De kroniek van Abel Eppens tho Equart
(1911)–Abel Eppens tho Equart– Auteursrecht onbekendGa naar margenoot+ PublicatieGa naar voetnoot2) des religionsvrede bynnen GronnigenGa naar voetnoot3). Upscryfft van Hartoge Mathias an den Graven.Den wolgeborne grave van Renneberch, guberneur und unse seer lieve und beminde Borgemesteren und Raedt und anderen van der magistraet der stadt Gronnigen. Wolgeboerne grave, seer lieve und beminde. Alsoe um alle twijdracht, diffidentien und apparente inconvenienten in dusse turbulentige tijden tovoren tcomen bij advijse van onsen gueden neve und lutenandt-generael, | |
[pagina 33]
| |
den prince van Oranien und Rade van State gudtvinden, in die stadt van Gronnigen enen religioensvrede tusschen die van der Catholicken Roemsche und die van die Reformierde religioen tstellen, soe ys, dat wij hebben, um vrede und enicheit onder die guede borgeren aldaer tholden, tot wolvaren van die vorscreven stadt, myt conservatie van hoeren wol heergebrachte privilegien, vrijund gerechticheiden, concipieret die articulen van religioensvrede, hierbij gevoecht, in effect und conform dengenen, die wij myt advijs van die Generale Staten u voer etlicke maenden overgesonden und in deliberatie gestalt hebben, versoeckende und niet tmyn amptshalven u wol erenstlicken bevelende, ordinerende dieselve tacceptieren und in die vorscreven stadt wol und dagelicken bij guede orde tvolgen und tdoen onderholden und navolgen in alle sijne puncten und articulen bij provisie, und tot dat anders den angaende bij die vorscreven generaliteit sal worden tot conservatie van een yegelicke vrijheit und versekerheit geresolviert; und en wilt des in nene gebreke wesen. Wolgeboerne Graeff, seer leve und beminde, u hiermede den Almechtigen bevelende. Uth Antwerpen den 2 Junij 1579. Onderstondt: Mathias, beneden: N.D. Sille. | |
Volget ordinantie religioensvrede uth den hove vor Gronnigen confirmiert.Ga naar margenoot+ (Volgt de publicatie van den religievrede, van gelijken inhoud en ten deele eensluidend als het stuk, gedrukt bij Bor, Nederl. Oorlogen, dl. II, bk. XIII fol. 115vo; hetGa naar margenoot+ stuk eindigt in het h.s.: ‘Aldus gedaen bynnen der stadt Antwerpen, den 29 dach Maii anno 1579. Ondertekendt: Mathias, beth: grave (?) Willem de Nassau. N.D. Sille.’) Noch wijders gedaen. Vorder laten weten Borgemesteren und Raedt, dat sie myt den van den Olden Raedt sampt die Gesworen und Boumesteren van den gilden dese voergemelde sake hebben voertan heym und in handen ghegevenGa naar voetnoot1) den edelen | |
[pagina 34]
| |
wolgeboernen tegenwoerdigen heren den graven van Renneberch, onses genedigen heren stadtholder, daerinne wijders to disponieren und verordenen, als Sijn Genade sal bevinden tot meeste ruste und eendracht to behoeren. Des hefft volgens Sijn Genade genedichlicken vergunnet, ock voer gudt und raedtsaem ingesien, we hier folget. Dat die van die Reformierde religie sullen bij provisie und bys anders, we voer, daerynne sal wesen versien tot exercitie und oeffunghe hoerder religie, als in die vorscreven ordinantie vermeldet, mogen gebrucken S. Wolbruggeskercke und der MynnerbroderkerckeGa naar voetnoot1), voerbeholden dat sie, noch nemandt van horendtwegen, die vorscreven kercken soelen moetwillicken scofferen noch beldenstormen und breken, dan ordentlicken (wen sie hem ummer letten und in die wege staen) affnemen und hensetten laten, dar die presteren und die van die Catholicque religie des beleven sal. Des solen die geestelicheit und die van die gilden als anderen elck hoeren dingen, so dselve in een offte beyde der vorscreven kercken mogen hebben, bynnen desen dagen daer laten uthhaelen, onverleth und onverhindert van emants. Mede soelen die yaerlicke renten vervallen und upkumpsten van S. Wolbruggeskercke ock van nu vortan als vorhen, soe wol tot profijt und onderholt van S. Mertens- als S. Wolbruggenkercke beheert und gebrucket worden, altijdt tot Sijnen Genade und des Raedts discretie und goedtdunckent.Ga naar margenoot+ So dan emants hiertegens eetwas worde doen offte anrechten, sal anderen tom exempel gestraffet worden na der saken gestalt und gelegenheit. Aldus myt der klocken van den rechthuyse bynnen Gronnigen publiciert und affgeleesen up dage Petri und Pauli apostolorum anno 1500 negen und soventich, den 29 Junii anno 1579. Tot orkunde wolgedachtes heren stadtholder handt und casset hieronder gesedt; ondertekent Georg van Lalein. | |
[pagina 35]
| |
Dusse vredehandel tusschen Catholicken und Reformierde besworen solemnelicken. Ter contrarie hefft Johan van Ballen und Christoffer DiestGa naar voetnoot1) scrifftelicken laten caveren, dat die moneken deden ongerne um den tijdtGa naar voetnoot2). | |
