesande, van hartoch Julius in naem des Saxschen corfursten na Hollandt gesandt an die Staten und andere stenden, kumpt wederomme to Embden myt notariis Bernardo Rodevorwerck und Wyardo, den 13 Augusti, als he in den Haege sijn mandaet hadde in den collegio overgegheven, dat myt ansiendt deses uth keyserlicke beveel die scepen van die rijcksstromen solden afftogen worden, und Rijckes bodum onbescadiget laten. Dit bynnen verstaende, wordt upgeholden tot welcke malen und lange dagen, seggende: Sie weren neit starcke genoech und verdielden sick van den anderen, wolden ock nene notarien inlaten, dan muchte mundelicken seggen sijn beveel. Und alsoe die tijdt gesleten und ongehort vertogen, alsoe, dat Bernardus in den doer staende hoer genachtGa naar voetnoot1) sede und wolde vertrecken, welckes sie lachendt anhoerden. Daeromme die gesande sick verwonderde der slichtheit und grovicheit, als van pelsers und scoenmakers beter to verantwordet sijn solde. Vandaer nae Amsterdam gereyset, ys het mandaet wol behoerlicken geopent, dan nene ander antwordt ghegeven, dat sie weren een particulaer lidt, nene generale, und hadde verhoept Keyserlicke Majestaet und vorsten solden myt hoer medelijden hadt hebben und den Spanger den vrede geboden, want het konde noch an hoeren doeren comen. Sie wolden sick myt die generalitiet beraden, und doen als behoerde, wijders vorttrecken na Vreslandt bij graeff Willum to Lewerden. Dusse ontfang het mandaet myt behoer als van Keyser gesandt, dan konde des niet beantworden als een persoen wesende, die Raedt und Staten van Westerlandt weren to Franeker, die musteGa naar margenoot+ he besoecken, daer hoer raedt wolde nacomen als he vermochte. Dan secht he tot den gesande Laurentio, een mulsterscriver gewest bij hartoch Erich: Het schijndt dat die mandaet sij uthgebracht und vercregen van den up den 23 Aprilis, die uth het verdarff und onderganck van arme Nederlandt gheerne grote willen wesen und profijt hebben, und reede hoer yaergelt geneten van den hungerden, | |||
[pagina 150]
| |||
men hadde sick anders an die nabueren versien und gehoepet. Und to Franeker ock alles vorgebracht, wordt behorlicken gehort, daer 4 doctoren seten myt anderen erbaren mannen, die alsoe tom andtwordt geven: Die gesande moste een 8 offte 14 dagen wachten up die resolutie, want sie myt der Generalitiet resolvieren musten, und weren een provintie alleen, offte wolden hem hoer antwordt wol scryfftelicken nasenden. Daermede gekeret na Gronnigen bij Verdugo, tonet des ock alsoe het mandaet. Welckes Verdugo, nu stadtholder gestalt, groet achtede und begerede, dat doch des erenstlicken muchte van den Rijcke executiert worden, he wolde sick gerne ondergeven, und hadde sijne soldaten an des Rijcks lidtmaten vertussetGa naar voetnoot1), die wolde he daetlicken straffen, und myt Rijck gheerne keren myt gudt und bloet van konincks wegen van Spannien. Und to Embden comende ys geachtet, offte die Hollanders sijner gespottet hadden, und sommigen riepen hoech. Die Graef versoechte daetlicken myt 4 eder 5 scepenGa naar voetnoot2) die varsche Emse to beleggen, dan die borger stemmet affGa naar voetnoot3). Dat lijden weer beter dan strijden und weren gedielt myt heren, adel, und vermuchten die costen neit, solden daer an comen niet balde aff, und die zee daernae mysten und scouwen. Dit konden stoefferenGa naar voetnoot4) die muntemesters, offitieren, loese borgeren, die nene religie achteden. Und des holdet noch an und begrijp Onno van Ewsum twe, dre borgeren uth Embden buyten den porten van den dijck und wegen upnemen: Wybbe Lijsick, Derck Tichelar vor Nijeporte, und anderen, um sijn gevangenen soldaten to onloesen, offte ter justitie gestalt, soe sie ergens schuldich weren. Dat noch niet helpen muchte. Dan tom laesten verborget, tusschen beyden gegloyget und gebrandet hefft, ter tijdt men Onno van Ewsum mochte verrasket worden, als reede to Gemmygen van 40 soldaten angesocht een scip up den | |||
[pagina 151]
| |||
Emse verbrannen und styl gestanden, want Onno van Ewsum und Mathias Knop na Westerlandt ineysschet worden. Ock alnu worde die anslach up Gronnigen an dieGa naar margenoot+ vrouwen dergenen, die bij Keteler to rade west weren, mede gewroken to Embden, dat hoer angesecht worde uth die stadt to vertrecken tegens sonnen onderganck. Und Hilbrant van Haren myt Reyner Broyls daetlicken vertrecken musten, gelick Gerts Smyts huysfrouwe hoer gudt verbrenggen, soe sie neit wolden up den borch hebben van Graven dieneren angesecht. Und den droste sulven geantwordet worde: SieGa naar voetnoot1) niet myt lieve, soe moest wesen myt lee. Und ys nochtans styl verbleven myt weinich gudts hemelicken. Den 11 Augusti kumpt ock weder die legaet Jacobus SeguriusGa naar voetnoot2) van koninck Navarren wegen. Nodiget des avendts die predigers bij sick und ilet vort na Brunswick und Denemarcket. Daer ock ommetogen die Engelsche gesande dan weinich gehort worden. Und alsoe ys ock wederkeret die gesande uth Denemarcket uth Engelandt van Embden na sijnen Koninck up den 8 Septembris. Overst het bestuer was neit openbaer. Dan allene, want Antwerpen den 10 AugustiGa naar voetnoot3) verloren, een grote besorgunge makede, soe die Engelschen alle steden niet hadden ingenomen und besettinge gelecht, daer die corneel NorijsGa naar voetnoot4) die captein und eerste van ys west, und daetlicken mer wolden, die men reken wolden tot 23000 tvoete. Woe und up wat manier Antwerpen sij ommeghegaen sonder noet, uth partien der secten, noutralen und gemene pobel, ys licht uth die articulenGa naar voetnoot5) to verstaen. Want alles vrij geven ys beholden die religie, und sonder argenisse to wonen blijven. Tot verwonderen van alle menschen und Goedes grote torne und straffe over alle ondancbaere, want sie van Majestaet uth Engelandt ver- | |||
[pagina 152]
| |||
trostungheGa naar voetnoot1) hadden dat vloet wol to breken was, und reede sulven open worden und an privande niet mangelde tot an Januario, soe men hadde lickGa naar voetnoot2) dielen willen, und die vijandt neit hardenGa naar voetnoot3) muchte noch vloet bewaeren van iss halven. Daer her van Allegonda neit weinich mede bedacht worde, als to lichveerdich geraden thebben, worde voer AmbyseGa naar voetnoot4) mede gescholden, hoewol he sick an sijn sijdt vrij bedinget hefft. Die breff uth Engelandt luydt alsoe: (Volgt de brief van 10 Juli 1585 door de koningin van Engeland gezonden aan de regeering der stad Antwerpen. Gedrukt bij Bor, Vervolgh der Nederlantsche Oorlogen, bk. XX, fol. 42). Ga naar margenoot+ Men secht waerafftich, dat hartoch van Parma sol trurich und wenendt west sijn, als he sacht, dat sulcke meenichte van borgeren vertogen uth diffidentie, die gedielt sindt in Hollandt, Zelandt, Vreslandt, Bremen und Hamborch, dat ock olde mannen van 70, 80 yaren in pawstdoem upgevoedet uth Gendt und Antwerpen het vaderlant om religie verlaten, seer iverlicken to Embden sick bewesen hebben, andere menschen tom exempel. Daer dan Melchior Clant, pastoers soen to Larrelts und van BeemGa naar voetnoot5), een prediger gewest to Antwerpen myt Melchior AmsweerGa naar voetnoot6) vertogen, die ene bij sijn vader gecomen und soldinge tot 400 gulden bij der stadt staen laten. Dat sie noch solen manen mogen in vier yaeren,Ga naar margenoot+ dan myt dusse ontrichten der Engelschen und upgevendt van Antwerpen sindt alle lycenten off alle ryveren und havens in Hollandt und anders gesloten, nichtes uth und den vijandt to tlaten vueren. Dat dan Embden noch verdroetsaem worden ys, dat sie ock bedrouwet worden niet na Bremen, Oldenborch tscepen. Des drostes Occo Vresen bestedinge des ehestaets myt | |||
[pagina 153]
| |||
graef Christoffers natuerlicke dochter, daer die moder bynnen Awryck wonende, Philip Barbierers dochter, ock wol achtet worde, worde daer mede to Embden up den borch up grave Edzarts kosten vermeert geholden. Dat des Tilemanni Hesshusii soenGa naar voetnoot1) to hove in Joh. Ligarii plaetse ter dienst angenomen to hove voor 400 rijckdaler und andere tohaecken, (want he anders neit denen wolde) sijn predicatie daer makede und dusse personen bestedigede up den 15 Augusti, als Evangelium was van den ontrouwen rentemester. Vermaent dapperlicken, dat men dusse tijden wol erenstlicken musten bedencken und die orsaken behartigen, als dat soe voele secterijen erstanden, und uproeren geboerden tegens den overicheiden, daer dit graffscap meest mede verhafftet were, als myt Wederdoperen, Libertineren, Daviden, Calvinisten und anderen swarmerijenGa naar voetnoot2), dat die overicheit behoerde ock iverich twesen um sulcken geesten to stueren und to weren, daer men nu mede vensedenGa naar voetnoot3), gelick men myt die Joden deden. Daer vole der borgeren bij geropen und in die versamelinge und predicatie sulckes anhoeren musten, dat ock sommigen des hoves verdrotsam worden. Dusse Heshuysius ys mede to gast west tot des drosten huys, dan allene gelaten in gespreck, dat hem ock misduchte Calvinsche catechismum to leren in der kercken als een bose sake vor der joeget, tot Wigbolt Clandt gesecht. Dan niemandt der predicanten ansprekende noch gemeenscap makende und worde vermeent, dat he monstrosas opiniones voede over die ubiquitiesGa naar voetnoot4) in avendtmael. Dit was een roem to hove, dat men die Ausbursche confessioen vorstunden und to sulcke predigers gesinnet weren, und benae den Pawsdoem solden lieffkosen voer die Reformierde kercke. Und men lichtelicken van dussen tot die Roemsche wederkeren sal konen, soe sie den ander dieGa naar margenoot+ handen langen. Hiermede was Johan Ligarius to Norden | |||
[pagina 154]
| |||
als privaete uth hoeff gestoten, umdat he den Graven tvole straffede um vercortinge der geestelicke guederen. Roleff Ketels was in sijn laeste driftich tegens den mispapen van Sunte Merten. Wat sie bij hem doen wolden, die sulven to leren weren? Sie antworden: Woe he soe stoltelicken sprack als nu stervende. Dat weet ick wol, secht he, dan gij konen mij neit trosten, want gij conen neit beden. Dat hoer verwonderde. Ja, segget juw Vader onse, die du bist in den hemel; gij seggen, dat he besloten in kerckencaste und monstrantie sij und in het broet um daer an to beden, eheren, und keersen uptsteecken und scellen tdragen, soe ys he yae neit in den hemel upgevaren und vandaer wedercomende to richtende levendigen und doeden, und daeromme soe blijfft van mij. Und sie hebben hem alleen gevolget, alsoe ock den borgeren niet anders ansiende dan hoer to verlossen. Was hem verheten myt den sweerde alleen richtet tworden, und neit up banck gebonden levendich to verndelen. Dat na een ure gedaen uth grimmicheit der borgeren. Want Verdugo hadde sulckes neit eysschet, dan geboedt die verndelen up bolwerck tstellen an die borgeren wachhuysen, dat sie vor ogen sien muchten seer nederich gehangen, als daer in spegelenden. Want hoer soe gelevede thebben, offte dat sie schuldich weren, dat he onderstaen wolde tdoen, ock uth ongedult van Verdugo. Want he gerne besettinge in Gronnigen begeerde tegens sulcke anslagen meer, offte den Dam to bevestigen und den Ziel an sick tnemen, daer die Stadt hoere besettinge up hadde, daer den borgeren weinich um was und Verdugo die Stadt niet mechtich was, soe he ansocht worde. Na dussen doet van Ketel trecket up Verdugo na Collum und anders in Westerlandt. Dan graef Willum gekeret, sindt dre perden genomen und dre der malecontenten geslagen, want sie verholen legen um sees ruyteren to besetten und widers nichtes. Overst want graef van Moers und Scenck een veltleger worden slaen up den Velu bij Nijekeercke een dorp, trecken alle vendelen up uth Vreslant und Twent myt andere besettinge um sulckes to verstoren in den 1 Septembris, dar Parma worde hulpe senden. Dan, want Moers und | |||
[pagina 155]
| |||
Scenck die plaetse inhadden, muegen daer niet lichtlicken uthdreven worden um des weders und watersGa naar margenoot+ halven, und sie sick stedes to water starcken konen, nu rede alle steden myt Engelschen sindt besedt und verwaert blijven. Dan in Vreslandt was noch niet ingelecht. Daer D. Hesselus, mede in Engelandt to hove gesandt, bij Majestaet ansittende was bij andere provintien, raden und vulmechtigen. Daer nu die Ommelanden, ganslicken vergeten, nemant hadden gesonden offte in der Westvresen gewalt overlaten worden, die doch landt myt 2 scanzen, Oterdum und Nijeziel, besettet hilden, und die uthgeweken nichtes anders konden dan klagen und suppliceren. Und dat om die partije, dat somegen van hoege adel myt den syndico Jeronimo Verrutio sick allene mesteren wolden maken laten, und egenarffden niet allene, dan ock die anderen alle uthsluyten. Daer Johan Rengers to Helm ock vermeende amiraell tworden in Johan Starckenborchs plaetse, die des affsloech um sijn onderholdt erbarlicken thebben und trouwelicken to handelen, den anderen geweigert ys worden. Alsoe worde Joest van Cleve voerbij gesien ter tijdt dat daer een Hoechduytsche, myt namen Michael HoegGa naar voetnoot1), een generael wachmester over Westvresche regemendt, overst to scepe gesonden ys bij Logen up Mathias Knoeps scip. Dat die onsen allenthalven uthsloten worden und neit in raden angenomen, gelick Eppe Bauckens tot een gringe ampt sick gerne begeven solde und Claes ten Buer in stillicheit bliven muste und Gert Smyt ock neit seer angetogen worde, daer Hayo Reiners, een scriver onder een veendel, ock verstorven ys in Westerlandt. Die commissarius uth Oterdum, soe bij Claes ten Buer mede gestalt was, Mathias genoempt, als he alle victualia und torff na Oterdum bestellede, wordt up der Emse ondersceppet tusschen Ewsums pot und Oterdum, als Ewsum een yach vor uthsende und alldinck to versien, comen anderen uth den muyden van Delffziel und besetten den commissarium, die anders neit vermeende dan Ewsum volck to sijn. Und also overtogen myt een arme | |||
[pagina 156]
| |||
borger, steenmestelar Willum genoempt, worden to ReideGa naar margenoot+ angebrocht und to Ziel gevueret, na Gronnigen gesonden, up die porte den commissarium settende, den borger als een kerckenbreker in scoenmakersgatGa naar voetnoot1) settende, und roepen crucifige over hem, um bij Keteler tsetten. Daer sie benae alle borger van Embden mede hoenden, als offte borgeren und predigers des hem hadden geraden und angestopet, und D. Menso neit ongetaddelt konde blijven. Bys datt Antwerpen over was, nene bestendige lucht, dan regen und unweder dach und nacht, dat hoy und koeren, soe buyten, alles verginck und makede den menschen seer verslagen und desperaet, want die landen onderregeden und koeren uthwossen und niet borgen muchten. Sonderling daer men sulcke scattinge betaelden, und doch arbeidt verloren ginck myt contributien des weeckscattinge und tom diel niet meer geven conden, up den laesten und rijcksten ancomen worde. Dit was alles boven menschen hoechnisse und wetent niet voel erfaren. Daeromme ock die Gronniger, ock van dusse ontsedt van privanden becortet, worden nu myt tovuer noch besloten und in Oterdum Mathias Knop van Embden vendel verandert, kumpt een nije vendel weder bij Michael Hovelker, den 9 September uth Westerlandt, die hopman genoempt Wederspan. Blijfft alsoe een swacke besettinge um die landen niet to bestrijden, dan int lijden tholden. Ock was buyten landes die olde wantrouwicheit des adels niet weggenomen dorch verstarff der olden Ewsums, Jarges und anderen, dan die jungen vulharden noch sick groet tmaken und bij eheren tblijven, want nu aller hoer gudt alle vercofft offte verslaen was in schulde, dat sie hoer naem mede verlesen und weinich achtet solden worden. Jae ChristoffersGa naar voetnoot2) gudt to Gennelt worde ock gedrouwet bij den Grave und Onno die sone verhessedeGa naar voetnoot3) den Grave neit weinig. Soe onderstaen sick Aylco Unsta, Ewsums kinderen, Ulryck van Ewsum, Hayo Manniga | |||
[pagina 157]
| |||
sick alleen bij der koninne van Engelandt, gelick tvoeren bij Alason und ock den konick van Vranrick, to versoken. Daer Johan Rengers to Helm medestemmede um dorch den syndicum Jeronimum Verrutium allene sonder emant bij hem tstellen und inlatende, als nene gelt hebbende, na der Koninne to senden, als onse landt presentierende, daer wij doch nene wereGa naar voetnoot1) in verdedigen konden, dan den Vresen veregent was und reede mede presentiert hadden, neffens het hoeren. Dat dit meer supplicierenGa naar margenoot+ muchte heeten, dan presentieren. Daertho was die syndicus, als pensionarius und meest voer private personen doende to hove, um sijn onscamelheit seer verachtet und bij nemandt gelevet, und die andere adel worde ock weinich myt egenarffden van hem angesien als Staten seggende: He achtede meer een Ewsum dan teyn anderen und in Oestvreslant weren ock, die stemmen hadden und meer weren als sie, Onsta, Manninga, Ewsum, die hem sulcke commissie togesonden, he wolde allene offte myt nemandt reysen. Daeruth die Staten ock sluytende weren, dat wij musten slichte luyden sijn, dat wij nemant anders senden konden dan onse pensionarium. Dit alles hefft juncker Johan Starckenborch to Garshuysen, Johan die Mepsche up den Ham, Johan Hornkens, Clant, Ewma, Gensema ganslicken mishaget, und doen die commissie revocieren, up den syndicum ghegeven alleen, und achten onnodich offte noch bequaem twesen als die gesanden wederquemen an der Majestaet sick to presenteren. Daer nu alle steden in Hollandt und Zeelandt mit Engelsche besettet worden. Und wordt die syndicus bedacht gemaket, dat he valslicken myt den munte gespolet solde hebben, myt der muntemerstersche weduiwe gemunttet pennigen van rijckdaler, die nene 1 gulden wert, tot 30.000 dalerGa naar voetnoot2). Und hadde die syndicus gesecht to Starckenborch, men solden die pennygen so wydt senden, dat sie neit wedercomen worden. Dit ys van Johan Mepsche nagesocht um die munte to sluyten, rekenscap | |||
[pagina 158]
| |||
tontfangen und bedroch to laten rechtveerdigen. Onder des soe beholt die syndicus die slotelen van landes kiste und bescheet, soe hem allene van Ewsum vertrouwet worden und gelevert weren int landt, nu hem gerne affnemen wolden, dan niet weten an wel anders to belatenGa naar voetnoot1); want men nu alle private personen weren und balde begrepen konden worden. Aldus sindt die Ommelanden ganslicken in onmacht gecomen und vole tom spott geworden, und onse saken to scande um des adels partije und des meentes twidrachts willen. Und dusse partie konde ock neit verswigen, diewijle sie sulven het hoeren niet meer egenherich weren und blijven konden, dat sie het vermeende hoeren der herelecheiden, gerechtichieden (soe sie nu noempden), an des landes heren wolden geven und brengen und ter leen alleen weder bedienen und annemen, updat sie groet muchten blijven. Daer Rengers to Helm die roemdedichste, und Ewsum, Onsta nietGa naar margenoot+ scromeden, seggende: Wibe van Goutum hopman, die can die bueren nu in die Marne soe to wercke und hoffdienste driven, dat mij des darna niet geweigert can worden; want mijn egen ysGa naar voetnoot2). Und hem meer om sijn gewalt als hopman to wille weren, niet als plicht. Soe ys sonder twivel eerst die egen slaverie in Oestvreslandt worden. Doch Rengers hefft myt sijn vermetenheit dit gewonnen, dat graef Willum hem niet begunstigede, noch bij die Staten in Westerlandt enich ampt geneten conde, daer het nu to gecomen was und ock verwachtende, als die amiraelscap up der Emse, welcke na Mathias Knops vertoch und yneysschunghe van graef Willum gedaen, bisheer an ener myt namen Michael HaegGa naar voetnoot3), een Hoechduytscher, die in Sweden, Polen und Nederlandt vole yaren gedienet hadde, verbleven ys, als upperste wachtmester des Vreschen regements und captein gemaket der orlichscepen up der Emse. Dusse makede temelicke | |||
[pagina 159]
| |||
onderscheet, dat he ledige personen leet overvaeren an den Ziel up sijn pasborten und nene pasborten widers uthgaff dan des Graven bodum. Und worde hem gelt presentiert um wat meer tdulden, nam het myt onwyl, als dat sie die vorigen alsoe becofft hadden, he was um hoer gelt neit gecomen; hefft een mael onangesien over bort den Emse hen yn gewijetGa naar voetnoot1): Daer legge juw gelt, eher ick eherloss sij. Gewesener lutenandt Johan de Mepsche hadde sick het kaspel Loppersum myt den rechtstoel und der kerckenrecht heel toegenet, soe lange he levede, stellede wedmansGa naar voetnoot2) na sijn egen wille und achte sijn redger twesen nemandt anders sonder ansprack van clauwen und buyten meenten erkesunge, alsoe alleen kercken rekenscap ontfangende, kerckvogeden stellende sonder des meentes offte collatoren wetentGa naar voetnoot3). Dit sulvige dachte die vrouwe Agnes van Munster to continueren und voer egen hoeren kinderen to arven. Und want die pastoer Timannus Petri, een seer olt senior van 80 eder 90 yaeren, een commissarius der geestelicken stuelsGa naar voetnoot4), soe to Loppersum stedes valt, nu anno 85 in laeste van Julio verstorven was, soe erwelet vrouwe Agnes uth sick sulven sonder weten van alle collatoren tot successorem enich der Westvresche verlopene papen tot pastoer und commissarium und dencket hem to bestedigen. Hiertegens stellen sick die egenarffden in Loppersum und beropen alle collatoren um sick dusse vrijheit neit tlaten nemen und nomen enich ander in Gronnigen, Antonium genoempt to S. Merten, und laten dusse sake to Gronnigen voer HoeffluydenGa naar margenoot+ verhoeren und ordelen, welcke dusse sake ter vrundtscap wijsen eerst, offte darna to rechte laten ontscheden. Die collatoren waren heel gesynnet dit neit to | |||
[pagina 160]
| |||
stedigen buyten hoeren wille und achteden hoer neit anders dan een medecollatoersche und dachten bij gemene stemmen ener to erwelen. Hieruth wort Verdugo van Agnes als stadtholder idtsondts bewogen und verwilliget als intercessor hoer dusse stemme to laten geneten, um den trouwen groten dienst hores huysheren, die des an Stadt und Landen, ja kaspel all tmeer verdient hadde, und nu een kleines weer. Overst als die egenarffden den Verdugo alleen seegen offte bena neit uthhoerden, verlaten sie hoer intentie und gunnen Agnes die stemme um den pastoer und commissarium in to leiden; die gyff wijn und bier to drincken den meente. Die egenarffden sint west Havick Louwens to Enselense kerckvoget, Atho to Merum, Here in den Ham, jungest versonet myt den geestelick(en), Evert Peters in den Ham und Albert Knotte to Loppersum op Tyasse Hayens plaetse, daer dre van den Staten und gemene sake weren afftreden und weder hier versonet. Onder allen ys Ato to Merum meest scobiertGa naar voetnoot1) und ongunstiget, want he den Lutenandt plege to wille twesen, und sijn vorolderen der moers halven een snijder gewest sij. Om dusse sulvyge tijdt vervloecket und verdoet sick Jimme Abels in grote onsinnicheit und dronckenscap myt sweren, swogenGa naar voetnoot2), schelden und vloecken, dat he up hoeff in een sloet in die mudder vor sijn huys versmoret, dat men bij hem niet konden offte wolden comen, alleen want he een vremt biest in sijn landt sach gaen und to Loppersum myt die papen in sanckGa naar voetnoot3) west was, und doch een overmodich bisterGa naar voetnoot4) kerel was van voelen. Dit was die darde die myt der messe und sick sulven ummebrochten. Daer to HoechmeerGa naar voetnoot5) Derk, des commelduersGa naar voetnoot6) meyger to Oesterwyrum, des Ebele Luddens soen | |||
[pagina 161]
| |||
Luck genoempt, seer oneherlick daelsloech in die harberge und Focko Peters als nabuer int landt geslagen worden ock als rasende, und enes anderen mans koren ummesmijdent um sijn huyssg.Ga naar voetnoot1) offte vrouwe tsoecken. DaeruthGa naar margenoot+ levent der kaspelen to rekenen ys, und ys alles myt gelt to boten west. Jae nergens vor wickende, behalven dat die huysknecht to Enum na Embden vertoch und niet meer versocht worde als benae seer irritiert um sijnes brotvrouwens wille, to Enim und RandelweerGa naar voetnoot2) wonende. Die anneminghe des Majestaets van Engelandt worde alnoch sonder naem und titel meer geropen dan gelovetGa naar voetnoot3), nochtans bij duyseden het volck oversendende, und besettende alle steden myt gunst der inwoneren und grote vertrostinge. Und die gesanden residieren in Engelandt, niet anders pretendierende, dat die Majestaet niet solde geacht worden als vijandt der Spangerden, dan als bescuttersche hoerer bundtgenoten des religioens, den konick van Spannien tot vrede und vrije exercitie des waren religioens to raden, tot sijnen besten die landen to verwaeren, und des versekert die landen over tlaten myt repens der gedaene costen, und sommige steden wol verwarende, ock Oesteende in Flanderen. Alsoe dede de Navarreus ock, liet publicieren bescherminge des vaderlicke vrijheits tegens den Spansche Catholiken. Conde als verwalder des Evangelischen religioens und alle elendigen to verdedigen. Daertegens die Gwisianer alle vremde natieënnGa naar voetnoot4) uth die landen, olde gesetten to verdegenen, een catolicke konick to verkesen. Und alsoe sindt die Engelschen bij Utricht ingevuert gemulstert tot 30.000Ga naar voetnoot5), | |||
[pagina 162]
| |||
Ockfort veltheer, Noris corneelGa naar voetnoot1). Onder des hartoch van Parma wachtet noch bij Antwerpen, hefft grote duerte, beclaget het vertreck der borgeren, wil neit diffidiert sijn, dan duerte was groet, want die licenten gesloten weren, und die hoveden belecht niet na Spannien tscepen. Want nu die raedt to Antwerpen verandert worde und religie niet geduldet worde, is Melchior Amsweer, prediger uth Antwerpen, to Embden bij sijn broder Doede van AmsweerGa naar voetnoot2) gecomen, sick wol verclarende nene ubiquitarius dan confessionista twesen; vermeende enicheit to Antwerpen tmaken, dat ock Jeronimus Bassinck hem vor broder lievede, und wol meende, gelick ock Melchior Clant, Johan Clant soen, pastoer to Larrelt. Dan Amswer worde des neit alles billicket als een lidtmate und disgenoet gewest to Embden. Daer he up antworde: Offte men dan die confessionisten konden uthsluyteu van gemene Godes und neit dulden den confessie van Ausburg, daer sie myt Godes wordt eens were. Want die autoer sulven und sijn boecken hadde he onder den ordel des kercken ghegeven, daer he sick to beriep. Overst die naem vanGa naar margenoot+ confessie weer older dan die reformierde titel. Overst dit was den predigers neit genoech, dan vreseden, dat men een grote naem meer sochten dan enicheit des kercken. Und makede vole woerden van nene imaginarie lichaem offte Christus in het aventmael, dat dan captiosum was. Doch die meente to Antwerpen was gelindert und niet meer grimmich, wie wol tvoeren seer bitter bevonden. Den 11 Septembris betert sick het lange onweder, dat hoy und koeren tom diel geborget worden, dan seer commerlicken geworden. Daer Claes Scaffer to Griemersum duer huerende het clagent to comen ys, als bena alle, die sick up landen setteden uth onsen uthgewekenen, want men nu ock grote scattinge vorderden, uth Wolthuysen 800 gulden van 1023 gras landen, uth Suerhuysen 1300 gulden van 1800 gras, boven alle ordinarise, dat | |||
[pagina 163]
| |||
gras nu gebrocht worde up een dalerscot, boven dijck, dijckgelt und andere lasten vole, want daer was van noden 60.000 gulden, als 24.000 tot verleden onkosten der dicken anno 42 upgenomenGa naar voetnoot1), nu noch 20.000 an den BadenGa naar voetnoot2) to bestedigen, 10.000 vertiert um den Emsse to bevrijen an Keiser und Rijck, und 4000 to stuer den grave CarelGa naar voetnoot3) tstudieren laten. Doch het morren der meente muchte niet helpen. Die lopen wolden, solden beter soecken, die landen bleven hier, worde van den cancelar Muller antwordet. Onder des doen die uth Oterdum und uth die scepen onder Onno van Ewsum landtsokinghe up alle tovuer na den vijandt bynnen landes tentiert myt Gronniger soldaten tot 16, die voer Nieporte logiert worden, und woll geleden van den droeste, ter tijdt sie vandaer to Larrelt ener der soldaten nachtes becomen und gebonden doersteken. Gelick ock graef Johans voetknechten dre ock bij Lier doetslaen und bevrijen het copmans gudt vor dit mael. Hiertegens sendet Michael HaegGa naar voetnoot4) die sijnen voer den Nijeporte und wordt ener gescoten myt een kleine jungkene in huys. Und drouweden het huys to barnen, dan van den voerder gelettet ys. Alsoe ock Onno van Ewsum to Lier myt 200 mannen versocht huysen, becompt alle gudt to water und to lande, verdarfft dat he niet medecrijgen muchte. Daerna die sulvige malecontenten wederGa naar margenoot+ doer Lier wechtrecken, becomen des Onno van Ewsums stuerman sijnes pottes und een soldaet. Daer Reyner Broyls mede bestuerer was, dan onbecandt, ontwijket hoer tot sijner grote geluck, want he um Ketels sake van | |||
[pagina 164]
| |||
Embden verwesen wasGa naar voetnoot1). Dit ys gescheden den 19, 22 Septembris. Daermede ys het tovuer upgeholden und het molt, soepe, solt was to Gronnigen duer und mosten myt inlandtsche sick behelpen, dat sie wol viel hielden, want niet uth muchte; die rogge 80 daler, het molt 60 daler, 1 tunne solts 7 daler, 1 tunne botters 30 daler, to Embden 28 daleren, want het was daer niet meer und genoechsaem. Die Oestersche scanze vor Oterdum ys in Septembri meer verlopen und verlaten uth vrese der Vresen die nije volck in Oterdum voerden und noet des waters, dan dat sie veryaget worden und die dijcke geslichteget, hefft Michael Hovelicker sulven een scanze laten maken und den sidt open maket um vrij intvoeren. Want de malevoliGa naar voetnoot2) to Termunten sick legerden und hadde die scanze gerne weder hadt, dan to laete, und worde Oterdum onwinlicken geacht. Onno van Ewsum mijdet kruyt noch loet, want an Reyde vaerende, spottet den vijandt und wordt sijn knecht het hoff affscoten, und die mast myt hofftow in stucken, und compt nochtans daervan. Dit was sin manier. Wel neit myt hem veerdich was, achte he een ontrouwer, daarom Roleff Gruys bena doerstekende, dat he umsunst niet mede up wolde. Diewijle hartoch van Parma styl verbleff und betalinghe makede sijnes legers, worde to Antwerpen myt processie ingehaeltGa naar voetnoot3), achtet nene clagent van benoutheit to Brugge und Hennegow, dan bedwinck sie myt starcker besettinge. Onder des gelt die rogge to Antwerpen 150 daler, 1 punt 5 ortgens, 1 punt vlees 4 stuver, 1 punt botters 10 stuver. To Brugge, Gent 1 last 500 gl. Doet ock upscriven alle nije geboren kinderen bij den wijse modersGa naar voetnoot4), um daerna alle gedopet tworden up der papissche manier, und men sede ock, dat Parma bestandt up 1½ yaer solde begeren, want in Franrick het Konincks edictum renovert worde und misverstandt geachtet worde. | |||
[pagina 165]
| |||
Onder des sint die Staten und heren van Nederlandt in den Hage tsamen bij den Engels gesande verwalter up den 15 SeptemberGa naar voetnoot1), alwaer ock graef Willum, stadtholder in Vreslandt, gereyset, und worde aldinck wedersidts styll geholden und die cophandel seer staff, und worde gehort, dat tollen, accijsen worden in des MajestaetsGa naar margenoot+ van Engelandt naems verhuieret in Hollandt und Zelandt und pasborten gescreven van wegen Elisabeth koninne van Engelandt, sommigen sede vrouwe Elisabeth, alsoffte men spotten wolden, des to Gronnigen een vermetenheit was und noch niet gelovet worde. Anno 1584 und 85 was in Oestvreslandt und Ommelanden een grote starffte onder die koygen besonder, gelick als een pest onder die menschen, dat mennich huysman sijn beesten up die stallen und in die weyden haestich und onversiens tot 10, 20 und meer tsamen vervuldenGa naar voetnoot2) an hoer leveren und longen, ongeneesselick, woe men ock versochten; dan tijdtlicken latende was het sekerste, und worde die huysman seer mistrostich. Soe die droechte des yaers noch die vruchbaerlicheit des volgende yaers nene orsake wesen konde, offte dar weren wol swaerder yaeren gewest und evenwol gesondheit geholden. Offte up een gallichGa naar voetnoot3) yaer gerekendt worde. Overst aldus was niet voel erfaren. Doch ick weet sulven wol, dat des onder mijn biesten wol 20 yaren gewest, niet hebbe beteren conen, want in een dach van melck, vlees und gesondtheit ontwaeret, musten alle starven, und konde niet overbliven, offte weer dat men sie gustenGa naar voetnoot4) und vaesselGa naar voetnoot5) makeden, dan voer nene copwaer to achten weren. Und worde een nije besunder plage der menschen geacht, lungensieckte genoempt. | |||
[pagina 166]
| |||
Den 29 Septembris kumpt convoy uth Westerlandt, want die cophandel seer van Embden gekeret worden, dat na Hamborch, Bremen und Oldenborch nene scepen affvaren noch upcomen muchten und die licenten gesloten in Hollandt, tollen, accijsen in der koninne van Engellandt (naem)Ga naar voetnoot1) verhuert worden und worden benoempt oversten in Nederlandt sonder der Staten raedt, uth Engellandt: Milort Robert Dudeleus.
