De kroniek van Abel Eppens tho Equart
(1911)–Abel Eppens tho Equart– Auteursrecht onbekend[1568]Ga naar margenoot+ Soe hefft sick daertegens upgemaket die prince van Iranien Wilhelmus van Nassauwen und sijn broder grave | |
[pagina 190]
| |
Lodewick, anno 1568 den 4 MayGa naar voetnoot1) in die Ommelanden affgesonden myt sekere antal van krijsluyden uth Embden, intreckende na Wedde allene myt 80 mannen und aldaer sijn loepplaetse gemaket und na den Dam ingetogen und den Delffziel to bescanzigen, als sijn vestenisse und tovlucht makende, soe uth volgende uthscrivinghe openbar ys myt 1 getekentGa naar voetnoot2). Overst dat besedt to Gronnigen simulierde sick meer myt den GrousbekeGa naar voetnoot3), als lutenant van Arenborch stadtholder, sampt todoendt Johan de Mepsche, konicklike raedt to Gronnigen, um den vijandt, to Wedde in kleyne antall sick vergarende, to beyegenen, als die nochtans veerdich weren und wollgewapen(d) tegens ongewapenden. Want Lodewicks krijchvolck worden meest geweert uth Jacob Ripperda heerlicheitGa naar voetnoot4) (daer die huysluyden besunder und eerst up den geweer gestalt weren, als meest an den ziel und water gelegen) und wes ock bij Lingen verspeet und upgenomen ten Dam gebracht worden. Dan Grusbeke und Lutenant hadde voele woerden myt den borgeren ten Dam, wat sie bij den Konick doen wolden, die daerup gesecht: Sie behoerden sick soe to bewijsen, dat die Landtscap met den Dam muchte beschermet blijven, want sie weren gelick een ander open dorp off vleeck. Sulckes dan horende und siende, dat men sonder vestenisse den Dam niet beholden muchten, maken Grusbeecke myt den hopman uth Gronnigen und Mepsche sodanigen anslach, dat | |
[pagina 191]
| |
sie myt hoer vendel und anderen ancomende uth Westvreslandt na den vijandt tho wolden. Overst die wech und water na Gronnigen weder was veelyger dan na den GroweGa naar voetnoot1) und het WoltGa naar voetnoot2), und sint alsoe daetlicken na Gronnigen getogen yn die PaesscheGa naar voetnoot3) hillyge dagen, und den van den Damme beschuldigende, dat sie na den vijant meer hoepeden und respondentie hadden als myt hoer makende, ja dat sie qualicken ontfangen weren inGa naar margenoot+ die Swane to Sebastiaen Wabbens huys, als richter van den Dam, als daer ruskenGa naar voetnoot4) und holten kandelaren und weinich privandes vindende, soe doch wijn und bier overflodich und alles in heele bestandeGa naar voetnoot5). Na dussen vertoch is Jochem Panser den Dam togewesen um een loepplaetse daer to maken van knechten und ys ock alderhande volck der inlanschen tsamen gecomen ungewertGa naar voetnoot6). Dan den 3 dach May is Panser, als grave Lodewick reede to Slochteren myt dre vendelen gecomen was, want die tolop was groet uth Oldenborger und Oestvrislandt, als MeydachGa naar voetnoot7) balde und ilendt vertogen dor Tyamsweer und RijpGa naar voetnoot8) na BeemGa naar voetnoot9), want sie neit dorsten den StadtwechGa naar voetnoot10) brucken. Hier begunden die mandaten to gaen, dat die huysluyden hoer gudt to Gronnigen solden | |
[pagina 192]
| |