Mandaet des Georg van Laleing van die pretendierde possess des stadts Gronnigen.(Volgt een mandaat van Rennenberg, bevattende eene interpretatie van de sauvegarde van den olderman van het gildrecht d.d. 20 Juli 1579, gedrukt bij Werken van Johan Rengers van ten Post, uitg. door H.O. Feith, II blz. 188). | |
Ga naar margenoot+ Van nije Hoeffmans deneren in landt und casserunge des Camers to Gronningen.Wij Georg van Lalein, grave to Renneberch, vrij- und bannerheer to Ville und heer (to) Villeroe und Imbreches, stadtholder und captein-generael over Vreslandt, Overijsel, Gronnigen, den Ommelanden, Drente und Lingen, hoeff van Sijn Majestaets finantien, doe kundt und certifitiere myts dussen. Alsoe die Camer bynnen Gronnigen van ons uth hoechwichtige reeden in sursantie gestalt ys und wij nochtans bevynden nodich tsijn, dat middelerwijle sekere personen verordenet worden, doer welcke die contributien und andere dergelicke saeken invordert worden, geexecutiert mogen worden, dat wij derwegen om die recommandatie, ons bij den gedeputierden van die Vressche Ommelanden gedaen van die personen van Bartholomeus Hindricks, Gert Potter und mester Gerryt to Winsum, ons ten vullen vertrouwen van hoer idoniteit und getrouicheit, denselven Bartholemeus Hinricks, Gert Potter und mester Gerrydt verordenet und gecommittiert hebben, ordinieren und committieren myt desen tot executoren van alle scattinge und bewilligde collectatien | |
[pagina 36]
| |
offte contributien in den Ommelanden um in naem van Koniglike Majestaet und onse dselve scattinge up den onwilligen, des vermaent sijende van die deputierdenGa naar margenoot+ der Ommelanden, offte hoerluyden rentemester, myt reale executie intovorderen na landtrechte und older gewoente en yegelick van hun in sijn assignierde quartieren, als die voerbenoemde Bartolomeus Hindricks up die westersidts van ReydtdiepGa naar voetnoot1), Gert Potter Fywelunge und mester Gerrydt in Hunsinge, ock um andere executien und exployten, soe hemluyden van ons bevolen mogen worden, getrouwelicken tdoen und effectueren, sunder hierynne yemants enige conniventie offte dissimulatie tgebrucken, doende voeral den eedt van getrouwicheit in handen van den deputierden des landes, alles bij provisie und totdat bij ons daerinne wijders sal worden versien. Actum Utrecht onder onsen handt und upgedruckede casset den 26 Julii anno 1579. Onder stondt: George van Lalein, und was myt Sijn Genade casset up papier in rode wasse gedrucket bevestiget ock publiciertGa naar voetnoot2). Volgen edlicke copien van mandaten uth Gronnigen tegens den Landen, daeruth erstanden ys und vermeret die twidracht tusschen Stadt und Landen. (Volgt brief van de Staten-Generaal aan de Staten der Ommelanden, d.d. 16 September 1577, houdende vernietiging van een placcaat van don Jan over de Hoofdmannenkamer, waarover de Staten der Ommelanden zich bij | |
[pagina 37]
| |
schrijven van 7 September 1577Ga naar voetnoot1) tot de Staten-Generaal hadden gericht; gedrukt in Werken van Johan Rengers van ten Post, uitg. door H.O. Feith, II blz. 55). Ga naar margenoot+ (Volgt brief van Rennenberg aan de Staten der Ommelanden, d.d. 25 September 1577, houdende bevel de ordonnantie van den Raad van State op de algemeene wapening uit te voeren; gedrukt bij Rengers II blz. 58). Van der deputierden authoriteit uth der stadt. (Volgt eene oproeping van de Staten der Ommelanden door Stadhouder en Hoofdmannen, d.d. 14 October 1577, tot eene bijeenkomst ‘up naesten Donderdach over achte dagen des avendts bynnen der stadt Gronnigen in der herberge und des anderen dages smorgens to achte uren samenderhandt und in vuller antall in die Mynderbrodercloster’ in zake het bijeenbrengen der gelden tot betaling der WaalscheGa naar voetnoot2) soldaten). Ga naar margenoot+ Beveel up egene scattinge. (Volgt een mandaat van Rennenberg aan de grietmannen, redgers enz. der Ommelanden, d.d. 4 Augustus 1578, hun bevelende de inning der door de Staten op deze landdag te Winsum uitgeschreven belasting; gedrukt met verkorten inhoud bij Rengers II blz. 149). Ga naar margenoot+ Brabantsche hoechste privilegium, blijde incompst genoempt, van Caroli V und Philippi eedt den landen up 57 articulen gedaen, in laeste und 58 artikel begrepen. | |
[pagina 38]
| |
Ga naar margenoot+ (Volgt artikel 58 van de Blijde Inkomst van 5 Juli 1549; gedrukt in paraphrase bij van Mieris, Historie der Nederlandsche Vorsten, III, 222 vlg.
Ga naar margenoot+ Een gedichtsel offte warnunghe anno 1558 gedrucket to Gronnigen, an S. Mertenkerckedoere geslagen und van mij affgescrevenGa naar voetnoot1). In Godes naem heb ick erwelet
Duysent vijffhundert sestich getelt,
Van sestich tot up soventich doe ick vernemenGa naar voetnoot2).
In dussen tijdt sal men Godes wordt wonderlick bekennen,
Doch will ick neit grijpen in Godes macht,
Die na sijne wille regeret nacht und dachGa naar voetnoot3),
Die niet regeren na onse mate und ziellGa naar voetnoot4)
Doch toutGa naar voetnoot5) ons dat firmament seen veel.