bij Ewsums tijden mede captein, daermede aldinck in veranderinge stondt und to Embden nichtes ondrachtelicke was dan aldus van neringe becortet tworden. Dat ock solt, soepe, bier thoe Loegen voer Embden van denGa naar margenoot+ captein Michael Haeg angeholden worde, und niet ock verdedigen konde voer den van Reyde, die daer affhalen een Hollants scip myt iser, tyn, soepe und ander waren geladen, tot nadiel der borgeren, want vijandt gudt was uth Hollandt comen. Claes ten Burch verlust daer in iser 1000 gulden, anderen in tyn ock honderden. Und Michael des beschuldiget, antwordt dat hem soe liefft was den vijandt thebben dan to Embden intlaten; ock was sijn commissie soe, he konde niet anders, sie solden sijn mesters ansoeken. Alsoe dede Onno van Ewsum, haelde ossen uth die weide, want sie vermeendt worden na den vijandt tdriven van Lier, dan na sommigen dagen to Embden ingelaten und vercoft. Waertegens die stadt Embden uth grote murmuratie der borgeren sendet PaulinumGa naar voetnoot4) an den amirael myt Gert Bolardes und Jacob Dinckclaw und dan myt anderen tot meer malen. Vercrigen nene ander andtwordt: He muchte niet van sijn commissie | |||
[pagina 167]
| |||
nalaten, dan alle gewalt konde he niet weren, und weren wol sijner machtich, doch he wolde sijn cop daeran hangen und niet wesen als een schemmelGa naar voetnoot1) um natlaten. Und alsoe compt graef Edzart den 15 Septembris to Embden, beropet scepper, borgeren und raedt, laet na graef Johan besenden dorch Bernard Rodevorwerck die keyserlijcke placaten van den Emse to bevrijen, gelick graef Johan 100 soldaten, 15 ruyter ock und die straten und merckten to bevrijen angenomen hefft. Und wort den 16 Septembris ruchbaer 8 scepen tot orloch trusten um die copvart tbevrijen und den amirael to weren, als Berendt Albertus scip van 200 last, Piper Reiners scyp und wijdtscepenGa naar voetnoot2), tonnescip, in der mate: scut die amirael, solen die weder sceten. Dit aldus slutende, sonder grote raedt holdende myt junckeren und olsten des landes und stadts, noch beantwoerdende die inconvenienten, so volgen worden. Want men des van hoytevarers verorsaket hadden und den anderen part heel dienstlicken weren, dat sie muchten vangen, haelen und nemen, wes sie konden, als noch den 14 Septembris van Gemmygen nasokende, een vrouwe upnemen ener hoer soldaten, doer 26 uth Wedde und to Lier uth der herberge gehaelet. Daer die borchgraef to antwoerde: Tvoeren hadde Onno regeret, sie muchten ock vortvaren, het weren uthheemschen und nene ondersaten. Wat die predigers vermaenden, warneden und up die nabueren anwesen, was alles niet gehort. Het ys neit tlijden noch to dulden van sulcke rovers, deven, umme den copman plunderende, niet den vijandtGa naar margenoot+ ansokende. Die Staten hebben hoer handel to Bremen, Oldenborch vrij, wij mogen to Lier niet trecken und reysen to marcket. Men solde sie alle hangen, overboert setten und ummebrengen, jae alles darbij upsetten. Und alsoe roepen die meest, welcke uth Westphalen nijes ingecomen und eerst groet worden weren. Ock Bartolemeus Tyaers, een bestelder commissarius uth Gronnigen, sumede ock neit antvueren bij die overicheit, als dat | |||
[pagina 168]
| |||
scande weer sulckes tdulden. Summe, die meente myt die hoveden weren gaendeGa naar voetnoot1), soe vroeGa naar voetnoot2) die graef Edzart des mede amede und wreken wolde. Alnu konde 1 tonne solts to Gronnigen gelden 10 daler, 1 mudde gastes 7 arens gulden, rogge 3 daleren; und an molt mistet meest. Die gemene sake worde to Embden veracht und behatet, jae solden Konicks off papist sijn, soe die neringe blijven muchte. Dat die verwekenen in beydes wanhoepich worden, die men ment wol 500 familien twesen, und den BarenborchGa naar voetnoot3) wolden towijsen und bevestigen laten, wol groter dan Embden und Valder beyde sij, soe die handtierunge lucken solde. Daer die huysman het werck solde todoen, die nu in Embder voegdie 7 scaep betalen musten van 1 gras landes over den dicken, anno 40 upgenomen soe vorscreven. Um dusse tijdt die Engelsche overcomende, myt 16 vendelen na Bergen up den Zoem vertreckende van Utricht, besettende Hollandtsche, Zeelandtsche steden, wort een grote mennichte van lonten, geweer to Embden beveerdiget van die Engelschen. Und graeff van Muers uth Gelder und anderen steden benumpt het convoy van Coln, na Antwerpen van Italianeren uth Franckfort gesonden, und gelandet myt 300 ruyter und sommigen knechten und doen scharmusselinge een dach lanck, een grote geweldige buyte becomende, daer Scenck mede mester gewest. Toe Embden wordt in Septembri seer disputiert um appelmarck, welckes van Olde marck und Vysmarck geleydet van den Raedt up een ander plaetsch vor Onno Tyabberen huys; worde mit verscheden und contrarie resolutien van graef Edzart gedielt up boerten van der anderen weke up sijn plaetse, daer die up Olde marck nene cleine gelt um verspildeden und die Raedt anders | |||
[pagina 169]
| |||
Ga naar margenoot+ bevolen ys. Michael HoelkerGa naar voetnoot1), overste in Oterdum, nadat die Oestersche scanze up den dijck verlopen worde, scamede sick neit die anwonende huysluyden tplunderen und beroven, haelde perden, koygen van Fermsum und Woldendorp, verbrandt aldaer ock een huysmans huys, datGa naar voetnoot2) die van Klein Oltampt benodiget worden sick to Gronnigen vor Borgemester und Raedt to beclagen um entlosinge, dat die van Oeterdum myt een scanze muchte weder ynkeret worden offte sick myt contributie vrijcopen, offte musten alle vandaer verlopen und vertrecken, want die vijandt overall comen konde. Die biesten weren doch waterslachtichGa naar voetnoot3), dat sie stedes na droge swemmeden, want water overall vloygede. Hier ys nichtes in alles upvolget noch, dan die van Oterdum versorgeden sick myt brandt und privande uth Westerlandt meer dan uth Embden und hadden hoer vart vrij in Oterdum. Die commissarius Mathias was allnoch to Gronnigen in bewarunghe; van den Wilhelm Steinmesseler worde gespreydet, dat he gedrencket sij bij den Ziel. Alnoch den 16 Septembris toradende und uthleggende die scepen und veerdighende, worden die busscutten ock bestellet alles to traeden, brengen sulven grote hoepe lunten tscepe. Johan Wilcken bestellet alles. Hans Willums in Pelsterstrate, Johan Hilger und Crijn Sculte sindt capteinen und verordenen aldinck. Jae, secht Hans Willums, het ys noch gudt weder um na Oesten to tmaken; umdat men niet alles mercken solden. Und dit worde bij nachte und ontijde togedreven. Alsoe dat vole borgeren suchteden, als eende ansiende, und vrede voer orlich levende. Dan muchten niet gehoert worden und gepresen, soe tumultuose was die meente, ja furioess, ilenden tom ongeluck myt vrolockunghe. Want graef Edzart hoerde nemandt dan dat sijn egene creaturen weren, die he van den ploech, van scepen grot gemaket hadde und voer raedtmannen gestalt. Die adel muste | |||
[pagina 170]
| |||
swijgen, die borger mijden, die landtman lijden. Die wille des heren ginck boven reeden und saeke. Graef Edzart was konick und keyser. Des graven Johans raedt worde niet verwachtet. Hindrick Paulinus secretarius contrarierde Hindrico Gerts, die anderen stemmeden tsamen. Occo Vrese droste und borgemester, Onno Tyabberen borgemester, Claes Hoerne borgemester, Johan Wilken, Jacob Alrycks, Derck Isercremer, Sybe Aukes myt noch 2 radtheren weren jaebroeders meer dan mannen van verstandt; offte gudt konicks, der Nederlandtsche sake misgunstich. Die 19Ga naar voetnoot1), Sondach, worde neit gevyret, van den morgen tot den avendtGa naar voetnoot2) myt torustinghe derGa naar margenoot+ scepen und den troeme tslaen tot dienst up die orlichscepen, eerst gelt weigerende, dan sonder gelt wolde nemandt dienen. Die predigers vermaenden tot vrede tholden. D. Menso intendierde, dat die quackelenGa naar voetnoot3) het Israelitsche volck tom vloeck van den Heren ghegeven worden, want sie sadt worden tegens den Heren murreden, alsoe rijckdoem, gesondtheit, hoewol guede gaven Godes, dieneden tot straffe und vermalediunge over ons, als die misbrucket worden. Und die godtlosen genoten sulcke gaven neit uth hoer gelove, dan um der vromen wille. Gelick Paulus behilt die menichte der scipbreckungeGa naar voetnoot4), Sodoma um teyn rechtveerdigen gesparet wordenGa naar voetnoot5), ingelicken die legio Christiana onder Commodo vercricht den regenGa naar voetnoot6), und soe alle tijdtlicken gaven, tot dussen levendt | |||
[pagina 171]
| |||
dienstlick, mogen ons dorch anderen tocomen und gebrocht worden myt den gebede und vremde gelove, dan vergevunge der sonden alleen dorch en yders besunder egene gelove, und alsoe behoerde dit eerst bedacht tworden, soe men der tijdtlicke segninghe wolden gewyss wesen. Daer vole weinich um becommert weren, sochten dat tijdtlicke alleen sonder Godt, sonder gelove, daeromme verdarff anstont. Dit verstonden vole niet, und nener der Raedt was nu in der kercken, dan up den raedthuysen. Des ock Cort Borchers meer als anderen angesechtGa naar voetnoot1) ys, dat he het boedtscypGa naar voetnoot2) solde weder inleggen und van den vijanden ontholden, soe rede doerGa naar voetnoot3) was und to Knocke vorbijsegelde, und ock niet konde bij den amirael verhoeret worden, offte het scyp myt gudt solde den heren verbort wesen und arbitralicken straffet worden, meer an Cort versocht dan emandt anders. Daer Cort niet anders op antwoerde: sij onmogentheit twesen, und neit behoerde tot onmogentheit gedrongen tworden niet uth Sijner Genade dan van rechtampts wegen, um hem sijn armoet to vercorten; het scyp was rede und vrachtet um sijn neringe und broet twynnen. Vragede wijders, offte he ock bij captein Knop gewest were, und wanneer laestemael, want wij weten des wol. Antworde: Ja, mijn heren, tot nemandts nadiel und scade, dan ter eheren to verdedigen, wol, wij settent tot sijne plaetse. Und aldus worden die uthgewekenen meest na gewachtet und bitterlicken bedacht. Ga naar margenoot+ Den 18 Octobris wort gescut tsamen angevuert und 5 scepen verordenet, die soldaten willicken gemaket myt gelt offte lofftenisse, want sie dachten niet tdienen sonder besoldinge. Jae, die borger worde idtsondes bedencket, watt vrede were myt scade und krijch myt gevaer, und ontreeden nu ganslicken dusse torustinge. Want men konden des myt gesanden affwenden und ock bij het hoechste hoefft eerst versoken tot het voryaer, men mosten | |||
[pagina 172]
| |||
alnoch die zee gebrucken und meer doen dan hoytevaren, Gronnigen privanderen, die hieryn seer sick trosteden und rede vor vijandts gudt achteden, wat die amirael anhilt, als Claes ter Borch myt sijn iser beyegende. Michael Haeg overst vorderde alle orlichscepen tot sick bij Logen, und bewaerde den copvart des to meer noch, als sick tom strijdt stellende, und lat dusse dach weten in Embden, dat soe sie dachten voertcomen, wie sie nu voerhadden, soe wolde he in twe dagen sick soe bewijsen, dat wijff und kinderen daeromme screyen worde. Und stellede sick als hierna hopende. Daer Michael HuylkerGa naar voetnoot1) uth Oterdum to hulpe balde bij wesen konde myt 300 mannen und sijn scanze evenwol besetten, hoewol men vermoden, dat die malecontenten in Delffziel und Reyde ock niet styl worden sijn, dan endtlick mede und meest bij sijn. Soe anders niet van hartoch van Parma aldus gemaket werck angelecht sij worden, um Gronnigen to privanderen und alsoe die steden to starcken und sijn leger to privanderen, want dit die naeste und veerdichste strate was um vort tovuer tdoen up des vijandts leger, die nu seer benouwet worden myt slutinge der licenten und cophandel to behinderen. Den 19 Octobris noch torustende und nene willige soldaten inscrivende als sackendragers, tunnedragers, scuttebovenGa naar voetnoot2) und sonder gelt, die dusse sake und last den hoytevares tometigeden und benae ener der Gronnigers, Johan.....Ga naar voetnoot3) dusser handel schuldich geslagen solden hebben, soe wordt den klufftenGa naar voetnoot4) angesecht up den raedthuyse die teynde man sick to rusten offte ener to winnen in sijn plaetse, und up orlichscepen sick gebrucken tlaten. Dat dan sommigen onwillicken, sommigen myt scaemte niet dorsten weigeren, die sake noch meer lettende. Ter tijdt die tijdunge compt an den droste, dat die amiraell myt die copvart van Logen wolde na den scanze to Oestumhoerne, und die orlichscepen hem tstarck niet | |||
[pagina 173]
| |||
wolden verwachten, noch ock beveel hadde mit der stadt Embden to slaen. Waermede die droste verslagen brengetGa naar margenoot+ des daetlicken bovenGa naar voetnoot1) an den grave Edzart, welcke umtrent 4 uren myt een oestenwint moten anseen, dat hoer borgerscepen vor der stadt Embden ontfueret worden, dat dan sommigen tom besten duydeden, sommigen onduldich verstaen konden. Want sie, den chrich onerfaren, het perikel leveden und vermeenden het worde niet wijders gelden dan den coepvart inthalen, und niet gewalt tgebrucken, het weer die amirael die eerste worde sijn und anvuerede, alsdan solden sie weder vuer affgeven. Overst der scipperen gemoden und overicheidenGa naar voetnoot2) weren seer verhetset und grimmich, dat het niet konde sonder bloet affgaen, und bestellet worden hebben, want men anders niet riep dan doetslaen, hangen und drencken. Nu overst die wieste raedt noch volgen worden, dat men ander und alle middel soke dan gewalt lieve. Na der borgeren ordel und wonsche, dat men gesanden solden senden an die Staten offte den verwachte guberneur uth Engelandt, wandt die Neiderlanden een ander hoefft vercregen hadden den koninne van Engelandt Elisabeth. Overst des Rijcks mandaet worde meer verwondert und bij sommigen angesien, dat men sick dusse demoets scameden. Under des woerde gescrey groet und vole, dat men dit alles um welcke hoytevarers tdragen hadden, sonderlingen der Gronniger borgeren und uth den Dam und Fermsum, die nene dinck anders sochten dan gewyn myt gemene scade und der religie vervremdet worden, offte als roepers to achten, die hoyke na den wint und alles veil hadden voer gelt, die sick in dusse dagen niet dorsten sien und hoeren laeten up den straten. Ider konde sick neit verstaen dusse strenheit und koenheit der Staten tegens den grave to Oestvreslandt, als Rijks lidtmaten und den die Emse alleenige geven was van den keyser Frederico anno 1464Ga naar voetnoot3). | |||
[pagina 174]
| |||
Den 20 Octobris die borgeren dorch cedelen angesecht, dat sees wachten uth der huysen, het weren rijcken offte armen, solden ener uth sick offte tsamen eenen soldaet stellen myt sijn geweer, cruyt und lot, um to scepen tdienen. Dusse gringe getall van sees makede, dat nemandt sick dorste uthsonderen offte contrarie disputieren, want anderen balde hem overstemmeden und doch een gemene reeden was: Ick doe, als mijne nabuer doet, und laet gescheden vor dit mael. Weinich de anders sprecken wolden, offte solden Hayo SieneGa naar voetnoot1) ganck volgen, die vor die gemene to Osterhuysen und Hinte vulmechtiget was sprekende, als der 7 scaep scattinge to vole beswaertGa naar margenoot+ twesen, offte to anders quitiert solden sijn. Wort to Embden in stene ingesloten een olt graw man van 70 yaren, des Eysse Baucken huysfrouwen vader, und van die meente betuyget alles van hoer intendiert twesen, als sulven alnoch so spreckende, muchte neit gehort worden, und also muste en yder bynnenholden. Welckes die borger verstaende disputieren niet meer, offte men dusse verwerunge noetwendich musten anleggen, dan moeten doen, dat die scepen verdiget und myt soldaten belecht worden, als Tonnys Huysgen scip, daer Crijn Sculte captein, Willum van Borsum undGa naar voetnoot2) Seper Remers, Hans Willums up een boyger, und het tunnescip myt Berendt Albertus als amirael van allen. Dat dusse vijff scepen behangen worden myt 80 stucken gotlingen, metalen barsenGa naar voetnoot3) und anderen stucken. Alnu was die amirael verbleven bij Oterdum und den Knocke, leeden soldaten up alle scepen, versorgede sick myt seylen, gescut und privande van den copvart, daer ock molt, bier in den scanze Oterdum ingevueret worde, tot noch grote ongedult der stadts Embden. Alsoe was die WedzerGa naar voetnoot4) ock belecht van enich Hollanders scip, daer die Bremer ock | |||
[pagina 175]
| |||
een orlichscyp bij gelecht hebben und wol tovreden myt den anderenGa naar voetnoot1). Die Hollander kerede alle onvrije guederen, die Bremers waerden hoer stroem und borgeren guederen. Diewijle die amirael aldus myt alle orlichscepen to dienst beropen, bij sick beholt, ys Delffziel onbelecht und varen yn Hamborgers myt bier und solt, 4 stuck, der Embder borgeren wonsche nae. Daer Merten Zeygers, der Hollander wegen bij EmsehorneGa naar voetnoot2) blivende, niet wijders umme sorgede, want Onno van Ewsum niet up den Eemse dan in Westerlandt vertogen was. Den 21Ga naar voetnoot3) die scepen veerdich und uthgelecht, die soldaten verwilliget myt die erkesunghe der wachten, und gewert und gelt up handt gegeven, des maents gelonet 10, 12, 15 gulden. Tsamen ongeofent volck, ampsluyden, knechten und alle boetsluyden mede to scepe genodiget, soe nene borgeren weren, want borgeren wolden in hoer stadt blijven. Soe worde dit een besonder borgercrijch offte torustinge genoempt und neit des Graven. Want graef Johan, die junckeren und alle reden des landes worden niet seer gefraget und wolden ock niet consentieren. Soe sindt die soldaten vrolick und stolt in groter antall, die borger tom diel hopende und mieste diel vresende, dat hier een crijch uth worden solde. Soe sendet ock noch die graef Edzart ener sijner secretarien myt enige getuygen und notario an den amirael und besonder an Michael HoelkerGa naar voetnoot4), captein in den scanzeGa naar margenoot+ Oterdum und aller hopluyden, um hoer endtlick antwordt thebben, offte sie die angheholden scepen und borgeren guederen und na des Rijcks mandaet wolden volgen laten, und nene wijder scade geven up den Emse, offte solden weten, dat die Graef hierna van alle onval und scade wolde protestert hebben. Die amirael hadde des dages tvoeren geantwordt: He hadde sijn commissie um die scepen to beholden, konde und wolde die neit | |||
[pagina 176]
| |||
afflaten, dan weer willicken myt een convoy hoer tdienen an sijne mesteren to trecken, offte men solden hem die tijdt vergunnen; soe ock anders myt gewalt versocht worde, worde he ock neit sijn gewalt inholden. Und belecht alsoe alle coepvart. Und sommige soldaten trecken to Knocke tlande, haelen vlees, speck, botter uth tunnen und koeckenGa naar voetnoot1) der huysluyden huysen, seggende: Dit weer het begyn, daernae die rode haen. Des alnu die overicheit claget worde und den ingesetenen seer verslagen makede, als scattinge betalende, noch sulven bij den dijcken waecken solden moten, und tom verdarff geraken, und soe sie to vrij clageden und dorch hoere vulmechtigen sick verantwoerden lieten, worde Hays Sijen und Keno to Frebsum gevangen ingesloten, we gesecht olde egenarffden vreesen van vrijheit to spreken, vor hoer gemeente berovet. Alsoe worde den egeners und redeners der scepen angesecht, die scepen solden und musten dienen, sonder beradunghe, die stadt stonde voer die scade. Daer ener sijn reyse nae Munsterlandt gebroken, van 1400 gulden to vracht vercortet worden. Und die wachten der huysen hebben daetlicken togelecht yder 15½ scaepGa naar voetnoot2) die eerste besoldinge tot lopgelt. Und nu was het rumoerGa naar voetnoot3), dat Bremen, Hamborch, Lubich ock to hulpe quemen myt hoer scepen. Overst uth Delffziel verwachten sie ock orlichscepen, daermede die sommigen gewaer worden, dat sie den papisten meer dieneden dan hoer vrijheit des stroems verdedigen worden; alsnoch solden men noutrael heeten und neit spannisieren. Nu worde die droge vys gecrippetGa naar voetnoot4) und ingeslagen, solt gescepet, rogge gevrachtet, dan Occo Vrese liet havens und porten wachten, dat nichtes daeruth solde, ock neit in landt tot den huysluyden to geneten laten dan broet allene. Den 22Ga naar voetnoot5) die rustunghe der scepen myt volck to besetten, | |||
[pagina 177]
| |||
worden 2 mael to scepe eysschet und ilen ock vrolickenGa naar margenoot+ am bort up 6 scepen tot 250 hoveden gemaect, daer die burgerie und anderen seer over becommert worden aldus sonder noet und eherlicke orsake allene, want Gerlorff Pheme des den Grave togestalt hadde myt billicke middelen die anholdinghe der scepen to ontloesen, die borge wolde daer het horen tdoen. Welckes nu geacht wordt all to rijp und wijdt den Grave togestalt twesen und niet alsoe gemeent was, dan dat men an den Staten besanden solden und hoer intentie verstaen, waeromme des der stadt gedaen worde. Alsoe liggen die scepen up den stroem und worde seer duyster van nevel, dat men Westerlandt niet konden sien, want hart gerijpet hadde. Alnu weren die orlichscepen voer die gaeten und die ebbe was verlopen to 12 uren. Daermede alnoch Hindricus Paulinus und Bernardus Rodevorwerck des smorgens ilendt na Westerlandt besonden an den Staten um tweten orsaken dusse anholdunge und ontfueringe der sceepen, daer sie nu grote kosten to gedaen und noch doen worden um weder to crigen und dusse gewalden neit wijders lijden worden. Hiermede vertreck weder graef Edzart uth Embden na AudwerickGa naar voetnoot1). Und Ocko Vrese droste myt Claes Horne besoecken alle scepen up den Emse und geven den capteinen Berent Albertus und Willum van Borsum, Tonnys Huygen, Crijn van Loppersum, sculte Hans Willums und den wonderGa naar voetnoot2) van den tonneboyger bestellinge, ordineren die beveelhebberen, triumpheren dapper myt sceeten. Allnu bleff nener der soldaten to lande offte in den stadt, als reede den orlichscepen als vijanden tvervolgen, die nu 1 edtmael vorweken myt hoer pottscepen, boyger und anderen scepen, als niet mechtich den Embder to verwachten, hebben bij sick wol 50 copvaerder, die alle myt soldaten besettet worden und na Westerlandt gevuert worden. Idermendtlicken verwonderende wat het eende worde sijn van sodanigen haestige torustinge als tom orlich. Oportet sapientem prins omnia | |||