invueren, um den vijandt niet hulpelicken to wesen; und bij den brandtGa naar voetnoot1) sulckes verbededen und drouwenden. Overst grave Lodewick, verstaende, dat Panser reede verweken was, trecket des anderen dages, van HoechmeerGa naar voetnoot2) comende, in den Dam tegens den avendt, daer alle man hen to moyte queme um antsien. Und hoer tosprekende, offte die knechten ock gewalt offte scade deeden, werde geantwordt: neen. Sprack weder: Wir komen nicht um ju to verdarven, dan to verdedygen. Und alsoe laet grave Lodewick den 5 MayGa naar voetnoot3) dorch sijn tromslager Gronnigen upeysschen und verscrivet tegens den 8 May die ganse landtscap um to verstaen wat sijne commissie waere. Alhier erschijnen junckeren, hovelingen, egenarffden und prelaten alle in groter antall und worden twe dagen vertovet und synt neit eens in haere resolutiën. Tweten ten eersten, dat die Landtscap myt hem die wapenen solden annemen um den Spansche tirannije, slaverije und inquisitie afftdoen und tegenststaen. Waeromme sick die prelaten sonderling und die van EwsumGa naar voetnoot4) beswaert vonden, ter tijdtGa naar voetnoot5) Gronnigen niet mede verwilligede, die nu myt besettinge verwaren worden,Ga naar margenoot+ und sie myt den anderen in een verbundt stonden noch ock enige vestenisse hadden behalven Gronnigen. Die sommygen weren iveryger und meenden, men solden die sake evenwol myt den heren in dusse gelegenheit anheven, want men doch onder den Spangerden solden verdrucket worden, als men nu het sijne quijt weren, und men solden ock wol myt Gronnygen konen accordieren, daer alnoch die borgeren mestendiel tot religioen gesinnet weren und allene nu bedwongen worden. Und alsoe ys | |
[pagina 193]
| |
dusse verscrievunge affgegaen, dat Sijn Genaden solde die Landtscap niet als vijandt, dan als wolwillygen annemen und verdedygen myt gunst, ter tijdt die sake wat beter gestalt worden. Welcke antworden Sijn Genade alsso beantwordt: dat die Landtscap die tijdt und gelegenheit solde wenschen, dan neit weder balde becomen, und solde noch hoer rouwen; he hadde sick anders an hoer versien. Overst den elfften Maii worden ten Dam bij DickhuysenGa naar voetnoot1) II vendelen gemulstertGa naar voetnoot2) smorgens to 3 uren, in den naem des koninck van Spanien und des princen van Iranien und tot bescherminge der Nederlandsche vrijeheit tegens der Spansche inquisitie. Und als sie wederomme in den Dam togen, was die anslach gemaket, dat daer 300 solden trecken na Slochteren und vorts na den GroveGa naar voetnoot3) um na Haeren in DrenteGa naar voetnoot4), daer Jochum Panser myt sijn volck lach, to versoeken, starck wesende umtrent 400; daarvan den 12 Maii Juchum Panser verjacht, hundert gevangen sint ten Dam in BroderkerckeGa naar voetnoot5) ingesloten, daer Derck Lubbers hoepman mede gevangen myt den droste van Wedde PrengersGa naar voetnoot6) und anderen uth Gronnigen. Dan weinich geslagen und die reste na Gronnigen geyaget und verlopen und ys to Gronnigen een grote anxte gecomen overmydts dusse snelheit und anslach, daerGa naar voetnoot7) sie ock dorch hoer roifft modich mede bynnen worden, und worden bynnen | |
[pagina 194]
| |
Gronnigen voer ongeweert volck und pluychknechtenGa naar voetnoot1) geacht. Daeromme ock die lutenandt Johan de Mepsche sijn huys in den HamGa naar voetnoot2) to Loppersum myt summyge Hoechduysschen belecht hefft tot een spot der vijanden. Welckes dan den grave Lodewick tot een hoen achtende und diesulvyge ock alle reysluydenGa naar voetnoot3) verdroetsaem waren, hefft diesulvyge van daen willen verdriven. Als reede van Bartolt Entens, een junge adelboerseGa naar voetnoot4), hoveling toGa naar margenoot+ Middelstum, als he uth den Dam na Middelstum wolde rijden voerbij den Ham, vorsach die wacht aldaer, vracht, wat sie aldaer deeden und soe wachteden, woe starck sie weren, sie