De kroniek van Abel Eppens tho Equart
(1911)–Abel Eppens tho Equart– Auteursrecht onbekend
[pagina 215]
| |
howol niet so periculoes dan voel scaedelicker; want men meenden, dat het landt nene scattinge meer geven kunde und die dicken weren alnoch ongemaket verbleven omheer. In dusse yaer worde ock die grave van Bossu durch die van Enhuysen int begyn van OctoberGa naar voetnoot1) myt sijn grote InquisitieGa naar voetnoot2) erovert und verloes die zee. Dat men ock in mijn egene behuysinge dat geschudt vermende gewisselicken gehort thebbenGa naar voetnoot3); want seer styl weder was. Ock ys omme een bequeme scipvart binnen landes thebben, want men nu die zee niet geneeten muchten, to Gronnigen een nije sunde offte vart gemaeket myt die verlatenGa naar voetnoot4) voer Gronnigen, daer sick die Landtscap seer tegens stellede, meer uth benijdent dan scadent offte laste des landes, des lege landes. Want dages und alle dagen wol 50, 60, 70 scepen van 3 eder 5 lasten van Embden Dampsterdiep langes doer Gronnigen na WesterlandtGa naar margenoot+ anvuerden und een grote tol to Gronnigen makede und gans Vreslandt seer dede spijsygen und Harlum wunnen uth Embden anno 73Ga naar voetnoot5). |
|