[pagina 178]
| |||
experiri, quam arduis quid tentare; qui periculum amat peribit in eo; dulce est bellum inexpertis. Willum van Borsum, Crijn Schulte und anderen weigeren hoer tocht und beden gelt 300 gulden, want sie olt weren und den handel ongerne bij weren. Dan graef Edzart wolde niet geweigert wesen vor dusse tocht, alsoe worden die scutten angesecht, dat sie neit ongewert solden uthgaen. Die vremdelingen uth Westerlandt worden nafraget und bescreven. Den 23Ga naar voetnoot1) die 5 scepen uthvarende blijff Berendt Albertus bij Loegerhoerne in des amiraels plaetse, allnoch blijffGa naar margenoot+ Embden sloten ock voer den ingesetenen und huysluyden, dat daer noch rogge, noch molt, solt uth muchte. Und soe van Lier eder Oldersum nu reede 2 scepen na Reyda ileden, worden van Berendt Albertus angehaelt, want sie het hoytevaren driven und heren toll vorbijvaeren, den Emse aff. Soe men aldus doen und holden worden, solde dusse torustinge ondienstlick sijn, und het anholden nene orsake gehadt. Soe anders in dusse tijdt und na vertoch der orlichscepen nene kleine getal van scepen na den Delziel und Gronnigen gesandt worden, daer men alnoch gedenckt des TrowanschenGa naar voetnoot2) borgers und anderen tot 40, 50 scepen, daer Johan Wilken, ock Vrese raedmannen myt Ulleff Gijsbers, Berendt Muller, Eyllert Pricker, Hindrick Menseborch, Johan Claesens, Christoffer Crudenar, jonge Johan Cloet und anderen mesteren van weren, to swigen borgeren und ontellicke, die dusse handtierunge allene myt ongunst der borger voeruthdreven; alsoe dat in dusse tijdt vor die Nijeporte een scyp myt solt to gronde gegaen, den hoytevarer als een schelm den scade billicken towonschet worde. Aldus was ider alnoch umme een gudt eende becommert, dat het doch niet tom orloch gedien muchte, dan myt billicken verdrach affgaen. Men romeden: het weer der Westvresen koenheit allene, ja, graef Willum hadde het niet ondertekent, was allene myt een missive den amirael Michael Haeg togescreven und bevolen, soe doch die Emse allene | |||
[pagina 179]
| |||
den Vresen beleent was van die Hollanderen um den scanze Oterdum in respondentie tholden, und ock in een verbundt stonden, die ene sonder den anderen niet raden muchten, als ock den gesanden myt keiserlicke mandaten verstaen hebben und alle lycenten gesloten niet dulden worden, dat die Eemse allene myt den Wedtzer solde tovuer doen. Daer sick nu alle cophandel uth Hollandt, Zeelandt, Vreslandt hendronge um den vijandt tovuer tdoen, und wol tvoeren an den stadt Embden und Grave gescreven was, dat sie den vijandt voer een vijandt der Christenheit mede achten wolden, und niet na verluss van Nederlandt gesparet muchte worden, alsoe dede die LandtgraveGa naar voetnoot1) ock sijn vermaen an den vorsten und stenden des Rijckes. Overst sulckes muchte men niet voel reeden to Embden, daer die overicheit die religie weinich achtede und neit een partie daer opentlick gevordet worden. Ga naar margenoot+ Den 24 Octobris, diewijle Paulinus und Bernardus gesanden noch niet verrichtet hadden und die scepen tegens den anderen legen in die ziegaeten, myt alle die coepvart wol 65 scepen getelt, soe twivel die borger an een gudt ende, und wijtetGa naar voetnoot2) allene 6 personen, die dit ilendt den borgeren hadden affgenomen und an den Grave gebrocht, und neit gedacht, dat het torustinge van orlichscepen solde eerst maken, vordat men besonden hadden, gelick men nu noch doen musten myt een kleine legaetscaep, daer men reede die gedane costen tot een troemafftigerGa naar voetnoot3) vruchbaerlicken hadden anleggen konen. Daer Garloff Pheme und Artopeius seer to geraden hadden und niet tom orlich, daer vendel angebonden wasGa naar voetnoot4), dan wetende, woe men weder worden affbinden. Want die harness affecht, can sick allene romen und niet die eerst | |||
[pagina 180]
| |||
antrecket. Und worde des Paulini besandunghe weinich vruchtes tovertrouwet, het weer men die hoytevarers konden offte wolden inholden, int hemelick ock als int openbaer, und die Emsse stroem den Staten vrij und open laten. Und vreseden reede, dat men een nije impost solden erdencken in Embden, die nimmer endigen worden. Den 25 Octobris wordt dit werck to Embden wat lindert, dat men hoerde, woe die guberner uth Engelant in Nederlandt niet allene gecomen sij, dan ock up de Velu die scanze voer Zutphen hebbe overvallen und wol 300 geslagen, und ock scade geleden, und vort noch 2 scanzen ingenomenGa naar voetnoot1). Und ys ock een prente uth Masterich gelesen, woe dat in Septembri na den 21 dach to Antwerpen een wonderlick gespens gesien sie worden, myt een groet gescrey gehort, alsoffte borger und soldaten tegens den anderen in geweer stonden, dat Parma sick zegende, crusengende uth sijn palleyse sij vortgecomen und seer versaget, alsoffte die stadt sij verloren gaen, want men sach vendelen van verscheiden varven und een kilck myt een kindtshoefft nedersmitende in den blode verscoret. Und des druckers naem was darbij gestaltGa naar voetnoot2). Men hoerden ock, dat Knop und Onno van Ewsum noch mit anderen scepen bij den orlichscepen thulpe comen weren, und to Embden worden noch 2 scepen togerichtet. Und dusse scepen hadden sick gelecht upt wat in die balgenGa naar voetnoot3), daer die Embder scepen niet volgen konden. Doch Paulinus hadde hoeren affscheet noch niet,Ga naar margenoot+ daeromme die stillestandt geholden is worden. Onder des soe hebben die uth den Greet hoer vrij anvart na Embden up den Emse und ys die hele Eemse bevrijet, onder und | |||
[pagina 181]
| |||
boven. Dan die haven blijfft gesloten um nichtes uthtlaten, niet meer dan een vierdupGa naar voetnoot1) broets ten hoechsten to landen tvueren, um tmiden die clanck van den vijandt tovuer tdoen. Und hadde des mogen gescheden, men solden all uth den Ziel to Embden west sijn. Daer die van Gronnigen sick in beducht maken, wat het worden solde, soe Embden sloten worde, want 1 mudde rogges muchte gelden 13 arens guldens. Die borgeren, sonderling de scutten, musten alle myt geweer gaen alsoffte die vijandt vor der porte lach und sulven die wach besetten na des graven Edzarts beveel. Graef Johan nam sick dusses niet an. Onder die scutten worde mede geweert alle junge borgeren der uthgewekenen uth Gronnigen und ock sommighe Westvreesen malecontenten, und alsoe nadat die humoren van effecten bij den menschen was. Dusses nachtes verleden und volgens was daer to Embden een sulcken onweder van wyndt und regen, dat die menschen bedenedenGa naar voetnoot2) uth die bewegenusse der huysen und gebouwen des stadts, alsoffte een eerdtbevunge were west, soe gewaldich was die windt. Daeruth dan nene kleine scade und besorgunghe voer die beydersidts orlichscepen und der coepvaert erstondt und to bevresen was, und sonder scade niet affgan ys. Ock worde nu openbaer, dat droste Mulert up Lynghen in verleeden maent hemelicken uth stycht van Bremen (want daer nu een grote cophandel und tolop was) twe klarcken offte studenten uth Bremen to landen, um den grote pest vorwickendeGa naar voetnoot3), in een cloester offte vleck hebbe doen verwaeren und gevanckelicken ingehaelt to Lingen myt die hantdadigen van Heppenrijck gesellen. Want die vader een mede staetGa naar voetnoot4) was und in besondinge des annemunghe des Majestaets werckede. Dat niet allene graefscap van Oestvreslandt onveelich maket worde, dan ock die nabueren neet versekert weren voer die malecontenten, noch niet achte- | |||
[pagina 182]
| |||
den wat Rijcks onderdanen und palen weren. Hoewol het Keysers mandaet anders beveelende was, dan mogelicken allene up den Staeten sidt gedwongen worden tholden. Dit worde to Eembden niet seer bedacht, dan makede een grote besorgunge to Bremen, want men lange tijdt neit weten muchten van wel. Ga naar margenoot+ Den 26 Octobris ys het onweder vor een aerdtbevinge geachtet worden, want het van 11 uren tot 1 na middernach boven natueren sick anstottede an torens, huysen und scepen, dat Berendt Albertus grote holt sij affgeslagen worden bij Logumhorne und Willum van Borsums scip ys over palen to boem yndrevenGa naar voetnoot1). Die orlichscepen weren tegen den anderen in den balgen besettet, dat die copvart nergens uth muchte sonder consent der orlichscepen tot wederwille der Embder, und halen alnoch ener eder meer yn, alsoe dat nene privande solde gevueret offte scepet wer den Emse up. Soe worden nu daetlicken noch 2 scepen togerustet tom orlorch und die troem geslagen des savents um tdienen, die solden smorgens gelt halen van borgemester und raedt. Und umdat die vremdelingen des to ongunstiger wesen solden, worden noch 4 Gronniger borger Hermen van Northorm und Johan Muller, Johanes Erasmus und Sconinck uth Embden verwesen, sonder enigen orsake meldende. Gelick wol Berendt Muller nu condtlicken Dode van Amswer hefft dorven toseggen: Hadden gij und anderen juw goesenGa naar voetnoot2) gelaten, soe hadden wij hier niet behoeven tgaen. Want hem het tijdtlick gewyn allene sijn levendt und wonsche was und bij den droste grote makede, als vor factoer gebrucket. Die orsake was niet anders, dan dat enich wordt to luydt und to vrij tegens borgeren uthsproken worde, waeromme men dusse handel niet prisen konden und een verdarff des stadt worden sijn, sie wonnen offte sie verloren. Onder des ys die invart tot Delffziel van Hamborgen vrij und open und varen alle yn. | |||
[pagina 183]
| |||
Den 27 Octobris kundtscap becomen, woe dat Godt myt vergangen onweder onder dusse orlichscepen hebbe sick bewesen, dat alle scepen bena rodiertGa naar voetnoot1) und onbruckelicken gemaket, want der Westvresen boyger ys to sincke gegaen, die jacten verdreven und verloren, dat volck in grote noden gewest, soe neit gedroncken sindt, dat Michael Haeg amirael und Mathias Knop als convoyger sij verdruncken, dan nochtans geborget an eylandt, dat takel, touwen, ancker, roren verdreven und sitten bleven. Der Embder scepen die amirael sijn mast gehouwen, een boyger an strandt gesettet, die tunneboyger und wijtscipGa naar voetnoot2) meest heel gebleven. Soe sie des dages tvoren seer trossich an den anderen hoveerden myt sceeten, ter tijdt Onno van Ewsum an den Embder amirael getogen een bestandt gemaket ter tijdt Hindrick Paulinus bij denGa naar margenoot+ Staten sijn commissie hadde affgefardiget, um den copvart vrij thebben, die nu myt die orlichscepen van die Embders van der Eemse weren affdreven. Welckes die Staten hoenlicken verstonden gedaen twesen tot nadiel der gemene sake. Und allnu was graff Willum noch in den Haeg bij den gubernuer uth EngelandtGa naar voetnoot3), die men ock in Vreslandt verwachteden, want der Staten regerunge affginck und nije orde gestalt worde op die soldien und crijchsoversten. Dat alsoe Paulinus nene corte bescheet ontfangen worde und reede to Oestumhorne ancomende, sach noch meer soldaten, meer scepen torusten und trecken na den Emse, seggende: Woe rust men sick dus? Wij Embder sindt nene vijandt, und willen ock neit slaen. Hieromme worden nu die scepen vulveerdiget to Embden tot 4 stuck, um die anderen bij tsijn, und capteinen gesettet, gescut upgevueret na grotheit der scepen als scuten, die ock over wat varen solden mogen. Und allnu hadden die Embder scepen den balge belecht, daer die Westvresen myt den copvart inlegen, die alnoch | |||
[pagina 184]
| |||
vor den storm modich weren um tslaen, dan myt Paulino gestillet worde. Und die amirael wolde sick neit sien off marcken laten alsoffte he ansocht worde, offte die Embder solden die eerste wesen, die gewalt ansochten. Woe ock up den Velu die Engelschen an scanzen gewest und overvallen den malecontenten, und up den Suydersee 4 scepen genomen myt copluyden, copluyden guederen, daer ock 4 Engelsche capteinen mede sint gevangen worden, die 48 duysent gulden randsoent solden worden, dan dorch juncker Johan van DuvortGa naar voetnoot1) amirael balde ja ilendt nagejacht sindt. Dusse malecontenten meest ommegecomen, gedrencket und 34 to Amsterdem ingebrocht, und die buyte bevrijet. Dit ys ock myt dusse kundtscap openbaer worden, daermede to Embden een stillicheit worde, howol die Gronniger overquemen um overtohalen uth den Ziel an Rysum. Dan dar worde een nije impost to Embden gestalt up alle waren, als 1 last rog 2 daler, 1 tonne solts 6 stuver, 1 vat botters 1 daler etc., daermede die tovuer upholden worde und solde dusse costenGa naar margenoot+ verrichten. Soe Gronnigen alnu neit tovuer bequeme, was to Gronnigen heel kommer west, sonderling an solt, molt. Want 1 spynt solts golde 18 stuver und was niet to becomen, die biesten bleven ongeslachtet um soltes halven. Die brouwers hadde nene molt und dat eerste gewas to marcket gebrocht worde all vor MichaelisGa naar voetnoot2) tcuype geslagen und gemoltet, und hadden anders niet in voerraedt dan van den landtman inscepet worde. Nochtans na hoer wille betalende myt 6 arensguldens die garst, die haver 1 Embder gulden, soe die rogge wol 13 arensguldens gelden muchte. Want die olderman bedwanck nene voercoep tdoen onder den huysman myt koren offte anders, offte he was broeckvellichGa naar voetnoot3), het sij wat men cofft hadden, dat men niet to sijn huys und landt tbesetten van noden hadden. Dusse benoutheit ys ontlichtet. worden dorch dusse turbatie der Westvresen und der | |||
[pagina 185]
| |||
Embderen, dat die Ziel und Emse nu vrij und open was, soe men die impost vorscreven betalende. Den 28 die borgeren na Adwerick treckende um onschult tdoen offte orsake tweten hores verwijsinghe, dat dan neene ander was dan dat sie to gemeen weren myt den borgeren, hoer uprijseden over dusse nije vonden offte mede inwetichGa naar voetnoot1) aller borgeren handel des tovuerens, und kundtscap hadden uth Westerlant; somma des borgeren eedts verschonede dusse neit, und sonder des worde nemandt geduldet umme gelts halven. Soe als Willum Maler vor sijn dienst noch gelt noch borgerrecht geneten muchte, want he Gronniger und een groet goes were, und gefraget, wat he dan van die Gronniger turbatie der kercken hilt myt den SwingerschenGa naar voetnoot2) und Calvinisten offte die Luterschen vor den duvel to solden. Antwordt: Dat ys mij tvoel tantworden, want ick hebbe myt belden neit tdoen noch tmijnen, doch want wij hier to Embden vaken quemen, soe behagen ons dusse manier, alsoe wolden wij ock hebben, overst yck holdet myt een gudt stuck van kalffvlees, myt irannienappel-juchenGa naar voetnoot3) overgegoten, dat can wol smaken. Hiermede worde graef Edzart und die Gravinne die mondt gestoppet, und weren sijnerGa naar voetnoot4) muyde, soe sijner arbeidt und conste niet gelevedt worde sonder gelt, noch mogen vor borgen inscreven worden. Um sulcke orsake worde Derck Huyge an Claes ten Buers dochter nu gehilcket up Valderen wonende, und nu die vorscreven kundtscap an den raedt brengende, up dusse dach angesecht bynnen huyses tbliven, nene gespreckGa naar margenoot+ myt borgeren tholden. Want he meer solden weten als die borgeren muchten hoeren. Want die gubernuer uth Engelandt den 12 OctobrisGa naar voetnoot5) van die Majestaet in Engelandt sijn commissie und affscheet becomen hadde, und veerdich noch myt meer volcks. Dat ock die captein | |||
[pagina 186]
| |||
DracoGa naar voetnoot1) in SpannienGa naar voetnoot2) to lande gewest were und gerovet, gebrandet, jae papen und monneken in kercken und closteren vernielet weren, und een groet roff mede gebracht in Embder scepen beladen, und was die konick van Spannien over heel Engelandt, Irlandt vijandt affblasen, welckes alles to hove niet muste gesecht worden. Evenwol worde die scepen togerustet und die borchknechten uthgesandt, um enige uth den scanze offte orlichscepen to verrasschen, soe to Oldersum offte ergens muchte to lande offte to water befonden worden. Hier muste die borge nu to swijgen offte mede behagen laten. Godt geve een gudt ende, als die prediger biddende was. Soe Godt neit wolde sparen dusse borgeren und inwoneren um hoer grote ondancbaerheit tegens wordt Goedes, soe solde he het doch doen um die vremdelingen, verdrevelingen, die hier hoer harbarge sochten und trost verwachteden, want Sodoma und Gomorra worden um weinigen gevrijet; soe sie dar west weren, hier weren nu soe vole noch, die dij Vader anroepen und recht erkennen. Alsoe ock up anderen tijden, dat die predigers clageden, dat sie vor 20 offte 30 personen predigen musten, dat dan noch mest vremdelingen weren. Die anderen gingen ledich um den DelfftGa naar voetnoot3), ja up kerckhofft, als Westvresche malecontenten, libertineren, Daviten, und spotteden der kercken diensten, tot groten getall, ick swijge der vermeende Lutherschen. Den 29 Octobris die orlichscepen uth Embden uthgelecht up den varsche Eemse und na zee gesonden, myt dusse die Emse to besetten und intoholden, soe all in Maio versocht worde, dan van den borgeren ontraden worde. Daerto soe wordt die vorgedachte licent offte impost betaelt van alle uthgaende waeren ock 1 sparre 1 witteGa naar voetnoot4) betalende, myt dusse onderscheet dat wes na | |||
[pagina 187]
| |||
Oltampt, Oterdum, Vreslandt, Hollandt, Zeelandt solde gescepet worde, niet van hoer solde verdediget offte beschermet worden, als buyten den boem gevaren weren, want men sick des niet annemen. Dan allene wes na Bremen, Hamborch und Westphaler vrijplaetsen scepetGa naar margenoot+ worde, dat wolden sie convogeren und overvueren. Dat ander solden die partien sulven mogen halen, gelick reede tusschen Ziel und Knocke een vrije overvart gemaket worde, sonder des van Oterdums verweere, want dar nu nene orlichscepen up der Emse weren, noch uth Oterdum jachten veerdich weren. Ock komen up dusse dach die scepen uth den balgen to Embden, und ys dusse uthtoch geslichtetGa naar voetnoot1) dorch des Paulini verhandelinge. Und want die Westvresche scepen seer ongeweretGa naar voetnoot2) worden weren dorch den storm und niet verdedigen wijders ock konden, und Mathias Knop was weder in Vreslandt ingetogen. Onno van Ewsum, an den Embder amirael bij Willum van Borsum komende, wordt angeholden boven togesechte gelove. Daer men to Embden seer omme gaudierden, als sijn commissioen bovengegaen. Dan Paulinus was noch niet weder uth Westerlandt to Embden angecomen, daer dusse anholdinge up vertoevet worde. Den 30Ga naar voetnoot3) het vorige licendt offte impost, soe allene van den droste und raedt sonder consendt der deputierden, reden und adel des landes bynnen Embden ock voer dusse vogdije allene sonder wetent van grave Johan ingedrongen worde und geboden, nu betalende und die scepen ladende, dat die Delff heel verstoppet worde, soe wordt dit van sommigen willicken, van die meesten ongerne upbrocht und vallet grote criminatie onder borger und huysman, alsoffte dusse vodije und stadt allene die lasten konden dragen, und nu sulven een doeven stroem makeden. Want Embden hadde het landt alsoe noch niet in bedwanck wie Gronnigen het Ommelandt, dat men allene een marcket hielden und wagen hadden, daer die Greet, | |||
[pagina 188]
| |||
Norden, Oldersum, Lier, Gemmigen, Wener ock wagen und wichten bruckeden und marckeden hadden, vercofften und cofften, dat die ingesetenen niet to Embden hoer waren brengen worden und tot sulcken lasten horen nodrufft uthvueren, als een broet 2 witten, soepe, bier, win und alles alsoe, dat die vogdije sick seer beclagede, gelick die borger ock, dat sie allene nene marcket konden stellen myt vlas und anderen dingen, daer sie, die 8 pennyck als van 100 vlas 2 gulden to betalen, nene handel dan verlus to wachten hadden. Daermede evenwol alle scepen noch upholden worden, sonderling die na Westphalen scepeden und geld betaelt hadden. Want die potten und convoy der Vreesen lach nu weder voer Oterdum, und die Embderen bij Watum, daermede die Emse rede weder onvelich geacht worden. Den 31Ga naar voetnoot1) die Raedt weder uth den kercke up den radthuyse verbodet worden, noch seer myt dusse sakeGa naar margenoot+ becommert; want men den 24 deputierden in Embden niet befraget hadden. Und so befraget, worde Geert Boellardus spotlicken affwesen, want he noesswijsich sick bereep up sijn meede-eedtgenoten: solde man thuys blijven, ter tijdt men hem wijders upbodeden, men solde noch wol raden. Alsoe worde Hayo Sijen myt Ulbe Folckens van Canum ock beholden up den borch, want sie, vulmechtiget van die meente, to vrij gesproken solden hebben, daer Boellardus sick ock bereep up wijde beraedt. Die gemeente was soe vresich vor des overicheits upbot, dat nener sick myt worden muchte hoeren laten noch die committierde vrijheit hadden alles to spreken. Want men daetlicken myt executie die mandaten uthvuerden, und myt geltstraffe alle commissioen des Graven updwingende was. Dat men niet weigert wolden wesen, noch ock hebben dat men die meente befragen solden offte muchten, offte het heetede die gemeente up to ryssen tegens hoeren heren. Und Paulinus ock dorste seggen: Men sol darvor tosien, dat die gemeente niet boven ons heersche. Daer die Gronniger borgeren mede meest to | |||
[pagina 189]
| |||