O Duysche, du godeles landt,
Godt hefft ju sijn wordt gesandt,
Daeromme gij sult bekennen
Wat Godt tot ju hefft doen senden.
Daeromme gij wol moecht zien tho,
Wat ons die planeten toenen doen,
Wente gij sult sien, dat FerdinandusGa naar voetnoot6) starffGa naar voetnoot7),
Und na hem een ander die croen verwarfft,
To desen tijdt verlust AugustusGa naar voetnoot8) die koer,
Die heren van Sassen komen dan mechtich hervor,
Voel bisscoppen verliesen dan hoer koer,
| |
[pagina 39]
| |
Zyts styft MersburchGa naar voetnoot1) tocome dan een ander,
Hoewel die landtgraveGa naar voetnoot2) grauet sijne bart,
Die palsgraveGa naar voetnoot3) lieffe hefft Godes wordt;
O GulickGa naar voetnoot4), gij woledele helt,
Die myt ju vaderen een tijdtlanck cleijn sijet geacht,
Die gij in dusse tijden mechtich wassen;
Nu verblijde gij u, edele huys to SassenGa naar voetnoot5),
Ga naar margenoot+ Hoewol dat huys Burgundia herschet hefft over dych,
In deser tijdt sal tegen dich nijgen sick,
| |
[pagina 40]
| |
Maximilian, de eherentrickeGa naar voetnoot1),
Palsgrave LodewickGa naar voetnoot2) des sulven gelick,
Gij edele helden, vull dogeden scoen,
Onder ju sal ener ontfangen des Konicks kroenGa naar voetnoot3).
We dan u Brabandt, Hollandt und Vreslant,
Die gij den Rijcke siet een tijdtlanck west onbecandt,
To deser tijdt solen gij vermeren dat keijserrick,
Howel dat het wee doet Spannien, Italie und dergelick.
O Francrijk, Scotlandt und Engellandt,
Dit ys ju ongeluck noch onbekandt,
Die gij een tijdtlanck sonder mans mach(t) wordt regeretGa naar voetnoot4),
Daerdoer gij sult verliesen starckte und macht.
Een planete ju tonen doet an,
Dat ju vremde hoeffden regeren dan.
O, soventichse yaer, 80, 90, 100 weren gij vullenbracht.
In sestich verliesen voele hoeren mach(t).
We als dan niet anno 63 neit en verdarfft,
Und in den 64 niet en starfft anno 65 und 66,
Niet en wordt geslagen, o die sullen anno 67, 68, 69
Van grote dingen weten to sagen.
Ach edele Duytsche natioen, siet vor dich,
Roep tot Godt, he sal ju in dusse tijdt vueren sekerlick,
Dat gij solt sien scon, wat Godt bij den sijnen wort doen,
Die hoeren betrouwen hebben gestalt up Godt,
Daeromme he sie leiden wyl uth aller noet,
Hoewel ons tonen verscheiden dinghen dat firmament,
Doch staet alles in Goedes handt;
| |
[pagina 41]
| |
Daeromme ick late blijven vort meer van Ricke tscriven
Und wyl ock sijn ongenoempt, Godt ehere mijn leve vaderlandt.
Zu Coln in den druck was ock dussc scryfft uthgedaen tdrucken anno 1554Ga naar voetnoot1). Revolutioen eder pronosticatioen des tegenwordigen yaers 1554. Anno 54 sal men voel wonders sien und sal een quaet jaer sijn den menschen up aerden. In dussen yaer salGa naar margenoot+ Duytsche nation sick selfs reformieren und tegen dat huys van Burgundien upstaen, grote veranderinghe in Ricken. Die lielienGa naar voetnoot2) solen triumpheren. Der grote adelerGa naar voetnoot3) sal swack sijn und sijn seppter sal een ander ontfangen; die Pauwest wordt sijn glim und ehere neit ansien und sal den lelieen tostendichGa naar voetnoot4) sijn, waerdorch Duytsche natioen sal verorsaket worden dat Pauwestrick gans to verwoesten int yaer 56. Die Engelschen solen triumpheren und voel uproers in landen anrichten. Een ander sal boven sie regeren und sie sullen verdrucket worden. In Denemarcket sal die gemeente upstaen tegen hoere overicheit und die croen sal trueren van wegen hoeres egen adels. Oestenrick sal triumpheren. Die Saxen soelen hoeren moet wetten und tegen den olden haet een orsake vynden. Ettelicke steden in Oestenrick sullen entegen anderen haderenGa naar voetnoot5) und malcander to bodum slaen. Voele heren van den adel sullen in swert fallen. Die Turck sal ondergaen, die Persen solen den gelove annemen. Dit yaer sal een fruchbaer yaer sijn, overst voel crancte, pestel overall. Anno 55 soelen voel bisscopen in Duytsche natioen | |
[pagina 42]
| |
dat regement overgeven und die koer wordt alleen an den wertlicke handt bliven. We dich, Italien, die Duytsche nation sal dich den unrouwigen homoet bethalen. Die stadt Mets wirdt den Fransosen myt gewaldiger handt wedergenomenGa naar voetnoot1). Die steden an den Noertsche zee solen sick uprurich maken tegens den Polen. In Brabant sal men voel nije statuten setten. T(r)ier sal myt wisheit der Fransosen anslach to nichte maken. Mets sal van der wirtlicke handt regeret worden, und die geestelicke dominien oder herscafften solen den meestendiel undergaen. Sal gudt gewas in jaer sijn. Anno 56 sal Italien beanxstiget worden van der Duytscher gelaubiger handt, und die Roemsche bullen solen niene afflaet meer geven und der roep, die voerGa naar margenoot+ lange yaren gegaen hadt, sal waer worden; dan sal Roem gaen we Babylon ergaen is, want het sal alle