solden sick wol wislicken holden, dat sie neit versocht worden. Sie overst vermeenden, dat ener ter dienst sulckes anseede. Overst den 14 Maii trecken daer 50 soldaten hen myt Gert Hoendrichs brantmesterGa naar voetnoot5), als reede sie des nachtes tvoren alle na Gronnigen vertogen weren, die darup gelecht weren, und branden Mepsche huys ganslicken aff, alsoe ock up den Kolde HamGa naar voetnoot6) und PaddepoelGa naar voetnoot7). Und worde noch verbeeden, dat men het appelhoeff niet vernielden. Overst alnu solde daer meer hovelingen huysen gebrannet hebben, als Jacob Ripperda to Fermsum, Hayo Westerwalts und Siccinga to Werffum, dan ys verbeden dorch onderichtinge des richters ten Dam, Bastiaen WabbensGa naar voetnoot8), dat, soe sodanigen hovelingen bescadiget worden, solde up hoer ten Dam weder vergolden worden, want die adel doch niet seer gunstich den Dam weren und nu meer verhessigetGa naar voetnoot9) solden worden. Welcke Sijn Genade myt | |
[pagina 195]
| |
verwonderinge hefft gelovet und verblijven laeten, hoewol dat dusse und anderen van adel dusse handel contrarierden und niet bijwesen wolden. Nae dussen verholden lansdach ten Dam und dat die slach to HilligerleeGa naar voetnoot1) gewonnen worde, wordt daer eerst over het heele landt een brandtscattinge uthgescreven, tweten dre yaeren scattinge, welcke, hoewol dat des tijdes licht was to betalen, ys nochtans langsaem und unwillicken erlecht durcht onraeden des stadt Gronnigen. Den 17 dach MaiiGa naar voetnoot2) worden gans Fywelunge und Hunsinge myt die anderen quartieren verscreven um den Delffziel to bescanzen, daer idermenlicken myt groter antall van adel und meente erschenen; onder welcke sonderling ys west Johan ten Holte in die Zeerip und ock Bartelt Entens van Menteda, een jungelinck bij den Grave mede dienende als een edelman, und ys ilendt angegrepen, dan do(r)ch versloffinge und nene wijse raedt landtsaempGa naar voetnoot3) vulendiget, alsoe dat het den Landtscap wol twe yaren scattinge kostede; niet dienstelicken noch veerdich nochtans worden, omdat sijn tovlucht niet wesen conde, sonderling diewijle die stadtholder Arenborch sickGa naar margenoot+ tot ontsedt van die Ommelanden myt 15 venelen Spangeren, Italianeren und anderenGa naar voetnoot4) bewegede uth Westvreslandt na die Ummelanden. Und reede bij Adwert comende, is grave Loidewick myt den sijnen al to Winsum gewest des smorgens um to bemoeten, dan overmydts dat Reydtdeep keret. Und dat Arenborch sick na Gronnigen gaff und ilendt na Wittewerum den sulvygen | |
[pagina 196]
| |
dach toech. Is grave Lodewick ock des snachtes tvoeren ten Dam affgetogen und vormiddach weder ten Dam gecomen. Und den 21 dach Maii den vijandt bij Wittewerum sick leggende, versocht umtrent 5 uren allene myt 150 scutten in egener persoen und 30 ruyteren, und tusschen Garrelsweer und MerummertylGa naar voetnoot1) up VysschcommerzielGa naar voetnoot2) malcanderen beyegende, hebben een corte scarmusselinge myt der sonnen onderganck geholden, daer 9 doet gebleven synt van des graven Lodewik sijdt und toruggetreckende myt sijn hulpe, de to langsam volgede und uth den Dam eerst treckende, hefft die nacht de scharmustelicken geendyget, hen tot EquerdertylGa naar voetnoot3) toe antreckende. Und des anderen dages hebben sick beide parten styll geholden in hoer legeren ten Dam und Wittewerum, dat daer nemant sick sien liete und was die anslach den Dam to belegen tho Wirdum. Overst grave