Embden suspect und ongustich sick stelleden. Want to Gronnigen scamet sick nemandt to seggen, wat he will und dencket, soe he in nemandt ehere redet. Die meente worde nu weder gestyllet myt die inbrenginge des Onno van Ewsum captein. Eerst in droste haven ingescepet, dan vandaer myt Crijn den sculte to huys gebrocht an Valdermuyde, wort savendts to 5 uren up den borch ingesloten. Soe he doch an handen und beenen die bolten droech, und liever gestorven hadde dan to Embden in drosten und Graven handen twesen. Und het grow, gemene volck drouwede hem opentlick tstenigen. Die anderen achteden hem eer erloser und overghegeveGa naar voetnoot1) moetwilliger. Want he myt nemandt simulierde um gelt, gunst eder gaven, um die gemene sake tbevorderen, daer he allene meer sick in bewesen hefft dan alle vorige capteinen up der Emse. Hiermede vervrouweden sick seer die van Gronnigen und hem alleen voer vijandt rekende und vresende. Woe nu die adel alle, weens geblode die van Ewsum und sonderling die moder....Ga naar voetnoot2) sick rekende und ock ys, dusse sake worden verstaen und dragen moten, mach die tijdt leren. Overst Hindrick Paulinus is uth Westerlandt myt Bernardo Rodevorwerck und dusse dach to Embden neit weder gecomen. AlnuGa naar margenoot+ worden die 4 borgeren, Johan Muller, Johan Erasmus und Schoninck myt Harmen van Northorm, ontvrijet hoeres uthleggens buyten Stadt und Landt bij sonnenscijn, und dat sonder anwisinge van enighe orsake, dan het was des Graven wille also, sonder den droste to bedencken, die nochtans den Muller antwoerde: He wiste sijn orsake niet waeromme he und sijnes gelicken uth Gronnigen verbannen weren, dusse konden sie hem niet anseggen. Erasmus fragede ock, off hem ock uplecht sij, die 12 yaer borger west were. Sconick verclaerde sick onpartijich, als he wolde, muchte he wol weder to | |||
[pagina 190]
| |||
Gronnigen wonen. Dit alles uth hemelicke angevendt, dat seGa naar voetnoot1) vrij luyden weren van spreken onder den borgeren. Den 1 Novembris Alderhilligendach vermeende men, dat Onno van Ewsum na Adwerick solde gesonden worden, daer he sick up bereep und den droste Ocko Vrese niet achtede die twesen, die hem solde verweldigen, nae des adels rechte in Oestvreslandt, die allene onder den Grave staen. Soe wort he hiertegens niet anders als een boesdader in hoenlickste venckenisse besloten an handen und voeten, niet weiniger, dan voer edelman und captein geachtet. Und vermeenden ock sijn pot van Oterdum anthalen dorch den Crijn Sculte und die Emse heel to bevrijen. Onder des bliven alle scepen noch bynnen boms und wort die rogge bescreven in Embden, offte sie ock misten muchten, die wat vole van noden hadden und to Gronnigen seer uphopeden, alsofft dusse turbatie up der Emse daeromme gesocht und gemaket worde, dat men Gronnigen noch 1 yaer spijsigen solden. Daer men nu 6 punt broets um 5 stuver copen musten, und sommige backeren nene broet to backen offte tcoep hadden, soe men roggenbroet soecken solden. Und noch voel meer solde het molt ontbreken und solt. Hiertegens was die Delff to Embden soe seer belecht myt scepen, dat men des niet hadde anders weten, tsamen beladen myt alle guederen, dan nene rogge, soe na Westphalen, Bremen und Gronnigen solde, welckes men alles na Reyde solde mogen scepen, want die orlichscepen van der Emse gekeret worden dorch die Embder scepen bij Loegen leggende. Dat ock Verdugo lutenandt twe Spangerden oversendede myt een scip vull malecontentsche soldaten to Embden bynnen den boem. Und sijnen dochter, bisheer in Embden verbleven bij Claes den Wael, nu uth Bastiaen Wabbens huys gehaelet, vrij und vranck hefft overvaeren mogen an Reyde und alsoe van Gronnigen und uth Fermsum overgesonden sindt worden bij ansiendt van alle menschen, die des nu een behagendt hadden und an den Goesen niet solden geduldet hebben, dat | |||
[pagina 191]
| |||
Ga naar margenoot+ alles myt dusse anholdinge der scepen und inslutinge der hantieringe verdient was. Summa men wus niet anders offte het open orlich mede ock to Embden was tegens den Vresen, die dit alles to last gelecht worde. Nemant dorste enich wort hierup antworden, offte het weer to porten uth. Overst Mathias Knop in Westerlandt, die anholdinge van Ewsum kundt doende, worde myt meer bescheets verwachtet. Und Hindrick Paulinus myt Bernardo und stadtdener worden daer ock upholden, mogelicken neit so tractiert wie Onno van Ewsum beegendeGa naar voetnoot1). Hieromme sindt alle Westvresen myt hoer guederen to Embden besadigetGa naar voetnoot2) und angeholden worden um neit tmogen uthscepen. Den 2 Novembris worde Johan Wilken raedtsman, DavidtGa naar voetnoot3), den Spansche Gronniger malecontenten sonderling dienstelicken, van graef Edzart weder verwachtet, woe men myt den uthvaert doen solden, die nu zielreede weren na Bremen und allenthalven tvaren. Ock woe men Onno van Ewsum bejegenen solden und Paulinum to verwachten hadden. Daer ock die Embder scepen arestiert worden in Westerlandt, dat men ock noch drouweden Ewsums pot up thalen voer Oterdum hen, die reede nene captein hadde, want Knop noch in Westerlandt was. Daermede nu die Ziele onbelecht, enige Hollansche scepen ingehalet syndt worden und vor buyte to achten, daer dusse verstroygunge der orlichscepen van der Emse orsake van was. Die meente smeet alle schult up Ewsum und wonschede hem den devenkelder to, als een lakencoper, ossendriver und botterhaeler. Und aldus worde die boem gesloten, dat daer nichtes uth muchte, dat men weten konde, doch die malecontenten to Reyde worde nichtes weigert van bier, broet, soe oversijdt in Valderen bij den lijnbaen inscepet ys. Und alsoe worde nu vermeent des anderen dages tscepen mogen. Den 3 Novembris worden sees Embder scepen affgesonden na den Ziel, soe men meenden umme die Ewsums | |||
[pagina 192]
| |||
pot thaelen offte tsamen to verdriven van der Emse. Want die borger seede: Sie hadden lange genoeg regieretGa naar voetnoot1), dat men die mynste ock smeeken musten, offte vreesen myt der daet, als graef Edzart und Johan Wilken to Embden intogen. Under des vertogen die Vresche scepen aff und ontweken. Hoe Paulinus sijn breven nu opent worden, alnoch in Westerlandt blevede. Alnu worde eerst gelovet die anneminge des Konicklicken Majestaets van Engelandt uth een Engelsche gedruck van 9 bogen, meldende die billicke wichtige orsake hoeres torustinge, myt hoer bondtgenoten, und parlement des RickesGa naar voetnoot2). DieGa naar margenoot+ borger clagede nu over den nije impost, die alles verduerde und die winst benam, uth und invarende guederen, worde noch alles to water gescepet up hoepe um vrij uth tvaeren, want men to Gronnigen rogge, molt, soepe, solt wol van noden hadden und reede die winter anstondt. Dat die Velu myt Engelschen besettet und Nimwegen reede ingenomen offt versocht wasGa naar voetnoot3), daer Verdugo over desperede, hartoch van Parma to Antwerpen styl sick hilt um to ontsetten, soe men nu seeden. Woe die breven van Paulino inhilden und myt Onno handelt nu worde, was niet ruchbaer, dan alles verdeckt. Aldus ys graef Edzart myt sijn droeste Ocke Vrese und borgemesteren und raedt Claes Hoerne, D. Onno Tyabberen, die der malecontenten to Fermsum vrundt, niet onverheret bleve(n) van Reynevelt. Gelick die droste sijn tytel toscreven worde van Johan de Mepsche lutenandt zaliger: Der erbaren wijsen Ocko Vrese Konick Majestaets raedt, droeste to Embden, als mij van Lucas bockebinder | |||
[pagina 193]
| |||
vertonet ys, myt Mepsche egene handt ondertekent. Dan den inholt niet gewaer worden. Johan Wilken, Derck Isercremer, Jacob Alrycks, Derck Joest und Sybrando, meer jaebroders dan raedtgevers in dusse und vole sake, dat sie allene den grave Edzart behaegen mosten als in uthleggunge der 4 Gronniger borgeren, und Derck Huygen bynnen huyses leggende van hoer sulven beantwordet worden. An dusse ersochte und begeerde krijchshandel, nije imposten, beswaringhe der meenten, lopensGa naar voetnoot1) sonder noetdwanck offte sware orsaken gecomen, sonder des graven Johan wille, wetent, consent, noch emandt der junckeren befragende, offte beraedtslach der borgeren nemende. Dan allene, want die upholdinge der Embder scepen van Michael Haeg, an die meente offte heer omnisGa naar voetnoot2) gewendet, een gemene geschrey, roep, clagent und ongedult verorsake um Sijn Genades handt und hulpe to begeren, die tvoeren in Mey des gedacht was tdoen, als ock in Augusto, als van emandt gestopet, dan alldoe van die deputierden affslagen worden. Soe doch voer 2 yaren, den juncker to Oldersum und Hindrick Gert gesanden all angesecht worde Embden tsluten, und daerna anno 84 in Mey an Spansche solt bewesen worde und ock sulvige harvest darna gedrouwet worde, und nu anno 85 in Octobri vulbroch ys worden. Soe ys dit die tastelicke orsake waeromme het graffscap in grote verdarff geraken sal moten und moet hier gedachtich wesen der olden prophetien bij olden luyden gedacht, woe het noch in Vreslandt myt Gronnigen, Embden und oeck Westvreslant solde togaen. Wie na folget. Ga naar margenoot+ Olde prophetie offte memoriael uth een misboeck bij den Franciscaner closter in Embden gevonden, uth een prente affgescreven. Die Oestvresen worden over hoer landt twe heren hebben, Enno genoempt, die drudde des names weert neit regeren, daeromme worden sie comen in truyren. Als onlant wordt to landt und guedt landt wordt to scande, | |||
[pagina 194]
| |||
als die vloeden worden groet und dijcken worden quaet, als unmanne to manne wordt und men vole clagens hoert, als die huyrlinge und iderman vrijheit niet langer holden can, als die heren voele worden und uth sindt die geleerden, als die vremden raden, wert men seggen van vole quaden, alsdan soelen wij arme Vreesen, unse recht und vrijheit verliesen. Daerna sollen vremde heren over onse landt regeren. Als dit ys gescheen, so sal men den eende sehen. O gij Oestvreesen mogen wol trouwen, die seste heer sal ju niet regeren. Noch een ander over Oestvreslandt bij een olt man, Aepko ter Munten genamdt. Wan die kercke tho BussmunnekenGa naar voetnoot1) wech ys, und dat cruys to MargenhaveGa naar voetnoot2), und een rave to Norden in die Kersshillige dagen jungen up den torn hefft, soe sal Vreslandt in soedanige last sijn, als het vorhen niet gewest. Hierbij wordt gesecht van een witte arent buyten OesteelGa naar voetnoot3) witte jungen teet, und wen unlandt to lande compt, daerna sal sulckes gescheen. Noch ys gescheen, wen die eickenboem to Awrick voer den stall wechnomen wordt, soe salt myt den huysman up hoechste sijn. (Ist to verstaen van Upstalsboem, soe yst vervult anno 1584, want aldo hebbe twe gelegen und tosneden myt sagen, die darde ock antastet, tsamen doet foerlange west. Wen die poerte to Awrick nijes getimmert wordt, soe sal die adel in soe groten verachtunghe sijn (datum ys 1523), als he vorhen niet gewesen ys, und wen een ongeachte weder to eheren gefordert als vorhen gewesen, alsdan sal die weduwe soen een slach up den RispelGa naar voetnoot4) doen, und dat klene heer van oesten van Witmundt und over den upschotGa naar voetnoot5) tsamen kumpt, sal eerst den hoep van westen slaen. Overst wanneer ener een bruyn pert und een witte vedder up | |||
[pagina 195]
| |||
den helm settet, weert den prijs beholden, und die Fresen eher olde vrijheit vermanen, und voeren bij den Upstalsboem als bij olts rechtplaetse to vueren und myt een witte roede daeran slaen, sprekende: Gij Vreesen, siet nu wol thoe, wat gij doen, nu sindt gij alle weder vrij. Dieser sal sijn ener myt geel cruys haer, ick dencke affgescoren. Alsnu maren und diepen in den anderen sindt gegraven, soe sal Esens, Witmunde und Jever enen heren hebben. Een weduwe die myt guldene wagene worde int lant gevuert, sal myt een myswagen weder uthvuert worden etc. | |||
Van Onno van Ewsum.Woe Onno van Ewsum, des zaligen junckers Christoffers van Ewsum soen, to Gennelt sij in ongunst gecomen myt des graven Edzart droste, Onno Tyabberen, und daeromme ingesloten, ys tvoeren angetekent. Und myt gelucklicke ontlopinge bevrijet nu sij boven gelove, krijges gebruck, als myt een trompet dremael blasen laten, und gelove togesecht van Willum van Borsum Embder amirael, dan van Crijn Sculte uth hemelicke bestellinge angeholden und bewaeret, weder to Embden tegens behoer ingesloten und tractiert myt worden, wercken und geschrey nageropen und gelastert, ys ock tom diel angeroert. Want dan Onno van Ewsum, des gansen adels bloetverwant als den to Oldersum, Vresen, Grymmersum, Dornum, jae mede van des Graven linie wesende, worde sijn persoen een middel geacht, waeruth voele onlustes erstaen sal moten. Want he noch een junger, stolter helt van 29 yaren, in krijgeshandel mannelicken sick bewijsende, bij Staten, graef Willum gunst und ehere verdient, ja dat sijne medecapteinen und hopluyden sijner hoen niet worden vergeten offte ongewroken laten, wijders an die borgeren to Embden und graven Edzart ondersaten to verhalen. Soe hefft men alhier to bevresen, woe sick die vorige und andere volgende prophetien worden over Oestvreslandt ansnellen. Daer doch soedanige onenicheit des religioens gestopet worde, alle secten ingelaten, die vijanden der waerheit favorisiret und nene den anderen | |||
[pagina 196]
| |||
vertrouwen muchte, alsoffte nene borgerrecht meer in Embden was, jae het predigers neit vrij was dusse sake to onderscheiden und warnunge tdoen. Dan stelle hier noch een ander prophetie in Vreslant. Ga naar margenoot+ Enes olden mans van 90 yaeren over Westvreeslandt, dat gescheden sall tusschen 79 yaren und 88. Tusschen Balck und Staveren sal een slach gesceen bij de blos, een slach bij Balcum bij die mole, noch een slach bij ScolewemeGa naar voetnoot1). Die meest die roede benetten up hebben, die soelen die laesten in Westvreslandt sijn und die overste sal 4 witte perden vor die wagen hebben und sal darmyt na Hardinge eder Gardinge yagen, als die slach gescheen ys. Item die Juwer sal verbrandt worden. Die Staten in Westerlandt solen uthgerodet worden und die borgers und inwoners solen malcanderen vermoerden, dan die Goesen solen dat landt inholden. Umtrent Pinxsteren soelen uth Hollandt und Amsterdam faeren 100 scepen, die solen vremde natye van crijchvolck inhalen und dat nije incomende volck sal aldermeest rode benetten dragen. Und na enen kleinen tijdt solen sie uth Westerlandt na Gronnigen und Oestvreslandt trecken und sal up enen dach gewonnen worden, die ener uren sal Gronnigen nertgent van weten, die ander ure sal die grafft myt masten, vueren dielen overbrugget worden und ingenomen, terstondt die halve stadt in brant gesteken. Die boden, die die tijdingen brengen, solen malcanderen up den Delffziel doden. Der beyder parten orlichscepen setteden sick nu up dach vorscreven den 3 Novembris voer Oterdum ter eenre, und ter Knoch ter anderen, alsoffte men den Gronniger den tovuer wolden veerdich maken. Soe sie allene uthquemen thalen, diewijle de Vresche scepen geswecket weren myt verluss und versenckungheGa naar voetnoot2) des amiraels boeyger | |||
[pagina 197]
| |||
und inslutinghe des Onno van Ewsums, und die Delffziel open was um anthaelen und yntvaeren. Daer dan soe grote vloet to Embden alnoch up wachtede und meer und meer inscepeden, dat die sluytinge des boems den Embdern benae verdroetsam und suspect worde. Den 4 Novembris wordt openbaeret die justificatie des Majestaets van Engelandt van anneminge der Nederlanden in Engelsche sprake, dan overgesettet den grave Edzart to leesen gegeven, 9 quaternen groet, als allene umme die verdruckedeGa naar voetnoot1) Evangelischen to erholden und to bevrijen, die van alle potentaten verlaten weren etc.Ga naar voetnoot2) SommigenGa naar margenoot+ der raedt: Jae het sindt wat logenen tsamen gesocht, ja het ys den Majestaet tdoen um hoer scatten weder to hebben, sal tegen den Spangerden neit vulharden mogen. Overst nochtans die datGa naar voetnoot3) in Spannien und grote roven to water angehalet, myt der Velu vrij gemaket und alle steden besettet und vort den Gubernuer in Nederlandt verwachtende, soe den 12 Octobris in Engelandt committiert, nu Brugge uth commer overghegaen was und Gent niet solde lange inholden worden an hartoch van Parma sidtGa naar voetnoot4). Soe wordt diese krijchrustinge daetlicken slapper und linderiger gestalt und dusse beyder partijen orlichscepen holden stall vor Oterdum. Alsoe dat die Hamburger vaert und Bremer vaert convogiert worden den Emse afft, und niet gelettet ys, noch ock wes to Reyda und int Oltampt anscepet worde. Daermede die nije licenten hoer vuldaet bequemen. Und was niet anders offte die Gronniger hierto den Embderen to becofft hadden und worden hoer soldaten tom boem ingelaten, yngeropen, und vrij intocht dagelicken geven. Und so rogge und molt hadden moegen vrij uthlaten worden, Gronnigen konde in een dach vervullet worden hebben. Soe worde daer gescepet, gevrachtet und tsamen geruckt. | |||
[pagina 198]
| |||
Den 5 Novembris leggen sick alle die 9 Embder scepen weder bij Loegenerhorne und laten varen wel will und can. Sonderling die Hollanderen solden nergens lettet worden, die Vresen musten noch 3 eder 4 dagen gedult dragen, want men hadde Paulinum noch niet weder to Embden, daeruth men een beswaringe besorgede. Ock worde nu het geroep van Onno van Ewsum gestillet onder die borger. Die vromesten besorgeden en quader uthganck, dat men die guede dagen niet wol konden dragen, als dominusGa naar voetnoot1) Menso predigede. Nu verwachtede men noch die Engelsche copvart myt lakenen, myt Engelsche convoy tot 300 mannen up twe orlichscepen gelecht, seer wonderlick und strijdtbaerlick togerichtet. Soe men doch noch seggen wolden, dat daer wol 150 orlichscepenGa naar voetnoot2) der Engelschen in die Spansche zee weren und wareden up den Spangerden. Daer don Antonius, arffgenaem van Portugal, und captein Draco mesteren van weren. Und nu ock in Vranrick die konick van Navarren nene vrede wolde inlaten tegen het huys van Gwise, dan solde to lande uth, want Sijn Majestaet voer een ketter und godtloser geschulden, van die successie des croens verwesen und affkeret solde worden. Daervan allnoch die gesande in Duyslant sonderling an den Majestaet van Dennemark was, und dusse sake beschickede, als uth bijgelechte breven to sien ysGa naar voetnoot3). Ga naar margenoot+ Jocobi Brocardi Itali vaticinium Braemae agentis anno 84, 85. Coniuratio papistica ex principibus Italis, Hispanis, imperialibus electoribus papeis cum Turcicis copiis aggressura est Evangelicos, ut uno tempore perdantur. Ubique fient caedes et incendia in his, qui sibi non caverint, multi timore perculsi defitient a Christo. Libertini adiungent se his, quos vident maioribus niti copiis, papistae papistis adhaerebunt, etiam Flandri se adiungent papistis, et ipsi Antverpienses ingredientur societatem coniuratorum, | |||
[pagina 199]
| |||
propterea omnes Evangelici vigilent magni et parvi, ne in coniurationibus, proditionibus et defectionibus futuris intercipiantur, neve in subitis caedibus pereant. Quisque sit in custodia, dum pertransibit indignatio, quia post illas caedes, post multos conflictus bellicos, post percussum magnum exercitum pharaonicum Christus in Belgio et alibi dabit victoriam suis. Perdet adversarios, eversis magnis civitatibus. Haec ego video in prophetia nunc factitata. Saepe et saepius metuo, Christus me haec videntem et tacentem perdat. In Hollandia et Selandia videtur tutior futurus locus, alibi caedes et incendia. Germani non erunt in tempore parati contra papatum se invadentem, quin unus ex electoribus secularibus fiat captivus et vitam amittat, tunc exulabuntur. Coniuratos dicit fore Hispaniarum regem, Romanorum pontificem, Imperatorem, Poloniae regem, Francorum tirannum ducem coniurationis totius. Sed sicut Pharaoni evenit ad Mare Rubrum, totam hanc potentiam a parva Evangelicorum manu, una cum duce, magno prelio ad Rhenum esse delendam, tantam hanc afflictionem futuram et in tantas angustias ecclesiam in Belgio reductam iri denuntiat ut vix Hollandia et Zelandia receptaculi loco suffitiant. Galliam totam misere vastandam iri et ipsos fideles crudeliter trucidandos, Rhetiam, Helvetiamque totam simul cum Allobrogis ingentibus bellorum motibus turbandosGa naar margenoot+ esse. Totum Germaniae tractum ad Rhenum etiam, Italiam totam bello gravissimo arsuram et calutosissime vastandam, Antverpiam diruendam esse, Venetias menses tredecem obsessas tandem capiendas et perdandas. His calamitatibus exactis ecclesia quietem aliquam consecutura est, quia liberata erit ex antichristi tyrannide, ut ipse JesusGa naar voetnoot1) refert. Ac primum quidem Belgium, deinde Gallias, Hispanias vinci, postidea eam Italiae partem, quae sub Venetorum est ditione. Tandem Deus singulis provintiis duces suffecturus est, qui ecclesias tueantur et ducem unum creandum esse, qui toti ecclesiae presit. Singulis vero provintiis ex | |||
[pagina 200]
| |||
antichristi tyrannide ereptis, generale totius ecclesiae concilium vere liberum, vereque Christianum congregatum iri ubi de religionis dogmate ex Dei verbo solo disceptabitur. Post Belgium, Gallias, Hispanias Germaniae ditione ex antichristi tyrannide erepta, ingentes clades imminent propter predicati Evangelii contemptum. Aliud cuiusdam mathematici Dantiscani anno 84 mirocaci. Cum rex Henricus regnabit origine natus
Hic rex bis factus, tam re quam nomine gratus
Lilia, vir fortis, propriis evellet ab hortis.
Rex cadet et vulgus, militia, Francia, clerus
Ferro, flamma, fame, fastu sitique peribunt.