die werelt doer verstueret worden und die onnoselen solen myt hoeren boesheit spotten. Die Fransoes sal dem Romsche Godt zu hulpe komen, aber neit sonder sijnen scade. In diesen yaer sal over all die werelt frede sijn, behalven in Italien; viel steden sullen dat pawbstedom verlaten und sick een Duytschen here upwarpen. Dan Rom weert gewonnen worden und die Pauwest wort in Francrick wicken. In dusse yaere sal men wonderlicke tekenen an hemel sien. Anno 57 sullen die lelien truren und die Duytschen soelen Melaen wynnen. In Engellandt grote crijch und sal weren een tijdt van 7 maenten und daerna sonder bloetstortinge nedergelecht worden. Oestenrick und Duytsche nation solen eens worden und een ewich bundt uprichten. Die Romsche keyser wort an sijnen croen ganse Italien, Genewe, Lombardien und Florenen erlangen. Die paepen solen hoere prelaten niet laten scheren, zum teken, dat Babylon hoere Godt gefallen is. Dat pawsdoem sal ledich staen XXI maent und 2 wecken, | |
[pagina 43]
| |
und darna salt een hilliger man angripen, und Duytsche natioen sal dat rechte wordt verclaren, ock sal alle hoomoet deelen. Anno 58 sal Godes wordt geprediget worden myt friheit, dorch alle die welt und die overste bisscop sal tromen resideren, und nene gewalt meer hebben dan Godes wordt tleeren und die crancke gemeente to reformieren. Die arme harten solen sick verfrouwen dorch die vrijheit des geestes und um die rechte leere Christi, in desen dagen sal men mercken die wraecke des onnoselen bloets, dat um Godes wordt vergoten is. Viel grote heren sullen sterven und een licht der werelt sal vergeven worden. Constantinopel sal weder tot den Christelicke gelove comenGa naar voetnoot1). Die Fransosen solen noch myt den Pauwest holden ein tijdt nemplick 9 maent. So sal die Pauwest fleen na Constantinopel und voel quaets anrichten und die tijdt sijner verlossinge ys 3 yaer 6 maent. Anno 59 sal men van nene crijch hoeren dan en yder sal sick verblijden dorch die waerheit GodesGa naar margenoot+ wordts. Nederlandt als Brabant, Hollandt, Zeelandt, sullen auch reformiert worden und dat rechte Godes wordt annemen. In dusse tijden sal men in die ganse Christenheit grote eendracht sehen, het sal niet lange weren, die olde slange wirdt die persecutioen anrichten und viel vertilgen. Weren dusse yaeren derteyn gestalt, het solde meer rijmen myt sijn historien, nochtans hebbe ick des anno 57 to Coln alsoe ontfangen. Anno 1565 Martinus Carolus CresveltGa naar voetnoot2) reken- und scrijffmester in Deventer, der astro(no)miae erfaren, lat sijn pronostication uthgaen und wissaget uth twe eclipsen des manes in Martio den 15 dach und Novembris den 8 dach | |
[pagina 44]
| |
to sien, wat sick dorch planeten doet verkundigen, we dan ock die eclipsis der sonnen anno 63 up den 20 Junij sal sijn werckunghe up yaer 66 vortbrengen und secht alsoe. Vorwaer sulckes alles betekendt gar weinich godes, dan voel meer won(der)baerlicke und erscreckelicke daden und boesheiden der boesafftigen und onrouwige menschen. Item drouwet ock den konigen, fursten, geestelicken, wertlicken overicheit scadelicke und quade infortunen und tovallen als onenicheit, twist, crijch, daerdorch hor landtluyden ehere geswacket und wol geordene regementen in kercken und scolen onversientlicken verstoeret und gelastert solen worden dorch tokumpst eenes valschen propheten tegens den warheit. O, we weert der religioens halven so voele tdoen sijn, want die constellatio is anno 63 und 64 myt Saturno und JanoGa naar voetnoot1) also gestanden, als die werelt eerst is gescapen und upgungenGa naar voetnoot2), und sulcke tekenen brengen gemeenlick der werelts verdornisse und onderganck, offte grote screckelicke anstoten drouwende als pestilentien, onweder in den zee, breckunghe voler scepen, dijcken und verdrenckunghe der menschen. Wach dij, Hollandt, Zeelandt und Vreslandt. Commer, benautheit wert men allenthalven spueren in den quadrangel gelegen landen als onder Ariete, Cancro, Libra und CapricornoGa naar voetnoot3), und idtlicke zeesteden rickx, vrijsteden myt potentaten vijanscap gedrouwetGa naar voetnoot4) besettinge intleggen, die balde berouwen worden dan niet gringe ontladen worden, offte quyt tworden sintGa naar voetnoot5). Ga naar margenoot+ Anno 1576 lat D. Ambrosius magirus sijn pronosticationGa naar voetnoot6) ock uthgaen und stelt sijn maent myt geschede- | |
[pagina 45]
| |
nisse dat van graeffscaep Oestvreslandt. In Julio alsoe to liesen sij, und Mey. Rijcket uth na der zee, nae grote scharen,
Gij sult sien varen voele scepen
Na Neptunis ricken, om die to bewaeren.
| |
Mey.Een mennichte, die even noerdelick is gelegen
In ener stadt onder enen heren,
Ant water und zee, sal worden bedrogen
Met een hemelicke lyst van kleyne eheren.