Lodewick myt sijn befellhebberen und hoepluyden sindt des raedt worden, stillicken voer to trecken und een beter plaetse to soeken. Und sindt umtrent 11 uren, als des 22 Maii, na Syddebueren vertogen und hoer gevangenen latende in den kercke besloten, alsoe dat die sulvygen gevangenen noch Arenborch voer smorgens to sees uren dussen afftoch niet gewaer worden ys, want die wachte muste staen blijven. Daeromme sick up den 23 Maii sick namakende myt een haestigen und stolten gemoet, jae dorch der Spangeren und Italianeren dwanck gedrongen to volgen, als die vijanden nu voertreckende und verlopende weren, syndt malcanderen bij Hillygerlee voer Winscotten beyegent und dat hovet beedende umtrent 7 uren naemyddage. Under des was die grave van Megen und GrusbackGa naar voetnoot4) noch myt sijn ruyteren to Sloch- | |
[pagina 197]
| |
terenGa naar voetnoot1), welcke Arenborch gerne verwachtende wasGa naar voetnoot2),Ga naar margenoot+ dan neit ghegunet van die Spangerden und Italianeren bevelhebberen, soe mester van hem weren. Nu was reede die slachorde alsoe gestalt und gelecht, dat die wech offte antoch der vijanden dorch hemelicke 400 scutten, dar Gerrijt up den Knijp, een olt krijsman, vuerer van was, wol voer besettet weren in torffcuylen und neit gesien konden worden. Und hoewol die Konicksche Spangerden sees stucken geschuts uth Gronnigen mede hadden und affgaen lieten, soe ys daer doch an weinigen getroffen worden, als in een leechte staende nae Wynscoter moelen. Und sint die slachorden angetogen, daervan die eerste affbroke gedaen myt vorscreven 400 scutten uth die torffkuylen und gebroken. Hefft grave Lodewijck sulven den vijandt angetastet myt sijn broder grave Adolphus, een junger heer wolgeleert und to Wittenborch 2 yaeren gestudiert, ock rector des Universities gemaketGa naar voetnoot3), und daerna het gescut der vijanden beyaget und affgenomen. Syndt daer benae tweduysentGa naar voetnoot4) geslagen worden, | |
[pagina 198]
| |
weinich gevangen genomen, allene 70 van grave Lodewick sijdt gemistet; onder welcken mede ys west grave Adolphus sijn broder, die to Embden bij den heren graffenissenGa naar voetnoot1) begraven ys worden, als he van Hilligerlee vervuert worde, gelick ock die stadtholder Arenborch ock gedaen ys worden na Gronnigen und tot den sijnen gebrocht, wens bagage myt alle sijne geschier mede verloren is wordenGa naar voetnoot2). Alhier grave Lodewick dre dagen vertovende, liet aldoe eerst een scattinge, die men noemde brantscat, uthscriven, als dre yaertaxt, und die krijchsman hadde noch nene besoldinge ontfangen und weren willicken. Overst dusse scattinge worden gelettet dorch contrarie mandaten bij den brantGa naar voetnoot3), und die meente was alnoch heel onwillicken tot sulcke scattinge und hadden voele affraden als moneken, edelingen, die den saken wantrouwenden, als Ripperda to Fermsum reede to PetkumGa naar voetnoot4) verweken. Daeromme treek die grave Lodewick up den 3 Junij snachtes uth den Dam, und van Slochteren myt 23 vendelen to HoegerbruggeGa naar voetnoot5) und int cloester SelweertGa naar voetnoot6).Ga naar margenoot+ Dat genomen gescut aldaer mede gevueret myt barsenGa naar voetnoot7) tot 12 to und Gronnigen up dusse sijdt allene myt een | |
[pagina 199]
| |