Ga naar margenoot+ Extract des Majestaets weduwes in EngelantGa naar voetnoot1) breff. Soe die konicklicke Majestaet weduwe van Engelandt Elisabet anno 85 den 4 Julii gesanden in Duyslandt und besonder an den konicklicke Majestaet van Denemarcket FredericumGa naar voetnoot2) hadde uthgesonden, demonstrerende die noet und anstaende perikel voer die Reformierde Evangelissche kercke, und hoeren gueden gunst vertonende, soe bewijsen die gesanden, dat die Pawest van Roem myt die Gwisianer den konick Navereum will uthsluyten van bearvinge des kroens van Franrick daeromme, want he een ketter sij, und doet daerto invueren het concilium Tridentium anno 51 gesmedet tot nadiel der Evangelisschen. Derhalven die konicklicke weduwe vermaent die Dusschen und Sijn Majestaet um een rijcksdach tholden, woe men myt gemeene raedt dusse noet muchten helpen. Hoerer Majestaet werd wolde hie to hulpe und bijstandt doen, niet um enich privaet vordel offte hoepe, dan allene umGa naar voetnoot3) het evangelions und Christenheits willen. Begheret derhalven, dat die Majestaet van Denemarcket van sulcke vergaderinge niet wolde affbliven, und doen bij den sijnen und ock des rijcksvorsten, dat nemant tot den Gwisianer | |||
[pagina 201]
| |||
intoch und, soe intogen weren, affeysschet worden, noch ock anderen volckeren niet wolden stedigen enige doertochten, noch versammelinge tdoen um vole orsaken, want concilium van Trident niet allene tegens Naverreum worde indrongen und Fransoessche gementen, dan ock treffen worde den Duyssche Evangelissche vorsten und alle, die neit Roemsche religions sint, worden van Pawest vor ketteren verdampt und ock sulvige lijden moten Derhalven die Pawst to Roem een gemene vijandt geacht, onder sick die religioens twist onder reformierde gestillet, solden men myt gelicker mach weren, nu men noch macht hebbe, und neit als die muyss und vorsche overtogen worden. Und hoewol men weinich an den bijkumpst der vorsten hoepen can, soe wolden sie nochtans dusse sake myt vlijt bijwesen und helpen, um hoer ampts und frundtscap halven des kercke und gemene beste schuldich.Ga naar margenoot+ Hoer Majestaet weduwe worde neit sumen. Hieromme ys die landtgraven van Hessen WilhelmusGa naar voetnoot1) verorsaket wijders um gemene sake an den Majestaet van Denemarckt den 4 Julij gescreven, we folget: Dorchluchtiger konig, Eure konincklicke Majesteit frundtlicke lieb. etc. E.K.M. vertroulick und wolmeendes scriben haben wir ontfangen, gelesen, und was der hoechlobliche KonigGa naar voetnoot2) van Engelandt bij derselbige verschreveGa naar voetnoot3), und idt niet meer heimlicken Roms practiken halben. Soe der Pawst sampt etlicken sijn adherenten zu vertilgen der ware Christlicke religioen und idermendtlich weder onder sijn tyransche juck to dwingen vorhadt. Sonderling aberGa naar voetnoot4) was er zu den ende vor geswint gyfftige practiken jegen den konick van Navarren angestellet, werben und anbrengen lassen, daer uns gueder massen verstanden. Nu twivelt ons niet, es wirt jeder der zeit E.K.M. bericht ontfangen haben, welcker massen der konick van Franrick sick uber allerzuversicht hat daerhen brengen lassen, dat sijn K.M. | |||
[pagina 202]
| |||
alle vorige der religioen halben ausgangen edicta und pacificationes ganslick auffgehaben, und sick offentlick verclaert und resolviert hadt, niet alleen der pawstlicke religioen in sijnen konigrick zuerstaden; und das alle diejenigen, soe der reformierde religioen sindt, aller ampter und digniteten onder der kron Vranckrijck undervichGa naar voetnoot1) sindt, und das sie innerhalff sees maenten wederruffen, und der pawstkircke sick onderwerffen, oder dat landt und koninkrick Franrijk roumen und mijden solen. In massen Jw. K.M. aussgekundiget edickt wijders mytbringet. Ob nu J.K.M. wider und ane jehenwillen solcken decreet sij aufgetragen, lassen wij andere luyten richten. Das ys aber gewiss, das der konick van Navarren sampt sijne religioens verwanten auff des konick van Vranrick vielfeltiges bitten, bis auff weinich tage, dat solke edict publiciert worden, sick zu kener jegenweer gefast gemacht, sonder den Konig getrouwet, dat J.K.M. sie verdedigen worde. Was nu aber der Konig ihnGa naar voetnoot2) entboden, daerauff haben uns geloffwerdig personen aus Franckrijck berichtet. Hierauss sich men den process gans vor ogen, soe der Pawst und sijn anhang aber corts eder lang, wan sie iher sache in Francrick und Nederlandt ausrichtet, niet alleen myt Engelandt, sonderen auch in Roms rijck und anderswaer zu ommestortzen des religioensvrede, sonder twivelGa naar margenoot+ wirdt vornemen. Dan can eher soe een gewaldige potentaet, als der konick zu Franrick ys, dorch ein sulcken heren, der weder landt oder luyden hadt, alsoe dorch den forheer, idtziges spyls anfanger und sijn anhang dar hindringen, datjenig, was myt hoger bedacht myt soe guter beraetslagen und betrachten beslossen gelobt und gesworen, zu widerruffen und zu verrichten. Soe can eher auch dorch grossere heren der landt und luyden meher als zu viel haben. Die papstlicke stant des richts, der enesdiels gar fluxs dar zu sint zu gelick furnemen und auffsagen des religioensfredens und das man in rijck | |||
[pagina 203]
| |||
in ganser Christenheit geen ander religioen dan sijn vervluchte corruption halten oder tolerieren sal, seinen discordes noch lichtelick brengen, in massen dan die Pawst idtziger sijdt dorch hem wonderbaerlicke practiken ihren gewalt wider als jemaels vor Lutheri zeiten über die geestelicken in rijck ausgebreidet, und ys daer hingebracht, dat fursten in alle styfften niet alleen die predicanten, sondern auch die geheimste reede und van adel, soe der Ausbursch confessioen zugethan, und uber 30 eder 40 yaren geduldet und wert gehalten, abgescaffetGa naar voetnoot1) und vertrieben, und an der staet Jesueter und deren gescheiss anhengig annemen werden. Nu yst nicht ohne, dat hoechgedachte koning van Engelandt deses des Pawst und sijnes anhanges practijcken fur lengest gemercket, und niet allene idts, sonder hierbevoer zu etlicke malen gudts trouwelick gewarnet und vermaent, dere achtunge zu haben, sick zu ekeinen güthen und ehelaub jegenweer, darzu sie sick dan gans milthefflick erboeden, gefast gemaeckt. Wir wissen aber neit, quo fatali modo es zugheet, das man sulcke J.K.W. trowhertlich erbeden und ermanen neit allein mit geburender dancksagunge niet angenomen, sonder an jenen ort gesedts, und sick darauff niet inlassen wollen. Dan obwol hierzu der onzelige hass und verbitteringhe, soe etlicke den UbiquitismoGa naar voetnoot2) zugethaen theologen uber die geborender maess Christelicke liebe jegen den Fransoesche kirche dragen, undGa naar margenoot+ darmit auch ihren heren, meher dan es gudt ys, eynnehemen, niet gringe orsake geben mach, und darher dese sache und soeviele meher verfrembt und darzu gericht, das sie uns in Christus rijck, die wir myt einen gelicken religioensvrede wol verwaret werden, neit anging. Soe urtelen aber J.K.W. viel besser, christelicker und godtlicker van desen dingen, das zwaer sulcke sake neit verfrembt, sonder vor gewin und daerfur zu halten, das sie uns eben to tieff, weit und ferne als des Evangelisschen | |||
[pagina 204]
| |||
in Francrijk per consequentiam treffen kan, sintemael des Pawst intentie und furnement dat Tridensche concilium zu exequeren und dat Romsche religioen zu gestaten, soe wal wider ons als die Fransosche unde alle andere nationen gerichtet, und sindt alle die, soe van solcher Romscheer religioen abtretten in sijn des Pawst ogen in gelicke veranderunge und keiner um een gradt besser als der ander. Und nachdem de religioens verwanten in Franrick mit einer so stadtlicken gelobten und gesworen koniglicken religioens oder pacificationis edict weiniger nicht dan auch wir Tuysschen versien, weis dan daerdorch der Pawst een loch zu machen, soe wirdt ihnen neit sweer sijn, wan eher sijn fortheel ersicht, ebenmessiger konst auch jegen ons religioensvrede zu gebrüchen. Daerin wir myt E.K.W. licht und bald enich, dat bij idtziger gelegenheit viel besser und geraden weer des nachbaren brannende wandt dorch goede middel lesschen und helffen etc. Daeromme E.K.W. benewens K.W. van Engelant besonder rohms und aller eheren weerdich, die sie sick der armen betrauden Christen noet und anliggent myt solchen christelicken erenst und ifer angelegen sijn lassen, und sick so richtich erklaren, daeryn der Almechtige Godt Uwer allersijdts K.W. stercken und zu gelicker vortsettinge krafft, maght sey genechdichlich vorlesen, auch deser guther hiernegest reichlick belonen wollen. Und diewijle wij vernemen, dat Ew Ko. Wer. dese sache ebenmessich an idtliche andere furnemen (heren und fursten) gelangen lassen, soe bidden wir Ew. K.W. gans denstlicken und frundtlicken, sie wollen die handt van desen einmael angefangen wercke neit abthuen, sonder um der eher Godes willen und der arme betrugene Christenen, die waerlicken in merckelicke gefaer ihers lebens, iherer gudt und bloets abermaels steken, zu sonder trostGa naar margenoot+ anhalten und den begeren conventum und zusamenordunghe, woe neit alles jedoch der vornempster stenden zint noetwendich, dieser wichtigen sache beraedtslagunge befurderen, in massen we auch vor unser persoen. Dan ons neit zwivelt, wie der tag anstellet und soe viele potentaten und steden der reformierde religioen hoer gesanden daerhen schicken werden, es muchte edtwes und zom | |||
[pagina 205]
| |||
weinichsten soeviel mogenGa naar voetnoot1), dat ein sweert das ander in der scheiden hielte. Vor unser persoen und nach unserer geringunge vermogen sal, als God wil, van ons nicht nagelaten was zu beforderunghe sulcke hoechnoetwendich werckes wir immer thun oder lesten konden, wolden wir E.K.W. hinwider frij niet verhalten etc. Datum den 7 Augusti anno 1585. Des landtgraven Wilhelmi an den furst zu Brandenburch. Hoechgeborner furst, up was E.L. auff unseren gesandten warbung, dien van der K.W. zu Engelandt voergeslagen conventum betreffendt, zur antwordt gegeben, daervan sindt wir van ihnen umstendich bericht worden. Sehen daerauss, das E.L. diesen hoechwichtich werck und was hieryn zu doen oder zu lassen zu beiden zeiten gans vernufftich und ausfuerlich nachgedacht und ihr gerne nach alle mogentlicheit vorkomen sehen. Das das geliebte vaderlandt Duytsches natioen myt krieg und bloet vorgesen, und andere daerheer flesenden nachtiel und scaden niet muchte beswaret oder beladen worden. Nu sollen uns E.L. ons gewislick vertrouwen, das ons nicht hoges angelegen, als das neben eherhaltunge der reyne leere des hilligen evangelien, welcke der voernempste scat ys, der wir haben oder begeren muegen, frede, ruhe, und enigheit in h(et) rick mag bestendtlick erhalten und bis auff onseren nachcomelingen propagiert worden, dan ons incommoda bellorum, und was voer een perturbatioen aller Goedesfrucht, guter politie und ordnunge der leidighe krig mit sick plegede to brengen, genoechsaem becandt und wir mit onsen scaden erfaren. Soe sindt wir nu auch mer mit solchen alter und daeraus volgende liebs besweringeGa naar margenoot+ beladen, das aus onses verhassens niemandt jeGa naar voetnoot2) verlicht fassen wirdt, das wir lust zu krijg und dergelichen onrhu haben solten, sonder es wirt viel meer onser notdrüfft erforderen, hinfuer wie bisheer alle occasiones bellorum mit hoechsten vlijs zu vermijden, und darhin | |||
[pagina 206]
| |||
zu trachten, das wir onser grauwe har, wen ons Godt nu meher taglick abforderen wirdt, mit ruhen onder die aerde bringen konden. Nu ist neit ohn, das ons beide ons historien und auch eigener erfarunge genoechsam becant, was die bundtnissen voer molestien, beswernisse und dergelicken unhult und verdrusticheit auff sick tragen, wie balt auch dadorch zu jegenbondt rijsen, schedlich und zunemenden mistrouwen, endtlick auch zu krig und verderbunge landt und luyte mach orsaeck gegeben worden. Derhalven und daer enige bestendige hoeffnunge were, das daerdorch andere mittel die reine religioen, daerzu auch frede und ruhe in rick zu erhalten, sollen uns E.L. gewisselicken zuglauben, das wir ungerne zu einen convocatioen, zu geswigen bondtnisse zu machen wolten rathen oder forderen, idtsonder aus denen Jw Ed. widerantwordt gans staetlick aufgefüerten ursaken und motiven. Wie wol nu die hoechberoemde religioenfrede, das een lange tidtGa naar voetnoot1) kein crijch oder emporinge zwisschen dem stenden beidersidts religioen erstanden, een gudt middel gewesen und, wo der geholden weerden moge, noch ist, soe sehen doch E.L. ons allen ehin zeit heer ergangen handelen und umstenden, das des Bapsts und sijnes anhangs intent und furnement auff dis executioen des Tridentss concilium und darhin gericht sij, kein ander als die Roemsche religioen zu dulden, und das sick grotse potentaten aus Pawsts genusGa naar voetnoot2): Haereticis non esse fidem servandam, soe weit brengen und verleiden lassen, das sie iher selbs soe hoech befunderen sien, und den allen mit oeffener krijchsgewalt zuwider handelen, wieGa naar margenoot+ dan die idtzige exempel in Francrijck zu sehen. Soe verorsaket das selbyge bij ons allerhandt beswerliche gedancken, nemplick ob auch wir die stende Ausburgische confess in erwegunge unsers vor Godt den Heren auffgelechtes amptes, standes und christelicke gewissens recht doen, indem wir nicht allein zu allen dessen dingen styl- | |||
[pagina 207]
| |||
swijgen, sonder auch mit deser unser zuvielen sicherheit dem Bawpst und sijnen anhang ursaeck geben in ihren besynnen des to dryfftyger und mudyger zu werden, in massen solches die zu Coln der K.M.E.L. und ihrer midtchorffursten unbegroest vorgenomen bepstblicke degradation enes rechmessigen eherwelten und in die churft verornte, auffgenomen churfurstGa naar voetnoot1). Item die schimpffliche vernichtunge weilandt keyser Ferdinandi, in auffrichtunge des religioensfredes unter Iherer Majestaet keyserlich insegelt und handtsiechen gegeben, neben die location und derselbiger starcksGa naar voetnoot2) zu weder fuhergenomen aussmulsterunge unserer, bij vielen orten een lange ziet her in kundtlich brauch gewesener christelicher religioen, wie auch de van ethlich christelick angefangene mit verlaubunghe weltlicher rechte, soe nicht bapstlick sein, und dergelicken exempel guder massen bezueg zu geswigen, was sick ethlicke der ihren auff rickstag und sons der religioensfreden halben, das der nur ein interim oder tolerantie sey, underhalen verluden lassen. Das auch auff K. Camericht nicht allein die cantzlei nur mit papissche personen besedts, sonder wes auch der bijsitzer halben darhin practiziert werden will, das schier keiner, der nicht papisches, des orts meher gelden muss, das man auch in religoens sachen kein process meer rekenen derff. Ob wir nu wol der mehrentheil der papissche stenden, in ansienihungeGa naar voetnoot3) iherer vanwegen styffter und vest erhaltunghe des religioensvredens meher gefeltig gethaen verplichtunge, nicht zutrouwen wollen, das sie fur ihre persoen denselben zu brechten, und den zu wider uns der stende Ausburgische confessioen mit der doet zu besweren sick underwinden werden, soe ist doch ausdemGa naar margenoot+ dagelick etzlichs der christelicke stende sick idtziger ziet erbeten, vielicht auch der mennung sindt, den religioensfrede gelick stijff und fest zu halten, das doch van wegen | |||
[pagina 208]
| |||
des hoegen eedts, darmit sie dem Bapst verstrickt und verbunden, welcker auch bij ihnen hoeger als alle obligationes, daermede sie anders verwandt, gehalten wirt, soe derselben nicht langer halten kunnen dan der Bapst gefallig, und daer es den Bapst ihnen werde befehelen, denselben auffzuseggen, ja jegen ons zu handelen, sey by vermeidunge meineedts und des bans ihme gehorsamen musten. Ob wir nu bij desen geswinden lauff uns auff solcher religioensfreden so vast verlassen dorfften, den haben E.L. vernufften machGa naar voetnoot1) zu nadencken, das wir auch soe lange solten sicheren und den dingen zusehen, bis das zie in ihren und idtliche omliggende krijche mit der religioens verwandten den garaus gemacht, dar sie Godt voerbehoerde, auch nicht eher zu zachen thanGa naar voetnoot2), oder ons onder ein ander verglicken solten, bis das sie etdwaen van viel oter herauff einmael uber ons gefallen und heraussen komen, wir vorwaer auch nicht gudt finden. Dan auff dem fall eher man sick verglicket, wes die ene den andere zuhelff komen und endtsetsen sulde, moegt besorgelick den meertheil der strick uber den horner gebracht und soe viel verloren sijn, als bey menschen gedencken recuperiert can worden. Also auch das wir uns van Ausburgische potentaten aller dingen absonderen, und alle erspriesslicke middelen, so ons und ihnen zu Godt gereichen muchte, negligeren solten, konen wir gelickvals in unsere einfuldigen verstandt nicht raedtsam oder gudt finden, dan soe lange sie ungeswongen blijken, dorff man sick zur reich keines krijges van Pabst besorgen, wan sie aber darhin sein, ist des Bapst macht so viel grosser, und darjegen unser macht gudt diell zwecker worden, zudem auch das man die gemelte alle van Godt anghebodene middel dermaessen crachtelicken ausslagen wolden. Ist vorwaer niet viel anders als een versuchunge Goedes, und das man sijnGa naar margenoot+ vacatioen zu beschermunge der armer Christgeloubigen um | |||
[pagina 209]
| |||
Ga naar margenoot+ privaet gefars und considerationen wille geerne entzehen wolte, zu achten, und konden uns waerlich hiernegest gerowen. Und der ruehe denjhenigen, soe its vermenen sie sitzsen des gefaher am weitesten, viellicht eher als een ander zu hauss wachsen. Und obgelick der besorgede krijch in Tuytschen landes Euwer L. menunge nach, dorch sulcken zusehen wol ein zeitlang uffzuhalten, was wirt damit anders auszurichten sein, als das ihr dorch die jegendiel immer mechtiger, wir aber zwecker gemacht. Hieltens derwegen (doch E.L. wie auch des churfursten zu Sachsen L. und andere vornehme heren bedenckens, soe es mit den vaderlandt gudt menen, undergriffen) in onser einfolt darfur, es solte der Convent und zusamenkumpst der stende Ausburscher confession, woe nicht aller jedoch der vornempsten zum weinichsten daerzu nuth sijn, das der jegendiell sie, man neme zum weinichsten auch an dieser sieten der sachen war, und wordt sick nicht also in sack scheeben lassen, daerheer ener geswert das ander soe viele meer in der scheeden behalten weert. Und dieweil die papissche steenden onder sick wacker syndt ihren landes bewarbunghe und desgelicken vorstendtnisse haben, auch die geistelicke churfursten, laut bei verwarter zeitunge, willens sein solten in curiam zusamen zucomen, soe kondt men uns die stende Ausburgersche confession dissen auch soe viel weiniger verdencken, wie man auch alsdan orsache hette solches teegen der K.M. und sonssen zum besten zu ontschuldigen, men darff je daerumb den duerkoufften religionsvrede nicht brechen, oder sunst in geringste violeren, welches auch in ausscriben und verfasunge der verstandtnusse will und genoechsam kan caviert wurden. Sonder dieser convent solte unses ehrachtens auch ad eum finem anleidet werden, das wan der Pabst oder ausleendissche potentatenGa naar margenoot+ einmael mit sulcke bellis under habender gewalt walten heer dominerenGa naar voetnoot1), wie itst in Francrijck geschicht, des den neest men wuste, wie ener den andere myt helff- | |||
[pagina 210]
| |||
licher handt zusien, weer oberster und befellichhaber sein, und wie man die sache solte oeder wolde angriffen, das man sich van iherer tyrannie konden auffhalten. Dan wo men daervan eher nicht will reden oder raedtslaen und slutsen, als wan die noet vorhanden, eher man sick dan verlicket, was man doen oder lassen will, soe sindt die meesten gefressen und wirdt den uberigen die last allein zu halten sweer, woe nicht gar onmogelick vallen. War ist es, wie E.L. christelick daervan melden, das man zu zulcken vallen zum eersten und voer allen dingen dat gebet an der handt nemen, und Godt zu fussen vallen und mit waerer boete yn um hulffe und reddunge anschrein salten. Daerneben aber most man niet underlassen der zeitlich mittel, soe ons van Godt zu beschutten und erreddunge vor onbillich gewalt genedichlicken gegeben, ordentlicke wijse noch zu gebrucken, dan wir neit allene aus vielen exempelen der heilige scryfft, sonder aus ecclesiastica und unser zeithistorien, sonderling dorch den geluckelicke zoecht hartzighen Maurys selig anno 52 wol für het genoechsam onderrichtet, das sulcke ausserlicke middel des swerdes offtmael viel gutes gethaen, und der kirche Goedes gueten vreden gescaffet hadt, das sie hiernaemaels haedt mogen zunemen und wassen. Zudeme yst noch niet unerhort, dat ein sweert das ander in die scheide zu behalten, und wand der fijandt westGa naar voetnoot1), das man sich nicht verzagt oder weherloss stelt, er auch in sijnen wuten abzulassen und fredsamer gedancken zu nehemen pflegt, als hielten wir auch, wan das jegendiell wurde sehen. Das wir ons der ehere Goedes myt erenst annemen, und ihre tyrannissen wuten nicht worden gudt heissen oder leyden wolden, soe muchten sick auch auff midler wegenGa naar margenoot+ wijsen lassen, und alsoe der geliebte frede offtGa naar voetnoot2), als bij deser onser somnolentiën und unwarsamheit erhalten weerden, welckes alles uwer E.L. als unseren vertrouden heren und broderen zu guyten vertrouwen der zake wichticheit nach, doch we gehort, Erb. und anderen | |||
[pagina 211]
| |||
walmeendes bedencken undergriffen, vor onse eenfoldicheit gudtachtunge nicht wolden verhalten, mit abermaels frundtlicke erinnerunghe, sie wolden der K.W. zu Dennemarcket soe wolmeneden vorslach und erbirten nicht gar in windt slaen, sonder des voerslagens convents halben der maess ihr sick ercleren, das beide J.K.W. die ware Godt verlene, etc. Den 13 Augusti anno 85. Wilhelmus landtgraven zu Hessen am churfurst Brandenburg. Den 6 Novembris comen coepvaert, scryfften und borgeren uth Engelandt, myt namen ener Johan Geert, een besonder kunstener steen tsnijden und anderen recepten tstellen, enich dochtor gelick, dan nu den cophandel drivende. Wort in persoen bij den grave Edzart ilendt verbodet um kundtscap uth Engelandt, welckes Johan Geert alsoe verclaert als he gesien und gehoert und befaren hadde. Dat sie Majestaet Lisabet weer heere van Nederlandt, nam sie niet an we een konine offte vrouwe, dan als een keyser offte monarcha myt het parlement des gansen Rijckes, und verbuntenisse ock rijcksheren, vorsten, konigen, um to water und to lande in Spannien und Nederlandt, wie Navarrus in Gallia, die herscapie to beholden, und muchte niet lettet worden, soe Godt mede helpet als allene die Evangelissche kercke to bescutten und to beschermen, na luydt het veltteken: Non pudet me Evangelii. Und worden die Engelsche vlachgen verandert myt een swart velt und wit, wes tvoeren allene wit was myt een roet cruyse, dat alnoch blijfft, als waerheit und logens, duersternisse, licht, Christum van den antechriste myt 2 varwen onderscheydende. Gelick die Saxsche wapenen ock 2 sweerden in een swart velt stellen. Die Engelschen sindt uth Saxsen erstanden. Dan voer dusse tijdt dit onderscheet neit geholden. Ock was Hindrick Paulinus in Vreslandt noch und hadde Gerydt KloetGa naar margenoot+ een mundtlick boetscap bevolen an den droeste Ocko Vrese, die men niet weten noch muchten. Und ock worde noch een notarius an die Vresche orlichscepen vor den Ziel leggende gesonden uth Embden und men cavierden alle scepen na Bremen und Hamborch myt suvel und anderen waren, die nu to Bremen und Oldenborch | |||
[pagina 212]
| |||
seer verwachtet worden und aldaer ock bij die meente een ongedult makede der slappe neringhe halven, und loven den graven Edzart sijnes werckes seer. Doch die overicheit kerede sick hier neit an. Onno van Ewsum worde noch niet linderiger geholden in sijn hoenlicke und sware venckenisse, dat he sick niet dulden konde. Wort hem nu eerst een bedde und keersen bestellet van die vrunden. Overst want die vart open was allenthalven, soe was het geroep nu to Embden gestillet, und en yder jagede geweldich na to scepe. Beholden dat rogge und molt niet uth muchte, und die Spansche vart liggen bleff und weder uthscepen liet, want nemandt na Spannien dorgelaten solde worden doer die hoveden onder Engelandt. Und die rogge worde weder van 61 tot 58 gestellet. Und weren dusse orlichscepen niet togerustet, worde wol nagebleven hebben, want die graef Edzart gesecht solde hebben: Het ys myt den koninck van Spannien all gedaen, he ys die landen quijt. Woe overst grundtlicke dusse torustinge sij verorsaket, hefft men alnu mogen verstaen, dat men alnoch gedachten des tsamenkumpst des graven Edzart myt den Verdugo to Wedde und dat Verdugo ock sulven in dusse tijdt bij den grave Edzart to Embden solde gewest sijn und men die brefft sien hadde, dat Ocko Vrese Konicklicke Majestaet radtGa naar voetnoot1) genoempt ys und togescreven. Daeruth men verstaen muchten, alsoffte Golden Vluys ontfangen were, und men die stadtholderscap over Vreslandt verwachtenden. Evenwol wol men gesien und achtet wesen als noutralen, soe men doch meer vijandtlicken verclaerden und vijandt wercken und gunst bewesen, und allrede opentlicken lieten kercksprake gescheden in Octobri, dat nemandt solden up wachten gestalt worden, offte he solde borger eder gesworen wesen den rotmester, um alsoe een partije tstarcken. Hiertegens die Staten langer niet twivelende, dan experimentum sokende, willen endtlick den padde treden, dat he pijpen muste, und doen letten, anholden alle scepen na Embden und van Embden varende | |||
[pagina 213]
| |||