Die den naem der stadt will komen leeren,
Hie staet hier gescreven in dit gedicht,
Die hem vinden can, ick wilt ju sweren,
Hem moet niet ontbieren goet gesichte.
Tys een sake van gewichte, die ic ju wil verclaren.
Men kant van hier twater wol vaeren
Off ock to lande na dieselvige stadt:
Die harpijen dominieren over die schaeren
Voel voele yaren over landt gesadt,
Der mochte wol een ander over worden erkoren,
Die daer ys geboeren uth een ricker scodt,
He solde niet meer als hofft verkieren,
Und lichaem solde blijven up die olde manieren.
Men sol ock hier vieren wonderlicke festen,
Omdat geen verdrach sal komen ten besten.
Soe sal men ten lesten heel rebellieren,
Want men sal tniete doen all die requesten,
Die des vredes vesten mochten confortieren
Eylaci der landen an alle f(r)ontieren,
Wat leelicke dieren sullen ju verslinden,
Die u lijff und gudt sullen consumieren,
Omdat men gene vrede sal konen vynden.
Woe men die ordinantien der overicheit und kercken
Und tegens partien, Pawschen, Reformierden goesen,
Und mallecontenten hefft gestalt, kan du na dusse yare leesenGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 46]
| |
Ga naar margenoot+ Der Staten accordt tusschen Stadt und Landen denende anno 1578. (Volgt de ordonnantie van Matthias d.d. 24 October 1578Ga naar voetnoot1), waarbij de Stad en de Ommelanden worden gelast hunne geschillen te doen beslechten en geene vijandelijkheden tegen elkander te plegen; gedrukt bij Rengers II blz. 155 vlg.) Ga naar margenoot+ Van die different des pretendierde und gebruckede possess. Een mandat des Stadtholders ter contrarie. (Volgt hetzelfde stuk van 20 Juli 1579 als boven blz. 35 en gedrukt bij Rengers II blz. 188). Ga naar margenoot+ Van die Hoeffmans deneren. (Volgt hetzelfde stuk van 26 Juli 1579 als boven blz. 35 vlg.). Ga naar margenoot+ Nominatie der deputierden. (Volgt eene verklaring d.d. 27 December 1578Ga naar voetnoot2) van de jonkeren, hoofdlingen, eigenerfden en volmachten van Fivelingo, welke personen door hen tot gedeputeerden zijn gekozen en dat zij zich aan het accoord van 3 Mei 1561 zullen blijven houden; gedrukt bij Rengers II blz. 164). Ga naar margenoot+ Puncten, den men die heren und frunden up desen bijkumpst sal vorholden 27 dach Decembris anno 78. (Volgt de opgave van genoemde punten; gedrukt bij Rengers II blz. 162). Ga naar margenoot+ Ordinantie der deputierden over die reformierde kercken. (Volgt eene resolutie van de Staten der Ommelanden d.d. 8 Mei 1580 over de benoeming van pastoren enz.; gedrukt bij Rengers II blz. 206). Anno 80 den 3 Martii ys die veranderinge in Gronnigen und affval gescheden. Und dusse nafolgende personen verweken und vanckelicken angeholden. Uth der Stadt, der reformierde sidt sint gewestGa naar voetnoot3): | |
[pagina 47]
| |
Dochtor Rembertus Ackuma, secretarius und raedsheer gewest, Geert Entens raedsheer, Carl Hiddinck raedsheer, Johan van Goer, Leutyn Hiddunge, Johan apotheecker Waell, Berent Lubbers, Menke Reyners, Hansken van Zelweert, Johan van Heeck, Gerrydt Rijckens, Albert Zuinck, Roleff Smyt; die erb. raedsheer Albert Hornkens, die e. raedsheer Wigbolt Batting, die e. raedsheer Luleff Roleffs, die erb. raedsheer Herman Koninck (500)Ga naar voetnoot1), die erb. Egbert Koninck (500), Johan Kloet (250), Johan Vechter, Lysebon die Wale. Den 3 Martii smorgens to V uren gevangen und up den rechthuyse gestalt: die ed. er. borgemester Derck Scaffer, die erentv. borgemester Reynt Alberda, die erentv. Jacob Hilbrans, ys dorscoten in Oesterstraet vor zal. Herman Helts huisGa naar voetnoot2), die erb. raedsheer Syger Sygers (raens. 300), die erb. raedsheer Joest van Cleve. Namen der gevangenen up nije zaelGa naar voetnoot3). Die erb. raedsheer Luert Huynge die olde, die erb. Luert Huynghe (300), die erb. Tidde Froma, die erb. Hindrick Buttel, die erb. Tymen Gruys, die erb. Luyleff Coenders, die erb. AlbertGa naar margenoot+ Coeners, hopman Johan Egbers (250), hoepman Lubbert Lubbers, erb. Hayco Doynga, erb. Melchior Amsweer, Reyner Tyaers, Johan Eysinghe (500), Govert Evers, Christoffer Berens, Peter Cornelis (150), Johan Mathias, Hindrick van Soltsberch (200), Albert Luynga, Harmen Barlinck (150), Berent Bruyns, Peter Isebrans, Peter ten Buer, Berent Muller (509), Eppe Gaelkens, Heyne Tyassens, Reiner Roleffs, Huyge Peters, Gerryts Kannegeeter, Peter Joesten, Frerick Stoeldreyer, Peter Goesens, Barelt Kno- | |