open leger 7 weken lanck belecht, und ontfanget alsoe die scattinge und lat den ZielGa naar voetnoot1) langsam bescanzet worden als van den adel verlaten, dar die meente up wachte. Overst uth dusse victorie worde grave Lodewick seer gelevet und verwachtet myt hoepe und, soe sijn Genade na Westerlandt hadde vorttoch gedaenGa naar voetnoot2), solden steden hem geopent, de landen togevallen, gelts genoch gehadt hebben, daer he sick allene myt die Ommelanden liet benogen, hoewol dat de Hoechduyssche knechten niet eenmael hem versochten, seggende: het was hoer genoch die stadt Gronnigen to verwaeren, ter tijdt die hartoch van Alva genoediget worde sulven afftcomen um dussen inval tegens tcomen und onsedt tdoen. Welcks ock des Graven meinunge was hem herwars aff to trecken als in een fuckeGa naar voetnoot3), um sijn broder, den prince Wilhelm van Nassaw, ruymte to maken daer boven. Soe die Grave allene dusse een vestenisse, den Delffziel, hadde verdich hadt, gelick he sick an klocken uth dorperen in den Marne tnemen starckede, ock den abt to OldencloesterGa naar voetnoot4) allene sijn sulverwerck affnam und den abt to WittewirumGa naar voetnoot5) gevangen hielt voer 3000 gulden, want die was | |
[pagina 200]
| |
niet g(enadich) bij den Landtscap. Dan neit bewaret conde worden een vestenisse. Den 21 Julij compt hartoch van Alva myt 70 vendelenGa naar voetnoot1) und sommigen ruyteren dor Gronnigen trecken (die borger was langes het geweer genomen van den Hoechduysschen) und ilet daetlicken up het leger, welcke reede upbrack und vertoch van Hogerbrugge und neit up Delfziel, und volgt den grave Lodewick doer Duyrswolt, Oltampt in Reyderlant, to Jemmygen; und hartoch van Alva die onwillicheit der soldaten verstaande hebbende, want sie nu omme gelt riepen, als reede rondts beset. Verdrencken daer meer als daer geslagen worden, dat men vermoede 4000Ga naar voetnoot2) gemistet thebben. Grave Lodewick hadde sulven willen noch scanzen to Gemmigen dan voergeves, kompt naecket over den Emse to Petkum an bij Allgont RipperdaGa naar voetnoot3), alwaer, myt Tyaede Louwens und Waelke Louwens clederen becledet, trecket na Duyslandt myt versagunghe des gansen landes, alsoe dat die GravenGa naar voetnoot4) ock uth die landen verweken weren, als ock voele borgeren uth Embden und breken die vorsteden und ValderenGa naar voetnoot5) aff, des tijdes noch neit bevestiget. Die scade in Oestvreslant worde werderiget van brant, rovent, affdrivent van alle biesten, koygen, perden tot vierhundert duysent gulden und bij den Rijck geclaget, worde | |
[pagina 201]
| |
neit geacht, want Alva hadde sijn vijandt gevolget und was daerher gecomen. Die koygen worden in die Ommelanden vercofft und na Stycht gedreven, daer Johan de Mepsche, Jochum Panser voele van gecofft sind wordenGa naar voetnoot1). Ga naar margenoot+ Graef EdzartGa naar voetnoot2) noch up den rijcksdach beclaget, dat uth sijne landen und stadt die vijandt gesammelt, gespijsigt und gestarcket und alle roefftgudt to water und to ende onderholden worden und sick niet holde neweereGa naar voetnoot3) wie en nabuer, daromme die Konick ock sijn vijandt soe veer gevolgt hadde. Wat branden und gewalt, mort und vrouwenschenden alldaer ock sij bedreven van die Spangerden, ys neit alle tscriven etc. Dan hartoch Alva na dre dagen van Gemmygen wederomme kerende dorch het Oltampt hefft den Ziel versien, wat scanze aldaer gemaeckt sij und wat gelegenheit daer sij, und hefft die tusschenplaetse tusschen Dam ende Ziel affmeten laten und den Ziel up een ander manier bevestigen laten, die voeryge slechten laten und den Dam in genade upgenomen, hoewol dat die borgeren nu rede twemael verlopen weren und verweken, niet anders denckende, het solde moten brant worden. Und alsoe na GronnigenGa naar voetnoot4) vorts getogen, ys daer een lansdachGa naar voetnoot5) verscreven worden, up welcke die lutenandt Johan de Mepsche dem Hartoch to vuete vallende und danckende voer dusse ontsedt gedaen und biddende to widere bijstandt, dat die partien | |