Ga naar margenoot+ up Hamborch, Bremen, Oldenburch. Welckes hoewol hoenlicken, soe wast ock roemlicken bij den Spangerden, dat die graef Edzart sick nu sijnes partijes mede muste maken und verclaren, offte het weer openbaer, dat he den Staten hoverede und meer vresede dan den Spangeren levede, daermede die Staten die noutraelheitscap ontkennen muchten und nu to richten hadden. Hieruth weren die ingesetenen des landes wol ongunstich tegens den borgeren, dat sie des verwerckeden um hoer hoytevarent und tom orlich ilenden und nu een nije impost dragen musten. Dan het worde neit gehort, offte men worden Hayo Sijen und UbboGa naar voetnoot1) Focken to Canum ordel geneten um 200 daleren, umdat sie sick to vrij hadden horen laten voer die meente. Als ock die 4 uthgelechte Gronniger borgeren myt biddent het swijgent bevolen worde, niet van borgerlicke handel dusses sakes to redenGa naar voetnoot2). Hoewel men nu der Engelsche vortganck groet makede van Brugge overgegaen, Gent in benoutheit, Nimwegen yngenomen weder, Sutphen berunnenGa naar voetnoot3), und graef Willum myt 3000 in Westerlandt uth Hollandt weder intoch. Und men Gronnigen druweden myt belegerunghe und Mathias Knop ock verwachtet worde myt meer scepen up den Emse tcomen. Den 7 Novembris wort ingeholden alle geroep van orlich, dan men wolden gelick camp geven und guede nabueren wesen und die handtierunge holden mit die Vresen. Des solde men en yder verkundigen, die Vresen solden hoer commission volgen up den vijanden. Des namen sie sick niet an, secht Derck Isercremer, raedtsman und ontfanger van convoygelt, 13 stuver van een sachvoel to betalen, als Derck Abels affgeeysschet ys, sonder dienst offte hulpe uth Vreslandt gescepet. Item graef Edzart seede: het weer myt den Konick verloren und landen quijt. Onder des wort Onno van Ewsum be- | |||
[pagina 214]
| |||
sloten geholden sonder van emant besocht, daer ock sijn scriver bijgestalt ys worden tegens Hindrick Paulinum und Bernardum in Westerlandt besadigetGa naar voetnoot1). Und men verwachteden noch anderen scepen meer van Harling up den Emse, want Knop na graef Willum getogen und nu die Engelschen na Vreslandt gevueret worden. Um noch to gedencken des scades der borgeren und copluyden, jae Antwerperen ballingen, soe myt het scip van Logen, bij den amirael Michael Haeg wechgenomen, gedaen worden dorch dat ontijdtlick und onbehoerlick anholdent der scepen, soe ys des wonderlicken geboeret,Ga naar margenoot+ want allene 6 eder 7 soldaten, welcke mede syndt west der Embder scipperen to Reyde denende, dat sie onversiens van Reyde uthvarende up buyte comen van Borsummerhoerne in der nacht vorbij Ewsums pot tot vor Embden an Willum van Borsums scip. Und aldaer gewaer wordende, dat Merten Zygers jacht an Nesserlandt lacht voer die zoltbodeGa naar voetnoot2) sonder wacht, verbutenGa naar voetnoot3) aldaer hoer scip myt den jacht myt gescut belecht und befynden ock sommigen scipperen pijenGa naar voetnoot4), waermede sie dorch gewalt des ebbes affdrivende comen endtlick an dusse scutte, daer iser, tyn, soepe, tilber guederen, kisten, bedden, touwent tot grote weerdije myt noch sekere clenodie in was, und nu over die dre dagen gelegen hadde und na Embden niet varen muchte, offte solde buyten alle reeden, daer die scipper van in der stadt afftogen was, noch emandt gelaten hefft, des sie gewaer worden. Houwen hoer anckertow und driven vorbij den amirael und vueren dit scyp an Reyde sonder enige tegenweer. Aldaer comen, bevinden een groet scat daryn van vijfftich duysent gulden. Des graven van Bergen soen, hopman, an Verdugo scrivende, lat het gudt up 700 gulden ransonen. Welcke soe accordiert, worden evenwol die guederen ge- | |||
[pagina 215]
| |||
buytet und partetGa naar voetnoot1) und to Gronnigen yder togedielet, soe in raedt und ampt weren. Und Claes ten Borch hefft voer sijn iser myt weinich anderen die 700 gulden moten betalen und iser to Gronnigen vercopen laten, van Namen affgesonden, und hefft yder 100 gulden 70 gulden to ransoen betalen moten, hoewol all vrij guederen weren van Parma in accordt bevrijet, offte to Embder borgeren veregent. Daer nochtans die droste und overicheit to Embden niet over richten wolden, und lieten die handadigen vrij und onbesproken to Embden uth und yngaen und vertrecken. Daertegens die ander partie sonder anclager ingesloten und swaerlicken tractiert worden. Und sommigen onthovet syndt worden, soe dit bij den stroem bijGa naar voetnoot2) Logen affhalet worde. Den 8 Novembris wort ruchbaer, woe die droste Mulart up Linge, den Spansche sake stedes myt Jacob Huysinck bij gewest onder den stadtholder Arenborch, een Stichsche juncker, dan klein van guederen, sij begrepen up der reyse van Parma comende und to Nuyst ingebrocht, myt noch een groter roff van suvel und ossen, welcke die Baetenborsche heren deden angripen und vangen, und mennich roeff den copman affgehaelt, und die ondersaten dapper bescoren hefft und een groet scat versammelt und alle landen up Drente und Twent angecofft tot groter rijckdoem van vole duyseden. Alsoe worde ock gehort den hartoch van Parma solde resignieren und verlaten sijn gubernoerscap over Nederlandt in dusse sijn linderinge regerunge und lopende herscapie, und den h(ere) van HonoegenGa naar voetnoot3) overdragen und uth Brabant vertrecken sonder betalinge doende. Daermede die Spangerden und Walen sommige dorpen plunderende in Flanderen und den stadt Antwerpen ock drouwende, doet hartoch van Parma den borgeren wapenen myt die Duytschen um sick to verweeren. Daer mede gesecht, dat Parma gewondet offte bewaret sij worden. | |||
[pagina 216]
| |||
Ga naar margenoot+ Soe ock disputiert hadden die potten anthaelen und de soldaten intsluten, wort myt graef Edzarts raedt een notarius affgesant, dat sie sick van den Emse solden ontholden und den Emse ruymen tegens den convoygers. Under des varen die scepen uth Embden vrij und openlick na Reyda, Oltampt und den Emse up, und die lutenandt und veneleker van Reyda worden logisirt und myt soldaten ingelaten sonder besperinghe. Daertegens die andere partije niet geduldet noch ingelaten muchte worden und nemandt worde enige waeren rogge, molt uthtvueren geweigert. Den 9 Novembris worde ordiniert, dat nene borger, inwoner noch scipper myt sijn scepen solde na partijge plaetsen varen, dan solden die waren sulven haelen moegen nu sonderling, want die potten van der Eemse vorweken weren na der Eemsehorne und die baen open was allenthalven tvaeren. Niettmyn wort Onno van Ewsum evenwol ingeholden. Daertegens Hindrick Paulinus in Westerlandt verbliven muste, ter tijdt Onno ontlediget worde. Und bleven sijn credens noch ongeopent, soe als die stadtdener Freck dusse dach myt breven wijders verclaerde, van Westerlandt vrijgelaten. Und Willum van Borssum ock openlicken betuygede, dat he als amirael den Onno van Ewsum geleyden togesecht hadde und van Crijn Schulte weer opgeholden worden. Waermede ock Claes Horne, dusse handel van anbegyn ontradendeGa naar voetnoot1), ock dusse venckenisse misprisende was. Alsoe ys Gronnigen und Twent, Lingen gespijseget und vervullet worden van alle dingen, dat die krijch noch een yaer angewassen ys, und myt vole duyseden niet to becomen ys, dat Gronnigen also weder benouwet solde worde, als nu rede west ys an rogge, molt und solt. Up sulvige dach wordt ruchbaer, dat ThesseraGa naar voetnoot2) sij | |||
[pagina 217]
| |||
weder yngenomen und Brononie hart bescoten und sestich mael hundertduysent gulden sij becomen in gelt myt voele golden und sulveren koecken uth die nije eylanden myt 25 scepen und in Engelant angevueret, soe uth Westerlandt van Sybrando und uth Engelandt verblevet ys worden. Van Sutphen heff men ock willen spreken als ummeghegaen dorch enige nederlage des Verdugo und Taxis. Um sulvige tijdt und dusser nije convoygelt wort ock die juncker Victor to Oldersum und juncker WengeGa naar voetnoot1) clagent, dat sie meer becortet worden dan anderen onderdanen, want Oldersummer bier convoygelt und tol betaelde van bier und molt, soe worde Oldersummer besettet tblijven up 6 witten und niet hoger als tvoeren gerekent. Daervan die juncker dachten to protesteren. Overst die junckeren worden niet bij den Grave verhort,Ga naar margenoot+ dan myt tusschenspreken beantwordt: Die wage to Oldersum was een dwanckwage voer sijn ondersaten. Daerto slaet he den herenwech vor Oldersum up der brugge myt een ronbomeGa naar voetnoot2), welckes Sijn Hoecheit und graefficke herscapie to corte was. Is weder antwordt: Sulckes und meer hadden sijn vorvaderen gehadt, all und voer des Graven olderen graven weren erkoeren und worden. Alsoe die ander adell, hoerende des Onno van Ewsums hoenlicke vanckenisse, hadde noch mate noch mach hem voertstaen, dan sochten andere middelen bij die Staten und musten dit alles dragen, jae nener muchte bij hem ingelaten worden. Alsoe worde Johan Wilken befunden, die stedes den Gronnigern bij den Grave myt grote anclagent verdacht makede, waervan men nener tijdt clager und orsake van weten muchten, und nu bena van ider mensche daeromme behatet worde, als uth Gronnigen sulckes angestopet tdoen. Want anders worde die respondentie gelettet und die anslagen openbaer, want sulcke borgeren voel onder | |||
[pagina 218]
| |||
den borgeren eder ingesetenen to Embden conversierden. Und Johan Mullar begerde bij den Grave sulven twesen und dussen sijnen jegener to weten. Dan wes he myt simulieren verdecken muchte, worde vor Judascusse geholden, und ock alsoe dede he onder den raedtmannen. Wes disputiert was, dat seede he het weer concludiert. Den 10 voren die scepen uth Delffziel und van Embden na den Ziel, ys die scriver van Reyde bij den droste myt vole breven und secht rontuth: Wij hopen balde juw nabuer mede tworden, dat die borger sick mit verstonden, dan mogen scepen, gudt, rogge, solt, wes sie willen. Des die van Oterdum lettende, becomen een scip off 2. Dan worden ontsedt van Embder orlichscepen und crigen 6 soldaten gevangen, gelick die in Oterdum den scipper beholden und scepen dapper tegens den anderen myt 12 eder 13 scoten des groten gescuts. Overst die Hollanders wolden ock gerne uthleggen. Dan verstaende van die malecontensche soldaten, dat sie up hoer verwachten wolden tusschen Larrelt und Embden, leggen weder yn, und soldaten wort ock neit geweigert die intocht. Overst die Westvresen moten neit uth, uth beveel des drosten, dan hoer gudt weder uthlossen ter tijdt Paulinus myt die arestierde guederen weder loss were. Und were tmale ongelick und ovel gedaen, secht die droste up den huyse, dat men sodanigen secretarium tegens sulcke overgeven boese mensche, Onno van Ewsum, solden lossgeven, die soe vole boese daden gedaen hadde, myt mannen doet pijnygende und sluytende, ja onnatuerlicken handelende an sekere litmaten hangende, roff remmedeGa naar voetnoot1), in iseren verlammende gedodet hadde, und rovende to lande und water sonder onderscheet. Wolden die Vresen crijgen, sie solden to orlogen crijgen. Dit ys die eerste daetlicheit der partijen myt sceten tegens den anderen gedaen uth Oterdum, und soldaten gevangen. Ga naar margenoot+ Den 11 Novembris vorsoch die prediger Johan van Pylsum bij Onno van Ewsum gelaten twesen, um hem | |||
[pagina 219]
| |||
to vermanen und sick erkennenGa naar voetnoot1), wort neit gestediget, dan antwordet: Het sal tijdtlick vro juw to weten gedaen worden, als tijdt ys. Und nu wast kundich bij den borgeren, dat he boven krijchsgebruck und gelove upgenomen was van Crijn und vermeenden hem beter vanckenisse tworden laten. Overst verblijfft alnoch in dievengat. Daer die borger liefft to was, als boser geacht dan enich oveldeder um daden, die men noch upleeden. Die broderen, vrunden, junckeren dorsten niet supplicieren. Want sie neit gehort noch helpen solden konen, achten hem een Heren bestelderGa naar voetnoot2) twesen ock, die hem dan wol bevrijen worden, dan offte he een privaet achtet worden. Alnu worde ock gehort, woe graef Edzart wolde schicken Johan Wilken und Johan Gerts borger an den Majestaet to Engelandt um sick to purgieren, dat he nene Spansche bundtgenoet were und ovel beschuldiget worde, als Johan Gerts hem hadde openbaeret, dat men niet anders geloveden buyten landes. Overst dusse uplosinge des Emse dede den vijandt sulcken hulpe und ontsedt, dat die borgeren uth Gronnigen opentlicken bekenneden myt hoer solde moten gedaen sijn west, soe het bleven wer, wie tvoeren was myt den tovuer, want sie rogge van 4 yaren, verlegen und bedragenGa naar voetnoot3) myt rotten und muysen, hadden backen laten und gheeten. Und weren tho Holte gesien 60 scepen, ock 40 na Lingen, Oldenziel und anders tvrachten und vervulden alles, dat die elendigen und verdrevingelen noch hoer ballingscap over yaer verlanget ys worden und men nene middel uth Hollandt offte Vreslandt nu gebrucken muchten, alsofft dus gepasset solde wesen, offte tminsten Oestvreslandt vijandt wonscheden. Und die orlichscepen bleven nu van den Emse und was die scipvart vrij, daer die van Oterdum weinich tegens konden. Allnu stelt sick graef Johan die varsche Emsse to | |||
[pagina 220]
| |||
sluytenGa naar voetnoot1), nu alles genoechsaem upwars was gescepet, und to Embden groet gelt ontfangen was, dat Sijn Genade ock die gelden medediellich wolde wesen, als een gemene herscapie noch hebbende, noch hierum gevraget was, und grote clagent makeden den inlandtschen. Die hoytevarers betaelden gherne, sonder hoere scade. Johan Wilker halffbroder, Ulff Gijsbers, quam idtsondes an die tollcamer mede, een David sonderling, die men meest respectierden. Den 12 wort openbaer, woe die Graef sulven den Onno van Ewsum verlichtet van sijne sware vanckenisse und wort in een camer besloten und bevraget, want die capteinen verclaerden, dat he boven gelove was angeholden. Ock comen dusse dach breven uth Westerlandt dorch des Merten Seygers lutenandt an den grave Edzart und raedtGa naar margenoot+ to Embden und ock an graef Johan to Lierort. Die inholt bleff noch verdecket. Overst die vrije intoch und geleyde de malecontenten uth Reyda was dagelickes openbaer, warende und horende, wat daer scepet offt anquam van Westerlandt, soedat sie myt enich jacht uth Embden affvarende und die Westersche coepvaert warende, nemen ener vor der stadt tusschen Logen und Embden, daer die Embder orlichscepen alle bij Loegen sich verhilden, slaen, steken den scipper und den jungen. Und alsoe na Reyde denckendeGa naar voetnoot2) vermeenen die Embder worden sulckes tosien und dragen, alsoffte sie die scepen vorgeves torichtet hadden und den Emse ock an der stadt niet konen verdedigen, dan worden dar 3 der Embder scepenen onder erkendt als Mewes, Tijs Gulcker van Fermsum und Tewes, daer die ener corts to Embden angeholden om Johan Eecks huysfrouwe wille, und hoen gedaen und daerna den doet to Larrelt an den gevangen doertsteken begaen und to Lier die gevangenen medenam, all to becandt was van overmoet. Und to Embden van Crijn ingebrocht und savents to 5 uren up raedthuys gestalt voer die overicheit uth graef Edzarts beveel und boven ingesloten. Welckes, | |||
[pagina 221]
| |||
soe die andere partie onderstonden, solden niet mogen hebben geleden worden. Soe ock die buyte overgevueret hadden, solden den Grave noch meer suspectiert hebben und bij den Vreesen beschuldicht sijn worden. Want die scipper van Harlingen was gevrachtet myt Embder guederen und in den haven bena gecomen. Overst dusse soldaten vermeenden, het weer hoer vrij, all weert voer Embder boem, dar die Vresen nu den Eemse gerumet weren, dat die Graef nu an beyde sijden to sorgen solde hebben, die partijen in tdwingen. Overst hadde die stadt Embden dusse hervest gedult dragen, sie konden dusse moyte, scade, oosten wol aff west sijn, und die wijsesten moeten achtet worden, als beyde parten wonsche tom spot gemaket, die nu der Embderen raedt belacheden. Den 13 varen openlicken na Delffziel wol 20 geladen scepen und comen ock weder uth to Embden, soe die Embder tunnescip na Reyde convogierde und vandar na den Ziel geleydet solde worden, want die orlichscepen den Emse open laten hadden und afftogen weren. Dit worde nu geheten niet uthscepen, dan van die Gronniger gehaelet, und worde geholden dat Gronnigen heel uth noet erreddet dorch Embden ontsedt worde, alsoff die anholdinghe hieromme gemaket was, die crijch noch to verlangen. Ock Berendt Albertus scip worde nu ingelecht und worde die amiraelscap ontsloten. Wolde ock na Spannien myt weyte tomaket hebben, dan die Engelschen stedigeden des niet, want die ingevaren vloet noch nene wedercompst stediget worde. Soe Nimwegen van die Engelschen ingenomenGa naar voetnoot1) und die scanzen voer Deventer verlopen, gelick ock die groete scanze vor Suphen, soe wordt Gronnigen endtlick van Parma upgelecht und geboden besettinge in tnemen, welckes sie weygeren tdoen, alsGa naar margenoot+ neit Konicks bevel twesen, tegens hoer vrijheit strijdende. Den 14 Novembris alnoch vrij varende und scepende uth und yn na Delffziel, hefft die borger een groet behaegen hoeres daets, dat die orlichscepen noch geyacht | |||
[pagina 222]
| |||
dan geweken, noch slagen dan verweeret weren van den Emse weken. Und aldinck hadde nu sijne ganck und golt woll und geloveden niet anders, offte het weer een Spangers vrundt und Staten vijandt gewest, die dusse sluytinge des Emses geraden hadde, alsofft men alles dulden und dragen musten, woe hoenlicken ock gemaket worde. Nu solden beyde parten sick inholden moten van roeven und nemen. Gelick Berendt Albertus scip nu weder upgelecht und uthgedenet vermeent thebben, alsoe worden die anderen ock rusten und tosien mogen. Want nu winter und to late worde, und men vermeende allene der Vresen raedt sij west. Doch die gesanden breven worden noch neit openbaer onder den borgeren, van Merten Seijgers oversonden an den dre orden, beyden Graven und stadt. Ock was Hindrick Paulinus noch niet weder uth Westerlandt ontledyget tegens Onno van Ewsum. Woe lichtveerdich dit aldus geachtet worde, soe nam sick des nochtans meer an die gemene Christi myt beden und vasten, und worde heilich avendtmael onder groter getall als anders uthgedielt. Dat Godt dusse sake worde um die vromen noch stueren und tom besten wenden, hoewol voele dersulvygen het gewyn, tot verdarff des naesten und nadiel des gemene sakes, meest levende und upnemende weren. Den 15 Novembris wort niet anders gehort, dan dat Embder convoy beyden legeren guederen bij muchte sijn na Oterdum ock als na den Ziel tvrachten. Soe men hefft angesien. Und die geleyde was vrij, alsofft hiermede die noutralheit to beholden were und men kindeswijse spolen muchten. Overst die Hollandtsche breven deden warninge, dat men solden sick der sake wol bedencken und niet twijt myt den vijand inlaten. Want sie lieten des an den generale Gubernuer uth Engelandt verbliven to resolvieren. Daerto soe screven die uth Oterdum an den droste und grave Edzart, dat sie uth genochsame erfaringe verstonden, dat die stadt Embden hoer een gemene vijandt were, diewijle sie hoer vijanden convogierden und daertegens den horen kerenden und gevanckelicken insloten, waertegens sie die scipperen ock behilden in Oterdum. Ock worde gehort, dat Gronniger | |||
[pagina 223]
| |||
roscammenGa naar voetnoot1), sonderling Hodenborch in Cleve wonende, uth Gronnigen vertogen, na der LypGa naar voetnoot2) myt vole coppelen van peerden weren upgenomen dorch die Engelschen.Ga naar margenoot+ Und Hayo Staepert dorscoten, des rentemester Frytema dener gewest bij Alva tijden, und sick wol gesegenet hadde. Ock 700 ossen benomenGa naar voetnoot3). Ock wort gescreven uth Gronnigen, dat die mombers offte confiscatores als Cornelis Kempis myt Koninck undGa naar voetnoot4) ... solde nu to Gronnigen affgesettet und exautorisiert sijn, um nene guederen meer to confiscieren, noch den vorwekenen het hoeren to vercorten. Und ock woe Nymwegen wol wolde accorderen, dan niet ingelaten worde sonder sick absolutelicken sick overtgeven, und seer tscoten were, dat des Parma ontsedt van 30 vendelen knechten niet helpen solden mogen, noch ock privande hadde. Des wort ock gescreven, dat die kuervorsten Augustus, hartoch Casmirus, landtgraef myt den Narvarreo solden van den Pauwest in den ban geslagen sijn, und den Beyger met den hartoch van Saphogen in hoer plaetsen gestalt, soe als sijn manier plegede twesen in der tijdt der HenrickenGa naar voetnoot5). Doch nu to laete. Die gevangene soldaten up den Suyderzee rovende und to Amsterdam ingebrocht als LamothtsGa naar voetnoot6) bestellinge hebbende, worden uth beveel des Engelschen beveelt tot 27 gehangen, und hoytevarers overboert, geboden um den tovuer tletten. | |||
[pagina 224]
| |||
Den 16 Novembris Berendt HondebekeGa naar voetnoot1) vertollet 100 last rogge, soe noch ener 40 last myt noch anderen alles na Gronnigen tscepen und to convogeren myt der Embder scepen, soe ock den to Oterdum gestediget. Soe vermelden nochtans die breven, dat men gherne wolden weten offte graef Edzart sick vijandt dan vrundt bij den Staten wolde verclaren. Und vertrecken nu die Engelsche und Navarresche gesanden tsamen na Engelandt myt die Engelsche convoyscepen und bij den copvart nu eerst gesien. Welckes die droste Occo Vrese neit will verstaen, dat het der Majestaet erenst sij myt die Nederlanden to beschermen, want sie hor gelden weder socht, und betaelde hoer soldaten qualicken dan leveden van roven und vrijbuyten. Worden den Parma ock niet tegenstaen mogen, die nu myt 17000 Nimwegen worde ontsetten, soe he doch sick neit reppede van Antwerpen, noch gelt hadde und privande mystede, noch ock Nymwegen ontsetten solde mogenGa naar voetnoot2). Des dachte sie den Emse to verdedigen und Ewsum solde onder den blauwen hemel starven. Alsoe dat graef Edzart dorch dussen seer upgerisset worden und mogelick um landen und luyden gebrocht sal worden. Und men niet anders verstaen mach dan opentlicke vijandt. Nochtans worde juncker Johan Starkenborch vermaent, he wolde die sake in Westerlandt tom besten verleggen bij graef Willum und Staten, um Paulinum ontloeset thebben, daer noch wijders up gescreven ys. Den 17 Novembris wort graef Edzart myt Occo Vrese tlaet indachtich, woe Embden am besten myt koeren behoerde bewaert tbliven. Daeromme wort up den tollcamer Johan Wilken und Derck Isercremer collectoren angesecht nene granen meer uthtstedigen und varen tlaten ergens hen voer convoygelt. Dan wes betaelt hadde muchte passieren. Soe doch bisheer des wol up den stratenGa naar margenoot+ gesecht worde, dan nichtes in effectu hadde ter tijdt | |||
[pagina 225]
| |||
Ga naar margenoot+ Occo Vrese und Johan Wilcken myt anderen het hoere overscepeden na Gronnigen. Welckes dan een hemelicke criminatie makede onder die borgeren und soe men alsoe hadde doen willen, die koeren intholden, solden an dusse torustinge neit gecomen hebben. Nu overst achtede Occo Vrese am behoerlickste twesen die koeren intholden, dan wederGa naar voetnoot1) van Gronnigen to verscriven. Jae hadde men een yaer, dat gringer ys ock dusse hervest, geslapen und den kophandel upgeholden, mogelick conde die stadt Embden und gravesscap neit gerouen hebben. Daer men nu swaerder bevreseden, offte, so men het convogeren hadden nagelaten, die scepen weder upgelecht, doe men de copvart hadde vrij gemaket. Dan graef Edzart, Occo Vrese, Johan Wilken ilenden tot die wapen und scepen to rusten, want men lange daerup gepasset und gelegenheit gesocht hadde, dan niet konde bevordert worden, vordat her omnisGa naar voetnoot2) antastet und bescadiget worde, myts dat men den Emse soe sluytende was sonder onderscheet van waren, scepen und orsake meldende. Alsofft alsoe in Westerlandt to moete gebrocht worde, dat men den grave Edzart muchten in die wapenen brengen und Gronnigen noch eenmael dapper ontsettet. Want doch die Emse meer bewaer was dorch dusse Vresen, sonder myt des Onno van Ewsums getrouwicheit als nener der vorige yaren gedaen was van die Hollanderen, als die to Gronnigen sulven opentlicken bekenneden duytlicken, dat sie neit solden hebben mogen holden um commer des molts, solts und rogges. Daer men nu uth Gronnigen kundtscap brochten, woe hartoch van Parma an stadt Gronnigen gescreven, dat sie sick na privande und nodrufft des legers solden stellen, want he in Gelderlandt sijn leger anvueren wolde um Nimwegen to ontsetten voer den grave van Muers und den EngelschenGa naar voetnoot3), offte dat men des meer uthspreyden dan geloven mach. Want die Gubernuer reede myt vole duyseden doch verwachtet worde uth | |||
[pagina 226]
| |||
Engelandt, an welcken nu die regerunghe stondt und die Vreesen und Hollanders sick bereepen um den grave Edzart myt sijne Keysers mandaet und gedaene defensie to beantworden laten, und sick wol solden weten to verschuldigen. Onder des wordt alle kundtscap des overdaets und mishandelingen van Onno van Ewsum begangen, bij vole upgesocht und ingenomen. Und wort hart besloten und verwart sonder tstedigen myt emandt tspreken. Myt corten moet men gedencken hier, woe Focko Mennens to BorchsweerGa naar voetnoot1) een older egenarffde Vrese, rijck, dan een besonder wertlick mensche myt spolen, romen und hoveren in den Oesterhorne, mede seer olt dan starck van licham tom laesten olderdoem van 70 eder 80 iaren nu voer welcke dagen to Wener ys verstorven, niet um religie denckende, dan het perikel scouwende,Ga naar margenoot+ noch de scade volende. Lat na twe scamele susteren, Aylko Herens to MidhuysenGa naar voetnoot2) und to...Ga naar voetnoot3), wens gueder und landen alle bij den kersse vercofft den schulderen niet betaelen muchten, becomen nu weder tdielen 100 gras landes, dan myt den scanse Oterdum sonder yarlicke vruchten onduchtich gemaket. Dusse Focko Mennens was over landt wol becandt, dan niet myt enyghe handel, dan sijnes besidts benoempt und mede vrijheit hebbende tspreken und gehort tworden um sijn olderdoem. Een vornempste mede in die Oesterhorne, sijn bijwordt stedes holdende eherlick, eherlick, und sach vor gudt die Osterdick intsetten an olde Maertwall, starff cristelicken, beclagende sijn vorige leven, sech dat tijt twesen van Gronnigen und....Ga naar voetnoot4) van nije anwas van den PaepGa naar voetnoot5). Up 18 Novembris ys gecomen een Hollandtsche orlichscip und breff, vragende den Embder amirael, wat und woe sijn bestellinge hem ghegeven was; dat he den open vijandt der christenheit und hoere wrede partije alle victualia tovuier convogeerde tom Delffziel yn, und ergens | |||
[pagina 227]
| |||