[pagina 48]
| |
kenhouwer, Gerydt van Lingen, Johan van Eeck, Berent Tamminga, Geroelff ten Hove, Johan ten Cleve, Alle Peters (150), die eerst uthgelaten, ongehilcket van Hoxmere, Johan van Munster, Claes Buettinck, Peter Glaesker, Eppe Allers, Hindrick van Tekenborch, Johan Hermens, Hermen van Schutterp, mester Wessel, Hindrick Ippinck, Johan Stratemaker, Johan Garleffs, Johan Evers, Laurens van der Stappe, Johan Akemaker, Syte Takens, Adriaen Landtmeter, Tymen Jacobs, Claes Berens, Johan Bavinck, Hindrick van Wedde, Johan Holtsager, Johan Jansen, Hindrick van Lingen, Johan Bruyns, Andreas Wever, Egbert Bruyns, Willum van Soest, Willum Hopper, Gerydt van Groll, Hindrick Hermens. Namen der gevangenen gesettet up den rosendalGa naar voetnoot1) und vleeshuysGa naar voetnoot2): hopman Hermen van Noerhorm, Tamme Sc(r)oer, Berent Hundebeker, olde Johan Bruyns (500), Wolter Cremer, Hindrick Balstiaens, junge Johan Kloet, Johan in die Buck, Jellert Hermens, Jasack van Aken, Krabbe Hovinck, Hindrick Hovinck, Rengnerus Goltsmyt, MercusGa naar margenoot+ in die Valck, Johan Evers, Wessel Kloppenborch, Hercke Balsema (150 g), Johan Schutte, Johan Hovinck wagemester, Albert Goltsmyt, Johan Bruyns van Ebbingeporte, Arent Smyt, Lubbert van Metelen, hopman Lambert van Fullen (250 g.), Evert Feerholt hopman, Hindrick van Coverden, Albert van Plancken, Coernelis Boelsen van Amsterdam, Albert Smyt (100 g.), Loech Schultens (150 g.), Claes ten Boerch (300), Eppe van Cleve (200), Roleff Isebrans (200), Isebrant Isebrans, Hans Ericks, Johan Willums, Hermen Coeperslager, Aleff Blawverwer, Peter van Lingen, Johan Claessens, Rijcke van Huyssen, Willum Hiddinck, Lambert Jansens, Lambert Cremer, Lambert Scoelmester, Johan Gerts (300), Johan Stans, Johan Rotgers, Claes Kannegeter, Wolter Bruyns, Hermen Roermaker, Freryck Rickers, Pauwel Wantscerer, Jacob Stadtdener, Berent | |
[pagina 49]
| |
die Roeper, Johan van Lingen, Gerrijdt HodemalerGa naar voetnoot1), Gerrijdt Wever, Gerrijdt van Lingen, Arent Meyger ys doet gebleven. Der verwekenen eder uthgewesenen namen: Roleff Sijinck, Johan Sconinck, Johan Dercks, Johan Reiners, Reiner Broels, Johan Muller, Sicko Eyssinck, Egbert Jams, noch die twe predicanten HermannusGa naar voetnoot2) und Reg(nerus)Ga naar voetnoot3), Arent Jansens, Frerick Koyter fendler, Melchior Wijbens, Alle Jansens, Melle Hagens, Bartolemeus Cremer, Bartolemeus Hessels, Claes Hundebeke, Christoffer Crudener, Reiner Eylkens, Johan Buss, JohanGa naar margenoot+ Buntwarcker, Willum Mueler, Aleff Campinck, Derck Aeylkens, Focko Hodenborch, Johan Peeck, Johan Kalmes, Lutgijn Sijinck, Jacob van Aken, Roleff Arens, Johan Draper, Hermen Geerts, Berent Smyt, Gert van Herck, erb. Roleff Battinck raedsheer, Wolter Grauwerts, Gert Coeps, Johan Cloets knecht Meynert, om lachen gevangen den 20 December anno 80, Johan Coverden, Gerrijdt Rickens, Lutgijn Bruyns, Eysso Jacobs, Roloff Frericks, Steven Boeckhorst, Wijnolt Pelser, Egbert Heltkers, Hermen Goltsmyt, Gert Ottens, Wygger Scaffers knecht, Johan Hildens, D. GermannusGa naar voetnoot4) Enens licentiatus, Hayo Eppens, van allen die laest Luleff Zoeffs in October anno 82 uthgelecht. Anno 80 den 30 Decembris is verwillyget bij gemene eencompst, dat men den gemene sake sulde hulp und bijstant doen. Daeromme collectiert duysent und tachtentich keysers gl., welcke ten eersten bij huys ten KnypesGa naar voetnoot5) upgenomen und borgen gestalt Hayo Manninga, Emo Tammen und Johan Winbrugges, welcke die onderge- | |
[pagina 50]
| |
schreven belovet hebben weder to betalen na sijn quota und mogen in solidum angesproken worden. Actum ut supra. Die prelaet van Rotum 60 dalers, Thesinga 60 dal., H. Manninga 60 dal., Oensta 60 dal., Starckenborch 30 dal., Johan Rengers ten Post 35 dal., Johan Rengers to Helm 30 dal., Melle Broessema 30 dal., Evert Klant 20 dal., Emo Tammen 30 dal., Abel Eppens 20 dal., Doede Amsweer 25 dal., Galte Amsweer 25 dal., Claes ten Buer 20 dal., Renke Ellema 20 dal., Jacob Froma 30 dal., Eysse Bauckes 20 dal., Melchior Amsweer 20 dal., Hindrick Umpteda, Johan Winbrugges. Dit is cassiert daernae.