[pagina 202]
| |
muchten uthroedet worden. Is den Lutenandt bevolen van den Hartoch den Landtscap voertdragen, tom eersten, dat alle hoere privilegien solden upgesecht sijn, die sick nachlessich an den Konick bewesen hadden, und solden die neerstichghe upsicht der religioen annemen und den bisscop Johan KnijffGa naar voetnoot1), een munick van Utrech, annemen und hem genoechsame onderholt verordenen und ontfangen laten; reede hem assigniert uth Adwert 4000 daleren und dat hele closter van Wittewyrum, want dit was nu reede verstoeret und die abt gevangen west. Und ys hem nochtans myt onwille dusse upkumpste togelaten und van Adwert niet becomen und myt Wittewirum verdragen und accordt, dat die abt sijn onderholt solde hebbenGa naar margenoot+ 400 guldenGa naar voetnoot2) jaerlickes; und nae doetlicke affganck des bisscops KnijffGa naar voetnoot3) hefft sick die stadtholder Georg Lalein het closter tot sijne tafel anmetygetGa naar voetnoot4), und dat nochtans sonder dan myt onwerdicheit des Landtscap, dat alsoe dat geestelick gudt van den olden Vreesen, tsamen gebrocht tot een hillich gebruck, nu bij vremde heren und hoeffgesinde solde vertiert worden, dar Claes ten Buer rentemester over gestelt wasGa naar voetnoot5). Daeromme den Stadt- | |
[pagina 203]
| |
holder, dat convendt weder verlatende, hefft die Landtscap des an sick genomen, als wijders gesecht sal worden. Overst die van Aduert, bes tot den doet des Bisscops sick verwerende, hebben hoere 4000 daleren beholden, uth welckes soe voele gesecht wordt, dat die Landtscap, geestelicken und wertlicken, niet seer tot den gestalten nije Bisscop geneget weren to starcken und to vermerenGa naar voetnoot1). Die Bisscop to Gronnigen comende hefft een gemene verscrivinge van alle geestelicke personen, pastoren, vicarien, prebendarien und commissarien verscreven to Gronnigen, und geboedt aldaer, dat sie sick holden solden na het Tridentiensche concilium und solden daetlicke processie holden in hoer kercken und dat sacrament, dat ys het hillyge broet, ummedragen und den meente daerto vermanen eendrachtelicken tcomen offte bij namen over te geven, die des weigerich weren. Alnu wort hen und weder van voele gesichten in de lucht und up de eerde gesproken, also ock woe dat to Gronnigen noch voele doden solden up den straten leggen. Up den 13 Januarij anno 1569 wordt daer een twidracht to Gronnigen onder die Hoechduyssche knechten, umdat sie gelt wolden hebben und betaelt wesen eehe sie uth Gronnigen wolden trecken, hoewol dat sie belenet worden wekes myt ½ daler und allenthalven den huysman scadelicken weren int trecken und gardenGa naar voetnoot2). Dat daer ock bij Hogerbrucke ener offte meer doet geslagen worden und veryaget und nemen hoer hoepluyden gevangen. Und worden van Jacob HuysingeGa naar voetnoot3) knechten up den Delffziel und Wedde gelecht und belenet van die Landtscap. Overst als die Hoechduysschen gelt gescaffet worde,Ga naar margenoot+ sint die autoren des uproers int afftreckent und ock in der | |
[pagina 204]
| |
stadt an den hals gestrafft und hangen worden. |
|