anders, und lecht sick daetlicken voer den Ziel. Daer die amirael Willum van Borsum up Reiner Pipers scip niet anders hefft antwordt: Dat he hem niet achtede die twesen, den he sie wolde vertonen, he was dar van sijnen here graef Edzart up des heren stroem. Daermede die captein sijn scriver to Embden an den Grave sulven hefft gesonden um reeden tweten waeromme men den vijandt tovuer deden und ock convogierden. Hoewol nu die uthvuer van koren gesloten was, soe bevandt noch Hans up Delffziel, Bartelt Entens dener gewest, wech und middel umme sijn nodrufft to mogen uthscepen. Want he den droste een stuck golts offte 2 in der handt stack, vor dit mael gerijfft twesen. Des ock noch ener van hem geleert, ock vercrijget, und antwordt die droste: Ja, ja, gij mogen des nu noch hebben van 2½ last, wij sindt nu ock gudt malecontensche. Die Hollandtsche capteinen to Embden ingevuert weigerden tusschen tween tgaen, dan begeerden den grave Edzart sulven horen commissie to vertonen und den orsake van convogeren tweten. Middelartijdt besetten die Embder scepen die Hollandtsche scepen und moten noch lijden tom Ziel vrij tvaren. Und wordt den capteinen van grave Edzart geboden, sie solden sick niet tegen die Hollandtsche orlichscepen leggen, dan laten sie den vijandt wachten. Und sindt der Hollandtsche scepen 3 boetsGa naar voetnoot1). Middelartijdt ys die varsche Emse noch vrij und wort dapper gespoedet myt upvrachten. Onder des blijff Onno van Ewsum in een caste bewaert in den peerdestal sonder vuer und nemandt mach hemGa naar margenoot+ ancomen, noch suster, noch broder eder vrundt. Ock wordt bekundtscap(t), dat D. Johan Vonck president bij den konick Philippo in Spannien nu langes hefft wachtet up ehoveringe der steden Brusel und Antwerpen, um daer tsytten als viceroy, generael gubernuer boven den veltoversten hartoch van Parma. Dan comende to Antwerpen in den maent Novembri starff daetlicken na 3 dagen. Gelick sijn broder Hindrick Vonck van Spier comende balde overlevet und Cornelis Vonck to Gronnigen | |||
[pagina 228]
| |||
verstarvet bynnen yaers, dat men verhengkelicken achtede und graef Edzart seer onluckelicken achtede um vole tosage bij Zijvert Vechter und den neve over twe yaren consentiert, soe die Graef sick dienstlick bewijsede, als Sijn Genade und gravelicken arven to versien myt meerer herscapie. Welckes nu alles vorgeves solde wesen, want up dusse voncken voel stovet wordeGa naar voetnoot1). Nochtans borgeren uth Stycht. Den 19 Novembris worde die uthvuer weder sorgelick na Gronnigen und hadden een groter ontlatinge des commers verhopet, doch die Hollanders versetten die Vreesen weder van den Emse und wordt die scanse Oterdum und orlichscepen weder gedielt. Dusse dach wordt weder moniert onder die deputierden der monte halven, allnoch strijdich tusschen Johan Mepsche vader und soen, Johan Hoenkens, daer Johan Starckenborch ock onder begrepen ys, tegens den sindicum und anderen, Onsta, Manninga, Ewsum und anderen meer, dat die stempelenGa naar voetnoot2) weder ingenomen und versloten solde worde, want men in 10 uren wol nabelden konden, diewijle die montemesterscheGa naar voetnoot3) nu gestorven was uth orsake, dat sie voer falsaria solde ingesloten worden hebben, tegens hoer anclageren. Daerna dat, soe men munten solden, solden die muntemester noch 1½ yaer allene continueren golden und sulveren munten den anderen Staten gelick up sijn egene perikel van ontrow, um to erleggen 700 gulden. Noch worde nu absolutelicken verwilliget to besenden juncker Egbert Clandt und den sindicum an den Engels gubernuer MarcesserGa naar margenoot+Ga naar voetnoot4), die allene vulmechtiget was um die huldinge der Nederlanden to vulstan in der Koninne naem als nabuerlicke defensie erbedende, niet vijandtlicke gemoet tegens der Majestaet van Spannien dan tegens sijn quaede raden, und ock to versoeken vrundtlicke intercessie bij | |||
[pagina 229]
| |||
den juncker Derck SnoeGa naar voetnoot1), um bij den Gubernuer de Ommelanden to commendieren. Want dusse nu sijn dochter an Hayo Manninga soen ter ehe begeven haddeGa naar voetnoot2), daer men reede die adel vermodeden to verschulen. Dit hebben eerst ondertekent Eme Tammen, Abel Eppens in der besendunge an den Gubernuer allene, Dode van Amsweer ock alsoe um besendingen, niet in der munte consentierende. Daer Unsta, Ewsum, Ulrick Clant to Stedum dan volgen solden, verscheiden umme cortheit des tijdt, want sijnGa naar voetnoot3) ancompst nu verwachtet worde in die vergaderinge der Staten und niet nodich was in Engelandt to trecken an den Majestaet. Den 20 Novembris becomen die capteinen den affscheet hoeres bestellinge um die Emse to beleggen, daer die Westvreesen wider bijcomen nu als men die Emse plegede to verlaten up Allerhilligen, wort ock Embden gesloten, van Graven uthlatenGa naar voetnoot4): Jae, neit een handtvull den Emse up tgaen laten, als den ingesetenen ter nodrufft. Und beyegenen den borgeren ganslick boven vermodent, dat men die Emse nimmer solden weder beleggen und nu alle corencoep verboden worde, und hoere egene scepen moten intrecken und upleggen, nichtes verrichtet, dan an die twintich duysent gulden verspildet vorgeves. Dat die ropers sick scameden, die vijanden versageden, ongunstigen bedroveden, die vromen meer hopeden. Hoewol die graef Edzart an der Konincklicke Majestaet in Engelandt scrijfft, clagende over der Vresen ongeregeltheit van roven, vangen, straten scenden to water und to lande, meer als Juden offte Turck doen worden, sonderling van des Onno van Ewsum geleiden. Onder des leggen daer 2 Engelsche capteinen und sien alle dusse tovuer convogeren na den vijandt, meer als tvoell, welcke die claghten conen na ogenschijn betuygen. Und dit allene myt brefft dusse tijdt overgesandt, dorch en boden soude gesandenGa naar voetnoot5), | |||
[pagina 230]
| |||
welckes den Vresen to vertonen, wort sijn verantwordinge bevorderen. Den 21 trecken die Hollandtsche capteinen uth Embden an hoer scepen und doen reede sluyten den Ziel, Watum, Reyda, daer nu die Vresen bij verwachtet, dat die herscapie des Embses an den Hollanders weder ingelaten muste worden. Nu was die Gubernuer all overcomenGa naar voetnoot1) uth Engelandt myt volck und worde hartoch van Parma wol vermeent na Gelderlandt tcomen, dan van den Engelsche gelettet niet to ontsetten Nimwegen. Und wort meer in commer und dure tijdt bedwongen. Ga naar margenoot+ Die uth Gronnigen, Thomas Hodenborch, hadde verloren bij Nuysst 37 perden, Menko Backer 66 ossen, die den droste Ocko Vrese und Berendt Muller tohoren solden, myt anderen meer, tho Nuysst dorch die starcke besettinghe ingehalet ock voer Coln hen. Den 22 ys die Emse noch open und vrij na Reyde und Oltampster zielen myt alle scepen und vrachten, beholden rogge und molt. Nochtans uth Delfziel scepen die Gronniger na Embden myt gelt und anderen dingen um to Embden uptcopen alle guederen na Gronnigen tscepen, want die Hollanders alnoch neit int werck sick stelleden, und worde die Embder scepen gemijdet, an beyden sijden, vrij alnoch to vrachten. Daermede dusse Hollandtsche capteinen myt der Embderen vergassetGa naar voetnoot2), seylen dussen dach weder van Emse, tot verwonderinge aller borgeren, alsoffte myt die commissie gespolet und versoeck gedaen was, wat die graef Edzart solde willen tolaten offte niet up der Emse to gescheden. Die dusse ock geschenck anhangen solde hebben. Den 23 vaeren die scepen noch vrijer over und die Ziel kan becomen, wes van buyten ancompt, want alles vrij was, beholden rogge, molt alnoch. Dusse waren golden beyde sijdt 60 offte 90 gulden. Nu wordt gehort, dat Philip SigniGa naar voetnoot3) als lutenandt des Gubernuers und captein | |||
[pagina 231]
| |||
der ruyter sijn overcomen myt 2000 ruyter. Und Reinevelt trecket up van Delffziel und Fermsum myt 3 vendelen Walen na den Velu, want Sutphen versocht worde van den grave Mors, nadat Nimwegen erovert sijGa naar voetnoot1). Am 24 Novembris doet den borgeren weten, dat men nene koren uthscepen muchten, und wort Claes Hoerne, borgemester, van Johan Pricker bij den DelffGa naar voetnoot2) angesproken: offte daer nene koren uthmuchte. Antwordt Claes: Neen. Jae het ys, antwordt Johan Pricker: het ys een gude ordinantie, nu Occo Vrese, droste, 60 last rogge to Gronnigen ingescepet hefft, soe sal und moet den borgeren des geweigert sijn. Antwordt Claes Hoerne: Ick wollt neit um 50 last gedaen thebben. Jae, men cant dar gudt doen, secht Johan Pricker. Hierup versoken die borger an den Raedt, waeromme men hoer den uthvuer weigerden und wo lange. Is geantwordt, dat dar nu bynnen weer, moste bynnen blijven, dan wes meer anscepet worde, solde weder mogen verscepet worden. Und aldus worde ock um den sware impost geclaget, dat men tvole gelts sameleden tegens soe weinich volck, sonder orsakeGa naar margenoot+ angenomen, daer men alnoch neit tclagen hadden, dan um welcke hoytevarers. Ock worde nu openbaer, dat Parma 36 vendelen und 8 bende ruyter gesonden hadde voer Nimwegen, und graef van Mors und Engelsche cornel legen over water an den ander sidtGa naar voetnoot3). Daeromme allnu die Embder uthvart den Spangerden seer dienstlick worde, also tijdtlick practiziert und den Emse open makeden, dat die Gronniger nene tovuer weigeren konden, dan alles overvlodich becomen hadden. Den 25 Novembris comen 2 potten weder vor Oterdum und convogeren up den scanze vorbij den Embderen orlichscepen und brengen kundtscap, dat Paulinus und Bernardus myt soldaten verwaret worden bynnen huyses tblijven. Ock worde gesecht, dat sie up den reyse solden west sijn tot Collum, und weder yngeeysschet. Offte sick | |||
[pagina 232]
| |||
beclagende onbillicken antholden wesen als een gesande des Graven, worde hem antwoerdet: Waermede sijn gesandtscap bestonde, diewijle onder den tijdt die capteinen vijandtlicken sick an Onno van Ewsum vertasteden tegens crijges gebruck, dan muchte geholden worden vor een verstoerer des landes. Daermede Bernardus, des overscrivende an Popco Bouwens in een open zedel, wordt van den droste upgeholden und benomen. Jae ock Johan Korte notarium mede an Popko Bouwens sendende, myt Hubert um sijn worden anthoeren. Dusse notarius was nu neit openbaer, dan ock weder in dienst des drostes. Den 26 Novembris wordt die soldunghe der soldaten gemoderiert, soe van den borgeren angenomen weren, dat men solden 6 stuver coestpennich in groter besoldunghe dan 6 gulden des maents affcorten des dages, offte 6 gulden vrij hebben myt den privande. Welckes een grote criminatie makede tegens die gedane thosaghe der borgeren, vervloeck den droste dapper, in gelick criminerende borgeren um uthvart, dat sommigen sulckes vergunnet was, niet idermentlick. Und dusse uthvuer was soe voel und groet an dusse tijdt, als in nene 2 yaer west was na Westphalen und Gronnigen, dat alnoch die malecontenten versmachteden: Wat solde sijn, soe des neit gemaket hadde worden? Doch die koeren worden besundert tblijven, soe anders hemelick gescepet worde, myt conniventie des droste, dat noch Gronnigen wol 100 last ingecregen hadde an den Ziel myt hulpe der Embder scepen tegens den Oterdum. Den 27 Novembris, want sick die winter sien liet, worde alnoch heel vloet scepen na den Ziel gecaviert myt holt und vole tilber guederen. Jae allnu seylde aff die 1 everGa naar voetnoot1) myt volck, na den Ziel myt soldaten upgelecht.Ga naar margenoot+ Datwelcke voele ansien hebben und seer verwondert, wat noch hieruth solde worden mogen. Up dussen dach worde Hayo Manninga und Aylco Unsta dorch ener van Parma bestellet den uthgewekenen und deputierden der Ommelanden antseggen, dat die Excellentie hoere ballingsam | |||
[pagina 233]
| |||
ganslicken verwonderde; waeromme nener sick beclagede over hoer gewalt des stadts Gronnigen, die meer als overmodich sick over landt, ja tegens den Koninck upstellede, niet achtende, wes die Excellentie hoer anbeedende weer, und sonder ansiendt die uthgewekenen vercorteden an hoer guederen. Myt meer andere woerden, welckes men niet alle verstaen konden, alsoffte etwes anders sochten, und den stadt Gronnigen ongunstegeden, umdat sie des Hartochs besettingen neit wolden ynlaten, seggende: Die Koninck hadde hoer anders belovet, und weren ongeholden. Nochtans nene commissie vertonende, dan allene mundtlicken kundt gedaen. Dusse woende bynnen Gronnigen, was committiert um privande thalen eenGa naar voetnoot1) borgemester uth Amsterdam. Hoewol die Embder scepen up den Emse cavierden, worden 2 scepen an Oterdum anhalet, und die anderen worden caviert dorch Embder tonneboyger. Hiermede worden die soldaten affdancket wie gesecht. Die scepen worden om des vorste halven weder ingetogen. Den 28 Novembris wort openbaer, dat ock die Hollanders Embder guederen anhilden als bundtgenoten der vijanden, und mach nene gudt up Embden scepet worden. Allnu was openbaer, dat Nimwegen van den grave van Muers na groet verdarff sij ingenomen und den Engelsche het regement tostondtGa naar voetnoot2). Daeromme een tromslager uth Zielandt gesonden an den graven Edzart in naem der koninne van Engelant, hartoch Maurys, graef Willum und Generale Staten, um thebben openbaringe, verclaringe tdoen: vijandt offte vrundt. Want men het sijnen neit allene hadde weder ingehaelt, dan ock den vijandt tovuer und convoy mede gedaen und den Emse an sick heel genomen to verdedigen tot nadiel der gemene sake. Des sie niet dulden konden, als den Emse een hartader achtende up Nederlandt, als andere stromen gesloten weren. Und dusse tromslager verdroet, vertochGa naar voetnoot3) de antwordt, | |||
[pagina 234]
| |||
begeerde genedigen Graven sulven to spreken offte to vertrecken, seer koen myt sijn commissie, dat he HindrickGa naar margenoot+ Paulinus vrou nene breff langen wolde sonder gelt; want Hindrick Gert hem nichtes betaelde. Hiermede worde die borger ganslicken cleimodich und vreseden groter ongeluck. Und Onno van Ewsum worde ock reede vor vrij geachtet und musten het schelden upholden. Daermede die scepen alle ock weder upgelecht, die meeste soldaten affdancket myt 6 gulden und die convoygelden, daerna licenten geheetenGa naar voetnoot1), evenwol boerende myt groet gewyn. Hoewol dusse maent solts wol gerekendt worde up twintich duysent gulden. Daermede nu dusse tijdt niet anders sommigen dagen gehort ys to Embden, dan dat die Engelsche Gubernuer to Vlissinge sij intogen woll myt 16000 to voete und to perdeGa naar voetnoot2). To Gronnigen worde upsicht geholden voer alle uthgewekenen dochteren, kinderen und huysfrouwen, dat nener hoer muchte hemelicken eder openbaer in der stadt ingelaten worden. Jae die moeder muchte hoere dochter niet herbergen, noch emandt sijn vrundt eder nabuer, offte muste broke wesen 10 goltgulden. Soe van Assweri weduwe erlecht sindt und ock van den wert, want sie hemelicken ingeraket was. Und ock neit up ScutendiepGa naar voetnoot3) benachten, wie ock Gert Clant, D. Joh. Clant pastoers soen, beyegent ys. Nene der vorspraken wolde den uthgewekenen bedenen vor recht. Und pastoer Eelts to S. Meerten scamede neit tseggen: men weer neit schuldich sulcke luyden betalinge tdoen. Dat nene sodanige upsicht geholden ys, we nu, um orsake dat men nene kundtscap van den Engelschen solden spreyden onder den borgeren, die des allnoch weinich achteden und belachteden. Ock | |||
[pagina 235]
| |||
worde gesecht, dat Jochum Ubbens, Jarges, Popco Uffkens und Johan CrijtGa naar voetnoot1) pensionarius an Parma solden afftrecken um ontsedt van gelt to bevorderen, want Landt niet vermuchte den crijch tverrichten und nu arm und bloet bescattet was, als wekes een yaer scattinge betalende, ongeveerlicken 8000 gulden, tot 52 mael dubbelt sint dre tonne golts. Daer die stadt Gronnigen van huys und haven neet een stuver an betalende, dan allene uth Landt scatteden. Ock worde Hero in den Ham to Loppersum besoldet over sijne nije gedaene versonunghe bij Parma, offte Hans Spirata in dienst angenomen, na crijchsgebruck van overlopers, dat hem die stadt Gronnigen verboden worde na Ketelers anslachGa naar voetnoot2), niet sonder consendt van borgemesteren und raedt ingelaten tworden und he nu um sijn geschefften inslippende, wordt up der porte ingesloten und verwaert geholden. Mogelicken, want he sick mede tegens des lutenandts weduwe Johan de MepscheGa naar margenoot+ Agnes upstellede um den pastoer to Loppersum intleyden offte keesen. Daer Ato to Merum allene die standtaffticheit bevonden tworden, als die anderen egenarffden den Verdugo balde consentierden, welcke beyden alnoch voer Goesen geachtet worden und meest beclachet. | |||
December.Die torustinghe der Embder scepen verblefft neit heel und all, dan verordende egene angecoffte scepen tom orloch togericht, die stedes in dienst blijven solden und laet 2 eder 3 der kleinsten tusschen den Delfziel und Embden uthleggen und convoygeren alle den copman na Gronnigen und na Westphalen. Ja, laeten bij nacht den boem openen myt rogge und munitien, to wederwille der uth Oterdum, dat die Westvresen und Hollanders nene havens hebbende den Emse verlaten musten, und Gronnigen heel vervullet worde. Und Onno van Ewsum besitten bleff, onverhoerder sake, dan schendtlick defa- | |||
[pagina 236]
| |||
miert myt breven, worden und geruchten, dat ock die tromslager uth Westerlandt sijner niet muchte kundiger worden. Dan worde den 4 Decembris myt een scip weder affsonden dorch een egene bode, die het affscheet und breven alleen vertrouwet worde, buyten emants der borgeren weten und radent. Daer dan none cleine ongedult uth erwassende ys, seggende: Soe men onse scepen to sommer weder ynkeret, men sal dan sien, waer und wel die sindt, die nu allene uthvueren und cophandel driven und den anderen sulckes verbeden, ja willen, dat de borger sick vor een yaer myt rogge und molt versorgen. Dat dan meer to schijn gedaen worde, als in warheit gemeent. Und alsoe stondt een lange tijdt to Embden, soe lange het open weer was, dat in twe yaer sulcke lop und offtoch niet gesien was, und worden tusschen Ziel und Embden die vrij overvart geholden. Vorts na dussen, up den 5 Novembris up een Sondach, bedencket sick Onno van Ewsum over sijn duyrige und hoenlicke vanckenscap onder sijn egene partie und maket sick der sloten loss, soch een uthkumpst doer een bussgat na den noerden und lat sick dorch gesneden bedlakenen daelwarsGa naar voetnoot1) up den ebbe und onkumpt nachGa naar voetnoot2) WesthuysenGa naar voetnoot3) up een huysmans huys, CirckwirumGa naar voetnoot4), meest bloet und naket in een grote kolde, dat het meer als wonder was sijnes gelvaers.Ga naar margenoot+ Dit worde smorgens verscheiden gericht tot gunst offte ongunst, myt wille gescheden dan ter onwille, und meenden Paulinum ock bevrijet twesen. Dan Occo Vrese droste, des gewaer wordende, sendet uth alle voetknechten und anderen up natyagen. Want he was gesien und bekandt des morgens, als sick in huysmans cleederen stekende und vercledende. Undt wordt erfonden gemeldet eerst dorch ansceten van honden, als he na Gennelt wolde und weder des avents ingebracht. Und soe he in der stadt hadde geleydet worden, solde neit sonder perikel | |||
[pagina 237]
| |||
west sijn des pobels und scipperen um hem to stenigen, soe wordt he buytenomme ingevuert over Ziel, und harder bewaert. Nochtans in sijn gemoet noch manlicken sick holdende tegens den deneren, als sick neit ovels bewust, dan hadde sijn beste gedaen als alle gevangenen doen. Daer nu die borchgraef tom anderde mael gewarnet worde und nu ìn gevaer van gevanckenisse und handttastinge inholden solde tot resolutie des Graven. Die droste Ocko Vrese van den D. Hindrico Ewsummano gebeden und angesocht um behoerlicke und guede venckenisse voer Onno thebben, jae den broder Wigbolt tom gijselar instellende, wort beantwordt van den droste: Onno van Ewsum ginck myt den duvel umme und konde die sloten loss spreken; die duvel weer in hem, he wolde hem daeruth verbannen und muste an handen, voten in sijn vulle natte klederen ingesloten blijven und in der kolde verdarven. Als he en ander gedaen hadde, soe solde hem gescheden, als an den weert in Blaw cruys to Lier erfaren hadde. Onno van Ewsum in sijn uthvlucht was van 5 uren tot 7 uren in ijss in den Emse gemartelt und myt handen die eerde onder homeygeGa naar voetnoot1) doergravende was seer vercoldet und geseriget an sijn benen und lichaem, dat he wol een preste(r) begeerde, dan bena geweigert worde und was wat kranckGa naar voetnoot2). Hieruth erstaedt een geruchte over der stadt und buyten, dat Onno van Ewsum doet were gevonden in sijn sloten und vulle vanckenisse. Daermede voele der borgeren versageden, enes groten perikels vresende und den droste den schult witende. Sommigen liet sick hemelicken gevallen, want Onno doch niet gudts verrichten solde mogen. Dit was des Wonsdages vormiddach, dan darna balde gestillet und gehort, dat he noch nene onrecht bekende, dan den droste sijn vijandt achte. Waertegens Paulini broder hoenlicken van den droste affwesen worde, und die huysfrouwe seer suchtede undGa naar margenoot+ wenende was. Und wes sie voer hoer huysheren soliciertde om Onno to onledigen, worde niet achtet, alsoff | |||
[pagina 238]
| |||
men Paulinum weinich reputierden voer sijn commissioen und meer tom schijn affgesonden, dan om edtwes to verrichten, diewijle die orlichscepen myt daetlicke angrip den Onno anhilden und die scepen anhaelden. Daer dan Willum van Borsum als amirael to lichtveerdich gewest beschuldich worde van die borgeren, meer als die captein Crijn. Den 7 Novembris ys die Hollandtsche captein Lanckhaer myt 4 scepen weder up den Emse, benempt 1 scip myt keesen den WeeselGa naar voetnoot1) tvrachten uth Embden gescepet und noch een scip na den Ziel scependen. Daermede het kopen na den Dam und convogeren uth Embden upholden hefft. Und wort hem angesonden een notarium uth Embden um sijn bestelling tweten. Onder des leggen sick twe Embder orlichscepen to Borsumhorn, als Tonnys Huyge und Johan Jansens myt een wijdtscip. Woe onder dusse tijdt up Bommelwert 5000 Spangerden sindt besettet worden und hoer geweer verlaten, sampt Holtenpenne myt den grave van Manfelt hebben moten overleveren myt alle capteinen gevanckelicken den grave Mors veregent, hefft dusse sake seer roemdedich gemaketGa naar voetnoot2). Van den Engelsche gubernament, daermede Reinevelt van Fermsum vertogen, wort graef Hermen van Bergen in sijn plaetse gestalt und die broder OsewoltGa naar voetnoot3), graef van Bergen, to Gronnigen als raedt des Verdugo benoempt geworden. Daermede dusse twe broderen, in regement ingelaten onder Verdugo, gherne dienen als hopluyden und capteinen uth benoutheit hores staedts, und hoer | |||
[pagina 239]
| |||
vaderlandt bestridende newens den Spangerden, inquis i toren und hoere bestellingen. Den 10 Novembris die Hollanders bij Logen leggende myt 4 orlichscepen und meer verwachtende, laten den Delffziel open, daermede WatertappeGa naar voetnoot1) hopman een Hollandtsche boet lat inhalen, geladen myt 30 last heerincks, voer prijs, die scipper als pylot doerscoten, als sonder convoy comende, den Gronniger grote onsedt gedaen myt herinck. Des Langhaer niet uth sijn plaetse were hefft, dan darna den Sijell besettet. Des worde die varscheGa naar margenoot+ Embse alles upgescepet, dat men bena scepen kommer hadde in ansiendt van Langhaer, als sijn bestellinge neit opende und den tovuer up Delffziel allene wachtende, waervan het convogeren der Embder den Hollanders niet suspect was, dan ock achteden Embden Spansche bondtgenoten. Waervan he meer bescheets wachtede. Onder des blijven Onno van Ewsum und Bernardus Rodervorwerck tegens den anderen besitten. Ewsum gebrocht in sijn olde camer, daer he uthbrocken was, voer cranck geacht, und van alle menschen bewaert. Welckes die tromslager, nu na Westerlandt tom andermael uthseylende, wol worde overbrengen. Want Wigbolt van Ewsum, vor den broder sick instellende, niet angenomen worde und vorgeves to Embden solicierde. Dusse bruckede het avenmaell mede den 12 Novembris to Embden. Des worden nu ock den borgeren hoer geleende roeren weder gebrocht van die soldaten und anderen up raedthuys verwaeret, daer sie hen nomen weren. Die borger leveden in sorgen. Graef Johan blefft vrij van dusse rustingen, die adel mispress alle, die ingesetenen weren ongu(n)stich den raedtgevers, dat alsoe up Embder borger stondt, und nene ander gelt hadden, dan die nije licenten und borgeren gelt. Nadat convoy uth Vreslandt gecomen was myt privande in Oterdum to starcken, tot 14 scepen, daer ock die Vresche potten bij sint, dat sick 10 setten weder bij Logen. Daer Bernardus Rodevorwerck van Hindrick Paulinus | |||
[pagina 240]
| |||
affgesonden und vrijgelaten und verscrivunghe van wederkumpst. Soe wort nu eerst up dusse dach, den 13 Decembris, smorgens, anhangen graef Edzarts mandaet, to Auwerick datiert anno 85 den 28 Octobris, nu bena 7 weken vergaen, dat nener der onderdanen enigen victualia solde vueren und vrachten uth Embden up Gronnigen, Delffziel, Oterdum, Reyde, Oltampt und aldaer, die havens worden neit genoempt, bij des Graven ongenade und straffe tot widere anordnunge. Dan wes die vijandtlicke partijen konden und wolden anhaelen, sol hoer beyden vrij sijn. Welckes, soe up dato were publiciert, weer mogelicken dusse hader niet erstanden tusschen den Hollanders, Vresen und den Grave, noch sulcke gelt niet der meente affscattet, noch torustinge gedaen und dat convoegeren bestaen. Daeruth dan openbaer, dat die graef Edzart van die offitieren geapetGa naar voetnoot1) ys worden, offte he palinodiamGa naar voetnoot2)Ga naar margenoot+ hefft uthscriven moten, diewijle die Staten Generalen hoer boden und breven boven affgesonden tromslager nu an den graef Edzart raedt und burgemesteren samen, boumesteren, deputierden des stadts ansonden, des inholts, dat men het convogeren tot den vijandt niet tot guede nabuerscap und vrundtscap verstaen konden, noch ock eherlicken gedaen, dat Onno van Ewsum boven eedt und gelove sij angeholden und hoenlicken tractiert. Daer Bernardus sijn reportet makede: Men soldent neit to sorchlosich upnemen, want men wolden neit alsoe in Hollandt verstaen. Hiermede worde die droste bescamet sijnes overvaerens gedaen. Und anderen geweigert tdoen. Und was Gronnigen rijckelicken voersien, dat sie ock romen, woe hartoch van Parma 60 vendelen knechten in Vreslandt worde senden um privande thebben. Daer Wolff Prenger vor Reinevelt myt sijnen succedereden. Noch up sulvighe tijdt und dach graef Edzart to Embden comende, wort Onno van Ewsum togelaten die ansoeck sijner vrunden, dat sie solden und muchten bij hem comen. Und die droste seer erenstlicken verschuldige niet to | |||
[pagina 241]
| |||