Ga naar margenoot+ Copia de wolgeb. h. grave Lodewicks mandaet. (Volgt eene proclamatie d.d. 4 Mei 1568, aan regeerders en ingezetenen der Ommelanden, houdende oproeping der edelen en eigenerfden om op 7 Mei in Appingedam te compareerenGa naar voetnoot1). Ga naar margenoot+ Dit sindt die articulen, soe grave Ludewick den Staten Landes ten Dam, geestlick wertlick vergadert, vorgestalt hefft. Tom eersten dat Sijn Genade die vorscreven landen wil laten blijven und verbanden hebben bij des konings van Spannien unser genadige here eedt und plicht. Tom anderden dat Sijn Genade wil den landtscappen laten blijven bij hoer privilegien, statuten und gerechticheden, soe bisher gewontlick sindt. Tom darden, dat Sijn Genade will en yder bij sijn religie, soewel de Romsche als die Reformierde kercke laten blijven, als yder des voer Godt vermeent tbestaen. Tom vierden, dat Sijn Genade wil um die privilegien, vrijheden und gerechticheden und tegens die ongehoerde slaverije und tyrannie der Spansche inquisitie und nije bisscopen und hoer tyrannie myt den landen upsetten lijff, gudt und bloet. Und ys 4 dagen lanck in deliberatie gehangen gebleven, um ansiendt des stadt Gronnigen myt hoechduysschen Mantow 6 vendelen besettet, und nichtes gesloten wordenGa naar voetnoot2). | |
[pagina 51]
| |
Ga naar margenoot+ Een nije leydt, waerin cortelick vervaetet hoe mineedichlick idtlick in Gronnigen tzedert vertreck des corneels Belly sich gedragen, om die gemeente onder jock der Spansche slaverije wederom to trecken. (Volgt het lied, gedrukt in Bijdragen tot de Geschiedenis en Oudheidkunde van Groningen, dl. VII, blz. 51-67. Ga naar margenoot+ Anno 80 sindt in regerunge west und mesteren der gevangene borgeren und verstuerers des Reformierde kerckes to Gronnigen den 3 Martii. Gedetinerden sittende und ordinaryse und gevangenen. Borgemesteren: Albert Rolteman, Jochum Ubbena, Christoffer Deest, Derck Robers; Raedtsheren: Hermaen Gerrijts perdecoper, Evert Symens lakensnyder, Egbertus Ubkena kosters soen lakensnider, Albert Eelts, Garbrant Heynens lakensnider, Hermen SwaechmaGa naar voetnoot1), Claes Helt, Johan Canter, Gysbert Arens, Johan MasserinckGa naar voetnoot2), Barelt Moltemaker, Freeck Moystein is neit presendt, want men wol sijn plaetse vor hem openholden und gudt gecandt; Gesworen meente: hopman Ulger, Wigbolt Frericks, Siardt Konick '85 gestorven, Hindrick Hovinck, Frans Febens boel, Johan van Deest, Hermen Mensens, Hermen Peters brouwer, Johan Swartewolt, Gert van Runen Johan Papinck, Johan Cornelis, Rijke Rijkens, Roleff Robers, Johan Kremer, Johan Lambers moltemaker, Habbo Aldringa, Hilbrans Engelbers, Johan WelmeersGa naar voetnoot3); | |
[pagina 52]
| |
Hopluyden: hopman Ulger, Albert Browknecht, Gert Lutkens, Johan van Peyse, Johan Volkiers, Antoni Abteker, Luloff Ubbena, Wijbrant Oldendorp; Feeneklers: Syart Konick, Lambert Sijmens, Wolter Luynghe, Heyne Heynens, Jurgen van Goer, Take to Nansum, Hilbrant Engelbers, Sicko Sickens uth Zierijp; Lutenanten: Hindrick Hovinck, Frans Febens, Sijmon ten Barge, Cornelis Kock, Berent ten Berge, Derck Draper, Johan Lambers moltemaker, Johan Welmers vuddecoper; VoerersGa naar voetnoot1): Hindrick Pellenrock, Hermen Swartwolt, Barelt Horst hopenbinder, Johan van Coln, Hindricus van der Marck, Johannes Bolens, Johan Westerwolt goltsmyt, Johan Engelbers snijder; VeltweyffelersGa naar voetnoot2): Evert int Horn, Warmelt Dunne, Lutgen Selback, Gerrijts Baertscerer, Hermen Haldenoven, Frerk Swarckwolt, Berent Kastgijns, Hindrick Renkens; Gemeene weyffelersGa naar voetnoot3): Schulte Hindricks, Lutgijn Jochums, Gebben Johan, Hermen Scroer, Claes Jochums, Hermen Wigbolts, Johan Dickes, Remmert Stellemaker, Claes Varwaer,.... Robers, Lambert Buntewercker, Hindrick Backer, Laurens Huysman, Albert Duers, Gert Arens Screenmaker, Johan Erenst. | |
Ga naar margenoot+ Des edelen genadigen oversten Wygbolt van Ewsum justificatio und uthscrivendt.Wygbolt van Ewsum, ridder, heer tho Nijenort etc., van wegen die Princelicke Doerluchticheit und der Naerder Geunieerde provintien bestelter overster, doen ju undergescreven hiermit to weten. Nachdem wij ganslick vermoeden, dat u allen wol bewust ys, woe dat die van Gronnigen hoer eher und plicht vergetende, mit welcken sie die Generale Staten so hert verbunden weren, hoer mit des gemenen vaderlantes vijanden ingelaten hebben, | |
[pagina 53]
| |