consentieren, want he cranck, als Bernardus als notarius belovet hadde myt hem to eten und to drincken und na dre weken weder intcomen. Und nu rede in besorgen was, dat Paulinus harder solde holden worden, want die Hollanders hadden nu den slotel gevonden, dat die vijandt dorch den Grave in Oestvreslandt in Gelderlandt weer gelocket worden um unsedt der pryvande. Nu overst was ter contrarie angeslagen to Embden een mandaet, woe graef Edzart wol erenstelicken und bij ongnade liet den borgeren und inwoneren weten, dat nemandt enige victualia offte andere waren, woe die benoempt mogen worden, niet na Gronnigen offte scanzen als Delffziel und Oterdum solen vueren, uthscepen, dan allene wes sie myt hoer egene pennygen offte up egene aventuer als gedielde vijanden anhalen und uth Embden vrachten worden tot wijder insiendt und anordninghe van Sijn Genade, den 28 Octobris datiert wie vorscreven. Ock alsoe geschut noch een wonderlick ongeluck onder die Embder orlichscepen,Ga naar margenoot+ dat ener der capteinen, lange Johan genoempt, bij Borsummerhorn liggende up een boyger myt sijn huysfrouwe, soen und swager und meer als 30 soldaten, wort dorch sprengen des pulvers balde in een ogenblick jammerlicken verbrant, geseriget, sommigen doet, gedrencket und verflogen, dat scyp gesoncken und in alles vergaen. To Embden myt grote yammer savents ingebracht synt worden, als des hogen roems und onnodigen orlichts een affwijsinghe gedaen. Soe sie doch niet wisten, waerom dusse torustungh gedaen worde, het weer dat men Godt, sijn wordt, kercke und glovesnodten wolden helpen dempen und verdrucken, und den Spangerden dienstlicken wesen, onder het schijn sijner vrijheit und hoecheit van Embden. Daer die Hollanders nu endtlicken affschet van weten und hebben wolden. Alnu was Asselus Eissinga, president van Vreslandt, weder uth Engelandt gecomen in Hollandt, daer men in den Hage den Gubernuer verwachteden, dat 300 bedden tot sijn hoffgesyn verordent worden tegen den overkumpst um Midtwinter. Und die Koninckynne belove alle hulpe und bijstandt tot sijne verwerunghe over Nederlandt, daer nu sulcke benoutheit gesporet, dat men myt honderden | |||
[pagina 242]
| |||
und duyseden uth Antwerpen und Brugge vertrecken musten umme commer van privandeGa naar voetnoot1). Want die soldaten bedelen musten und 1 vierdiep offte halmudde rogge gelden konde to Antwerpen 12 keysersgulden, to Brugge 24 keysersgulden und nene handetierunge offte enige neringe gedreven worde und uth honger, commer verlopen musten. Daeromme Embden ock gesloten muste worden um den Emse als hartader van Nederlandt to besetten, dat bisheer den stadt Embden hadde rijck gemaket, nu endtlicken lijden worden offte weder vertrecken um die hoge hueren van landen und huysen. Dat een swijnhoeck konde thueren doen 3 daler, enes bedstedes groet, buyten den Nieporte in Philips Hoytkens cameren. Des was nu die torff soe duer to Embden, dat 1 corffvull konde gelden 6 sestelingen, dat ys 5 torven een sees witten, die last 14 daler. Den 16 Decembris worden die Hollandtsche capteinen Lanckhaer myt anderen twe to Embden ingebodet durch notarium Feycko Weemhoff. Und blasen hoer trompetten dremael voer den stadt, worden in Blauwe Cruys ingevueret, daer hoer beyegenen die deputieren des stadts,Ga naar margenoot+ Johan Pricker und anderen, und up den raedthuyse myt der stadt te tspreken, over den breven uth den Hage gesonden, meldende dusses tijdts staltenisse, daeromme die Staten alnoch nabuerscap und vrundtscap myt den Grave und stadt Embden dachten tholden und to geneten, und biddende, men wolden myt den vijandt der Christenheit nene tgroten gemeenscap maken, sie hadden die vendelen an den stange gebrochtGa naar voetnoot2) und dachten so tvieren, dat die vrundtscap und nabuerscap naerder worden solde und verstarcket meer als tvoeren gescheden, solden ock myt hoer den gemene copenscap holden und daeryn gestarcket sijn. Und, wandt die captein Onno van Ewsum tegens recht und boven gelove was angeholden, solde men up vrijheit stellen, offte verorsaket sulckes an enigen weder to vergelden laten, tweten Paulinum. Daer Bernardus all tvoele in bedrovet was, als hie hoerde, woe | |||
[pagina 243]
| |||
Onno getribuliert was van Occo Vrese, dat Onno hem noemde sijn boedelGa naar voetnoot1) und modenar twesen, soe he noch 2 dagen in den stinckende vanckenisse hadde verbliven moten. Des worde nu Ocko Vrese van den grave Edzart beropen in torn und iver, wel hoer het convoygeren alsoe bevolen hadde na den Ziell. Ock onthilt Crin Schulte sick van die strate um des anholdens willen van Ewsum. Und Willum van Borsum hadde weinich roems van sijn amiraelscap, dat he den Crijn meer ontsach dan hie sin ehere bedacht hadde. Wes Onno van Ewsum myt sijn suster und broder eerstmael versprekende was, worde van des Graven notario und secretario alles betekendt. Allwaer niet anders befunden ys, dan dat he nichtes hadde gedaen tegens sijne commissie und bodt sick trechte und vultdoen etc. Daermede ock daetlicken gevolget, dat men den Ewsum gherne ontlediget hadden west und meer sorge makede, dan in antgripen bejegent was. Want he nene oerveeGa naar voetnoot2) doen wolde offte schuldich was und sick an sijn mesteren bereep. Und hoewol men romeden die Emse to beleggen myt Embder boyger, soe was nochtans niet gelovich, want men dusse sake niet meer den Vresen bedanckeden, dan die Generale Staten nemen sick des an, um dat die vijandt dorch uthvuer des stadts Embden in landt to Gelder gelocket was. Und nu van BommeleweertGa naar margenoot+ weren weder ontcomen die 5000 Spangerden, van Parma gesonden tot onsedt van NimwegenGa naar voetnoot3). Und die Vresche capteinen reede de Embderen boygeren van den varsche Emse wolden affdringen, so Lanckhaer des hadde willen consentieren und inlaten. Daervan nu to Embden die verlickunghe gedaen worde. Sonderling want die Majestaet uth Engelandt belovede und iverde goedt und bloet bij den Nederlanden uptsetten und een beter crijchordnunghe tstellen und vrese niet Pawst noch Koninck noch prince, dan wolde die sake bijwesen myt hoeren bruytgom Christo, die hoer und sijn sake helpen worde, als Asselus dener uth Engelandt comende to Embden | |||
[pagina 244]
| |||
scrivende was. Waermede nu reede ener capteinen overcomen was den 28 Novembris, und die Gubernuer volgen worde up den 14 Decembris myt 500 edelingen und vort an ruyter und knechten niet ontbreken solde, um den vijandt an to tasten. Des scrijfft Johan Rengers van Bremen, woe D. Caspar PeucerusGa naar voetnoot1) sijGa naar voetnoot2) ontloset sijner langduirige vanckenisse, want die gemael des korvorsten AugustiGa naar voetnoot3) was gestorven in den harvest 1 October anno 85 und die Hartoch solde hilcken an huys Anholt, die der Reformierde kercke vrundt, UbiquitiertGa naar voetnoot4) vijandt, den vreede meer leveden in SerwerstGa naar voetnoot5) und Anholt, gelick die heren sulven predigers gewest. Myt welcken sick die Saxsche predigers solden veregenen und consent doen, all solder nener der sijnen in lande blijven. Des was hartoch CasmirusGa naar voetnoot6) ock een arffgenaem geboren, daer Augustus tom kinderdope gebeden worde. Daermede nu int licht kumpt een scriptum genoempt Testamentum ubiqitatis Brentz AndreanaeGa naar voetnoot7), alsoffte die pretense Luteranen der Ubiqitiert scutheren hoer strijdt und disputatie tegens den van Bremen musten und wolden vallen laten und verloren geven, alsoffte sie sick sulven scameden hoeres gedreven handels und bouwlosen grondt, dat het onnodich was to argueren offte | |||
[pagina 245]
| |||
Christi lichaem in und mit den brode solde geeten worden, soe het allenhalven were, wat in alles ys, dat can daer niet nijes incomen offte blijven. Welckes die kinder wol onderscheiden muchten und dusse crancheit meer antidotis gebruckede, woe die beswaringe groet were und worden, dat starven best were, soe men allene sijn erbaren naem muchten beholden und waren etc. Ga naar margenoot+ Den 17 Novembris na geholdene gespreck myt den raedt und droste up den raedthuyse, was die besonder propositie des Lanckhaer, dat die Staten weren in sulcken verstandt und sorge, dat die graef Edzart myt den raedt musten wesen in bundt, eedt und dienst der Spangerden, als dat sijn soen stadtholder worde sijn over Vreslandt. Welckes, hoe wol niet in werck gebrocht was, konden men niet geloven noch bewijsen. Dan die Staten vorsorge hadde hoer hier up den Emse affgeveerdiget daervan versekert twesen, diewijle den vijandt soe staetlicken den tovuer gedaen und mede cavirt was myt hoer orlichscepen, daer dan marckelicken angelegen was dusse generale saken. Dat antwordt was neit ruchbaer, dan Lanckhar trecket weder to bort uth Embden na Loegen up sijn scepen. Onder des wort een scip myt 51 lasten molts in Delffziel inhaelet sonder emandts tegenweer. Daer men nu seer lasterden, dat men Embden meer nadachten dan die vijandt bescadiget worde. Die scipper was Luppe Lanckens van Uthhuysen geboertich, kumpt sulven to Embden an sijn rederen. Onder des lat sick to Embden ener benomen commissarius des konicks van Spannien, nochtans sonder commissie, und romet grote autoritiet thebben bij den hartoch van Parma. Gaet den 12 Decembris to middage an droste Ocko Vrese und maket sick openbaer in der manier, waerbij Johan Cruydenar in Grote Strate, bij den droste to gast, secht he sij uth Vlanderen, we dese. Daeromme van den droste verstaen und uthgehort, latGa naar voetnoot1) dusse Crudenar als landtman tegens den avendt to gaste. Onder des kumpt die schulte und lat sie die maeltijdt doen und eysschet sie up, um bij den droste tcomen, daer ein | |||
[pagina 246]
| |||
ander doch bij was, dan die ys ontlediget. Overst dusse sendet breven in Oterdum dorch ener uth Embden an Michael Hoveliker, die gyfft to teergelt ½ daler und ontfanget ½ daler, dan, des suspect holdende, weigert meer tdoen. Soe wordt des predigers soen Gerardi in Gasthuyskercke nije predigers misbrucket, gaet in Oterdum, kumpt weder uth Embden, hefft twe breven, enes sijnes vaders an Johan Clant pastoer to Larrelt, die ander an enich adelburse uth Oterdum, die daer up wachtede to Larrelt.Ga naar margenoot+ Und na dusse insettinge vertreckt die adelbursse na Oterdum, waermede pastoer Clant seer befaren ys worden und Gerardus in suspitie gecomen, want men niet weten konden, waerom dit tdoen was. Und een respondentie makeden, dar die scarprichter seer up ys presentiert, offte het geroep worde, dat men die stadt verraden wolden offte drosten eder malecontenten uthleyden, bij welcke sulcke commissie credit makede und reede 20 daler genoten hadde. Und worde befonden, dat he en ruyter gewest und enich hopman sijn dener, die ock in Embden woenafftich. Alnu was Oterdum myt 30 scepen uth Westerlandt privandiert, hoewol doch wol versien was tot den maend Mey, dat men hieruth swermen worden over landt und was reede to Embden consendt tom andtwort den Langhar, die scepen van den Emse to laten incomen und den Hollanders laten beleggen, sonder landt to beanxstigen. Daer Johan Rengers to Helm als commissarius und amiral up den Emse van grave Willum endtlicken solden bij voegen tcomen, daer men duslange van geropen hefft und alsoe den graven Edzart uthgehort, wat he tom laesten myt den droste tegens die Generalicke Staten soldenGa naar voetnoot1) mogen offte willen bestaen. Dat den droste seer verdroten hefft, als men horen musten, und den borgeren seer mishagede. Den 18 Decembris Onno van Ewsum weder int vrije gestalt, van den borch gaende in sijn behuysinghe, wort van volen meer bewondert deses anholdens, und Onno gelovet als um sijne getrouwicheit und erenstlicke dienst | |||
[pagina 247]
| |||
in der gemene sake een groter capteinscap weerdich. Want he allene den Emse meer verdedyget hadde, dan enich Hollander und Vrese. Beclagede sijn hoen und scade neit, dan dat nu die gemene sake niet gedienet worde und van hem niet wol gedreven solde worden. Want he int ijss staende 2 offte 3 uren und vort in der eerde crabbende onder den hoymeygeGa naar voetnoot1) komende, was seer geseriget, gemoyget, vercoldet, dat he des neit balde conde verwinnen, sonderling want he soe hoenlicken ingesloten was, dat nene mordenar alsoe behorde bewart und ingesettet twesen, daer Ocko Vrese hem als modenar und boel tractiert hadde. Und men wolden hem gerne tot een oerveeGa naar voetnoot2) gedwongen hebben, dan weigerde des stoltelicken. Alsoe worde Hindrick Paulinus nu ock weder verwachtet dorch scrivendt reede affgesonden, und dat Bernardus Rodevorwerck ock volgen solde, die bisheer geweigert worde bij den Grave tcomen, noch Ewsum toGa naar margenoot+ spreken, umdat men alles niet wolden kundich maken. Onder des worden de capteinen myt Langhaer wol tractiert to Embden in Blauwe Cruys up stadts oncosten, und ock bij graef Edzart bovenGa naar voetnoot3) geladen to gaste, und andere borgeren. Daermede de Embder scepen weder ingehaelt, ontblotet van geschut, hoer armoyde verdroe(t)saem und vorgeves angelecht. Hadden den borgeren grote convoygelden offte licenten affscattet tot 20 offt 30 duyseden gulden und den burgeren tot besoldinge gedrongen tot ondanck der soldaten. Soe vole verrichtet, dat lange Johan Jansens myt sijn soengijn, huysfrouwe und 2 eder 3 soldaten, busscutte, sindt myt scip gesprenget und to niet gecomen. Und die soldaten een arm borger umbrochten, als he sin torff neit mysten woll tot hoeren moetwille. Dit ys alles verdragen na luydt idtsiger bestellinge, dat de Hollanders den Emse solden mogen beleggen und upleggen achter het hoefft in den Duldert, dan to lande nene gewalt plegende noch den borgeren | |||
[pagina 248]
| |||
lettende uth und in tvaren, daer men mede verstaende weren ock vrije personen overvaeren tlaten. Duss licht wast to Embden intsluyten, vrijtgeven, voer dieff, schelm und modenars, stratenscenders uthgeropen tworden und niet verdediget muchte werden, alsofft neit gesecht worde, noch to achten was. Dit alles in ansiendt des capteins Langhart, secretarius Gerrydt Claessens, die sick des savens seer vermaket in sijn bancket, myt de dwarynneGa naar voetnoot1) alldar dansende, hoverende und ock hoer willen naeket besien. Des sie antwordt, dat sulckes buerenspyl was und he were een plumpert myt hoer tdansen. Und lachet sijner int drincken und vortdoen, sie hadde nu een daler wol verdient etc. Nu smorgens vertoch graef Edzart uth Embden, worde van den capteinen bedancket, dan worde van plumpe, onverstandige, lichtveerdige luyden geraden und verleidet, seeden die capteinen. Want he hadde nene gelt um to orlogen, was ock niet sick uth den Ricke affsonderde und Spansgenoedt wolde sijn. Weer sijn mandaet und commissarius mishandelt, soe weer die droste wol sijn amptman, dan niet sijn Godt. Des Langhar antworden billicken to straffen stondt. Overst die malecontentsche 4 soldaten worden nu ock ontlediget und ongestraffet uthlaten des gewalts vor Embden. Und Onno in sijn vaders huys logeren laten, tot Hindrick Paulini ancompst und sijne curatie etc. Alnu was Nimwegen van Parma ontsedt, die Engelsche myt graef Moers vertogen, de furst van Cleve to MunsterGa naar margenoot+ beschermheer angenomen, Beyger bisscopGa naar voetnoot2) affgestelt und ock des verlatende, daermede Taxius und Verdugo volck den Munsterschen een roff anthalen, brannen und verdarven, daer die furst sick verclaert die scade tontsettet thebben, offte nichtes den malecontenten to stedigen uth sijn landt. Ock worde beruchtiget, die furstinneGa naar voetnoot3) bevruchtet twesen van Beyger, als he sie tovuerde und nu | |||
[pagina 249]
| |||
van den furst repudiert dachte tworden, soe men in geruchte hadde. Den 20 Decembris, als Langhaer myt Ewsum hadde sick vergasten laten in sijn vaders huys, daer he up gelove und ehere was ter tijdt Paulinus gevrijet und he ontloeset worde, trecket weder to scepe myt die capteinen und seylet den Emse aff, want nu 2 dagen gerijpet und to vresen begonde, und ys die Emse open, dar nu wol 30 scepen vull gudt up wachteden na den Ziel tvrachten. Und was een groet uthsiendt, lopent und verlangent dusses afftochts, ock des nachtes sick reppeden, onangesien des graven Edzarts mandaet den 20 Octobris datiert. Und nu anders accordiert was, als dat sie halen solden und die borger des sick ontholden. Welckes die Vresen verleden winter myt vulharden up den Emse und Oterdum seer neerstelicken keereden und uphilden. Waertegens Langhaer, sick sommigen dagen lanck to Knocke in den muyden leggende und verholdende, haelen die van Reyde den 21 Decembris 1 scip vul gudts over myt hoer soldaten, und scicken Verdugo een trommeter, an grave Edzart ock, und ock hoer consendt und wille thebben tegens den Hollanderen. Und dussen was Occo Vrese sier dienstlicken, want daetlicken den 24 Decembris van Johan Wilcken, Jacob Alrycks und Claes Hoerne, Hermen Aricks boeven die roge ilendt affscepet worde, als men van twe wol hefft weten mogen tot 47 lasten, und wol 80 last tgeloven was, in 16 scepen ingescepet na Reyde ingevuert ys und myt tonneboyger dorch Tonnys Huyghe ys gecaviert worden tot an Nije Hoefft. Want die Emse nu vrij was und Langhaer ter Knochke lach und up dusse uthvart weinich passede, alsoffte he myt sijn bancketten und vergasten to Embden soe vole versecht hadde und den Embderen in alles guede gunst belovet hadde to bewijsen, dat men nu opentlicken erkenden, woe men twe jae ene Onno van Ewsum allene to water hadden, solden men des niet hebben mogen bestaen und overscepen. Hier worde nu niet geachtet up des Graven mandat, zegel, bevel, handt, wordt und gedaene lofftenisse, dat die vijandtlicke delen alle vor hoer pennick und up hoer aventuer solden mogen halen. Dan nener | |||
[pagina 250]
| |||
der ondersaten solde uthvueren bij erenstlicke straffe und des Graven ongnade. Daer nu die sulcke 16 scepen bevrachteden,Ga naar margenoot+ die ock den tonneboyger togebeden hadden um gudt over to cavieren bij soe vole tlasten, dae en ander borger niet een halve last muchte uthsceepen tot murmuratie des gemeentes. Dan an den graven Edzart nemandt hefft dorven verclagen, want men den droste Occo Vrese meer vreseden dan den Graven sulven und weren meerdielen den malecontenten gunstich dan der gemene sake, um gewyn, und die grote partije to Embden van den verlopenen Vresen und anderen vijanden der gemene sake. Aldus worde Gronnigen vorsorget in ansiendt van Langhar, und soe dusse upruckunge niet gecomen weer myt anholdinge der Embder scepen, solde het reede myt Gronnigen commer west sijn, want die garst rede 2 daler gelden muchte, dat molt nevens die rogge stondt van 75 daler, gelick to Coln 1 tunne sols 30 leuwendaleren, to Masterich over 40 gecofft worde und uth commer niet holden muchten. Want Scenck den Rijn besettet to BarckGa naar voetnoot1) und voer Nuyst den scanze erovert hadde den 9 Decembris, dat ock die alle coepguederen niet vort muchten, soe nu rede den Emse upscepet weren, offte uth Bremen, Oldenborch gevueret. Occo Vrese liet daetlicken den Langhar myt notario anseggen, dat he solde sick uth den Knocke ontholden und niet winteren tegen des Graven danck, daer men tvoeren vermeenden hem georlefft twesen offt myt proforsGa naar voetnoot2) willen doen. Want die Staten ock gescreven hadden an den Graven, dat Sijn Genade sick den Emse neit allene konde toëgenen. Want Carolus 5 und Phillippus Koninck haddes des noch neit gestendiget und achteden die beleninge des Emses onrechtGa naar voetnoot3). Den 25 Decembris lecht sick Lanckhaer myt sijn scepen, als 5 boets und yachten, achter Nije Hoefft umtrent 11 uren, als smorgens reede noch enigen scepen an Reyde | |||
[pagina 251]
| |||
gesteken weren myt copgudt. Dit achtede die borger bynnen Eembden, dat het die interpretatie van Langhaers comissie were, die he neit medebrengen solde, dan uth Embden verwachte. Woe sie sick stelleden und hielden in die uthvuer, daer solde he sick na leggen und regulieren myt den Eemse tsluyten und uptholden die scepen. Soe men neit sick onthilden van uthvueren, solde he ock woll tosien moten, um nichtes offte weinich to stedigen. Soe ock niet uthvuerden na den vijanden, worde he nene orsake konen hebben um enige borgeren guederen to letten. Daeromme die Graef myt den raedt, tot guede ordinantie vermaent, meer up den steen segen, daer sie mede gesmeten offte drouwet worden, dan up die handt offte orsake waerom. Dat die borger dan ganslicken wolden: die hoytevarers solden bynnen blijven und upholden,Ga naar margenoot+ gelick Berent Muller desvals benae solde den koddeGa naar voetnoot1) erfaren hebben und geyachetGa naar voetnoot2) worden und sick binnen holden muste van der borgeren gemeenscap, woe grote factoer he ock was bij den droste. Onno van Ewsum worde nu weder gesundt und verhaelde sijn anholdent, als wol dre mael maneedich, 1. boven krijchgelove upgeholden, daerna neit tsluyten und ock neit tom droste intvueren, dan tot den grave Edzart, und vann Willum bedrongen up Crijns scip to varen in een jach des myt Crijns respondent, all weert, dat hem leet scheen to wesen. Dan hemelicke commissie hebbende, aldaer van Crijn ingesloten, naecket in duyster besettet, dat enich pije hem neit gunnet worde, dan geboden den boesmanGa naar voetnoot3) weder hem afftnemen, myt twe bolten alsoe ingesloten to Embden ingevuert, myt ketten geleydet over der strate na den borch und starck und now bewaert. Want he ganslicken gesinnet sick buiten borsGa naar voetnoot4) tgeven und up den doet twagen. Alsoe int uthbreken twe uren in ijss und water arbeidende, compt 5 schiltwachten | |||
[pagina 252]
| |||
vorbij; spreekt dre malecontensche yachten an, dat he een gevangen van huys uthgebroken, als een malecontent muchte an den dick settet worden, he wolde 10 daler geven; dan weigerden des, und alsoe an den homey comende, ys craffloes, ondergrafft den homey mit swaricheit, can neit gaen off staen benae, nergens sick bergende. Nochtans een bena an Gennelt geraket des sulvigen dages na middach. Als he sulven vertellet hefft, ock den droste logenachtich nomende yn tichten und anclagen, soe hem to last gelecht worden, als voer den Nije Poerte, want he des tijdes in Westerlandt was. Und twivelde neit an sijn ontloesinge, all weer Paulinus vrijgelaten, und dachte sijn scade noch wol verset tcrijgen. Den 25 Decembris compt die trommeter weder van Aurich to Embden myt inholdent sijnes bestuers offte besendunghe. Onder des wort openbaer nene scepen van Embden tlaten affvaren na Franricke offte Spannien, daer die borger hoer aventuer up wagen wolden. Dan Sijn Genade antwoerde: Die borger wiste noch niet woe luyden solde daer, he weer des anders versekert, sie musten alle thuys blijven. Welckes sommigen duyden wolden, alsoffte sie den Spangerden solden to wille bewaert worden, die uth noet een haven solde soeken moten. In sulcke commer und duertijden in Brabant, Vlanderen und Coln, als tonne solts 37 leuwendaler, die last rogge to Antwerpen 420 gulden. Overst smorgens to vier uren wordt die tromslager und een scip, geladen als men vermodet myt cruytGa naar margenoot+ und loet, na Reyde caviert myt den tunneboyger und compt to 9 uren weder binnen Embden int openbaer. Nochtans wort den 26 Decembris van der cansel aff publiciert, dat uth beveel hoge overicheits idermentlicken der inwoneren to Embden woerde to weten gedaen, woe nene scepen klein offte grote solden uth ter seewart vaeren sonder vuile consendt und wetent des raedts und overicheits to Embden. Daer Derck Isercremer und Johan Wilken um lacheten und Johan Wilken betuygede, dat he van sodanigen geboedt niet geweten hadde. Nu up dussen dach wort openbaer und gelovet, dat Majestaet niet allene de Nederlanden hadde angenomen, dan die gubernuer Licester weer in persoen myt 700 ruyteren | |||
[pagina 253]
| |||
und 5000 to voete in 100 scepen was overcomen in Hollandt und men solden nu het gubernement anhevenGa naar voetnoot1). Daer die TerlongenGa naar voetnoot2) up beholden und heer van Allegonda bewaeret worden tot verantwordingeGa naar voetnoot3). Onder des wort daer een geruchte van een rijcksdach to Worms tholden, als men plegeden, als men der Nederlandtsche saken wolden upholden und letten, daer men dan wijders vanGa naar voetnoot4). Die grave Philips van Hoenloe wort dorch huldinge des Majestaets van Engelant versaget und beruchtiget, als wendede sick tot den hartoch van Parma und was ontrow geacht yn ontsedt voer Antwerpen myt den heer van Sint Allegonda, dan niet widers gebrucketGa naar voetnoot5). Engelant wort gerekent thebben 77 duysent kercken offte dorperen, seer populoese. Dennmarcket thebben 80 duysent kercken die van ChristianoGa naar voetnoot6) koninck myt 80000 bijbelen sint begavet und be- | |||
[pagina 254]
| |||
lecht worden up Deensche sprake, to RostichGa naar voetnoot1) gedruck ertijdes. Die voerighe gedachte commissarius, als he sick nomede, een Wale offte Vlamick, worde des tychts van voerraedt ontvrijet und gaen laten, dan weder ingetogen, wort to Stadt und Landen onverhoerde sake verwesen, uthgebandet. Hiermede was die borger gestillet. Die Hollanders setten sick achter Nije Hoeff, laten passeren vaeren, wat daer will und can, und siendt an. Alsoe die scanze Oterdum weret ock nichtes. Und ys een an- und affvart van Delffziel up Rysum, want nu winter und vorst was. Des verblijfft Onno van Ewsum up eher und edt in Embden in sijn vaders huys, und geneset weder, blijfft stolt und modich, waertegens Hindrick Paulinus demodelicken schrijfft om ontloeset tworden, soe neit bij den droste und overicheit to Embden, doch an den grave Edzart sulven to bearbeiden dorch Bernardum Rodevorwerck, die weinich verhoret und neit bij den Grave erschijnen muchte. Und daerna kranck siende, myt deneren boven eysschet und van notarien versichtigetGa naar margenoot+ den 28 Decembris, sal myt breven ontschuldich worden und Paulinum to eysschen, welcke doch niet ontloset muchte worden, vordat Ewsum aldaer sij und betale alle scade, kosten. Want Ewsum tegens gelove upholden was van den vice-amirael Crijn Michaels up egene commissie tegens Willum van Borsums beveel als upperste amirael. Alnu liet Occo Vrese sick marcken, dat he nene ossen wolde weiden noch maerscappieGa naar voetnoot2) holden, want doch up sommer niet vredelicken affgaen worde, vercoffte ock sijn ossen, soe he noch overich hadde, als sick allene bevrijende, makede den Hollanders und Vresen orsake myt het uthvoeren tegen egene mandaten, die se stondt an den Gubernuer to beclagen und richten tlaten, welckes sie nu dulden musten als myt 4 boeten niet starck genoch to keren noch ontsedt tmogen hebben. | |||
[pagina 255]
| |||
Onder des soe kompt Reinevelt weder to Fermsum und wort landt tot ondrachtelicke scattinge bedwongen. Want ock winter und vorst was, worde die huysen niet meer gesparet, ja Heveskens kercke worde affbroken und in den Westersche scanze vor Oterdum verbrant, daer nochtans groet gelt in torff to coste gelecht worde. Hiermit dit yaer tachtentichvijff sluytende boven 1500. Und tot der Engelschen regerunge gebrocht, daer die Mayestaet dat rechte ende romende, vrede und vrije executie des religioens presentierende, nu niet meer wolde vresen Pauwest, Konick offte prince, dan horen bruytgom Christo sick als een swack instrument bevelende. Daervan volgens. |
|