waerdorch sie orsake gegeven, dat niet allene unse arme bedruckede vaderlandt und alle ingesetenen derselve, dan ock alle onse nabuerprovintien, als Vreslant, Overijsel, het landt van Gelder und andere, in groten yammer, elende und in die utherste verdarff gebracht sijn; ock dese Ommelanden suslange van hoer sonderlicken upholden tirannelicker wijes myt roven, moerden und thom diell myt moertbranden, schatten und fillen, ock dagelicks unschuldich bloet vergetent (leyder Godes) getractiert, gequelt, overfallen und gans in den grunt verdorven worden. Diewijle nu die vorscreven stadt in genere mannieren geloeven gegeven kan worden, overmydts hoere ungetrouw und unredelicke feyten, alst blijcket und en yder bekent ys, wo sie die gedeputierden, representierende die Staten deser Ommelanden, boven guede vorschrijvunghe, diewelcke ock bij den heydenen und unchristenen voer die grotste versekerheit gheachtet wordt, waeryn sie ock des Konigs zegel tot hoer ehervergetende und trowloese apprehensie misbrucket hebben, gefenckelicken ingesettet und moetwillick getractiertGa naar voetnoot1). Und daermede ock neit tovreden sijnde, hoere egene stadt medeborgeren so ongetrouwlicken angetastetGa naar voetnoot2) und meer als Turcks mit hoer gehandelt. Vorts, dat sie alle contracten, die mit hoer vanwegen die Generale Staten gemaeckt, die sie so solennelicken myt hoer egene handt ondertekent und hoeren eede bevestiget, soe vaeke hebben ingebroken und derhalven dat vremde krijchsvolck soe manichmael int landt gelockt. Dyt alle woe vorgescreven und andere dingen meer die Staten unser nabuerprovintien als Vreslandt, Overijsel, het landt van Gelder anmarckende, ock diewijle sie gesien hebben, dat sie alle gueder um die afsonderinge und verhandelinge, soe die enige getrouwlose meneedyge stadt mit den gemenen vijandt gemaeckt hefft, so gans in den | |
[pagina 54]
| |
gront verdorven worden, soe hebben sie an die hoecheit und eersthartoch, Sijn Princelicke Excellentie, die Gen(er)ale Staten und naerder (Unie)Ga naar voetnoot1) ghesuppliciert (dar danGa naar margenoot+ die graeff van HollachGa naar voetnoot2) sijn beste myt to gedaen) und gebeden, dat men alle dese Ommelanden, geen respeckt nemende up gueden offte quaden, getrouwen eder ongetrouwen, tot een roff den krijchsluyden solden geven und dieselvyge myt pluymstrikunge, plunderinge und ten laesten myt den brant gans prijsmaecken, updat in den eersten die trowloese, maneedyge Stadt alle middelen solden benomen worden, om sich sulveste to onderholden und der vijandt krijchsvolck myt ju gelt und guederen tot juwer und unser aller verdarff langer to betalen, dan die van Gronnygen und der vijandt alsulcken krijch wol lange sulden annemen, soe sie die Ommelanden als hoer egene guederen myt vreden und in ruste (wie sie nu een tidt lanck gedaen), om sick sulvest to rijcken und hoer nabuerlanden to bekrijgen, muchten gebrucken. Diewijle wij nu onses geleveden vaderlants ganse uthrodinge, verdarffenisse und gehele verneelinge myt groten leedtwesen onses herten vornehemen, soe hebben wij myt weinich guede patrioten und frunden deser Ommelanden alsulcken geheelen onderganck unses vaderlants tot desen dach to neit sonder grote moyte und unkosten bij Sijne Hoecheit Princelicke Excellentie, die Generale Staten und Gheunieerde Provintien vorscreven, myt groten beswernisse verbeden. Hebben vorts Hoer Excellentie und die Staten vorgescreven ons tot beschuttinge und bescherminge deses unses vaderlandes tot enen oversten (nochtans | |
[pagina 55]
| |
buyten onsen versoeck und begerendt) bestellet, in welcker menunge, tweten om onse vaderlandt to verdedygen und beschermen, wij als vrundt und geen vijandt (des sij Godt in der ewicheit unse getuyge) ein gueden antall krijchluyden, wol gerustede soldaten, alhier in den Ommelanden gefuert myt noch anderen, niet allene van dage tot dage dan van ure tot ure verwachtende, daer myt wij, als een rechte und rechtfeerdyge sake hebbende, myt Godes hulpe verseekert sijn dem van Gronnigen und hoeren anhang to koenen wederstaen. Diewijle nu, guede vrunden und gij, samelicken ingesetenen deser Ommelanden, sulvest koenen sien, dat ju niet mogelicken ysGa naar margenoot+ up beyde schulderen langer to koenen dragen, dan ju up die ene sidt offte ander openbaer to moten verclaren, ock dat mommenansicht aff to doen und den van Gronnigen, die doch die orsake unser aller verdarff und doetvijanden sijn, myt erenst helpen wederstaen, diewijle sie allene, sonder alle andere steden unser nabuerprovintien, den viant anhangig und int landt gelockt und gij sulvest ock konen overleggen, dat die stadten der nabuerprovintien und wij allen niet soelen gedulden, dat gij den van Gronnigen und den viandt myt mere goederen und personen sullen verstreckenGa naar voetnoot1), die ju doch in den grunt mittertidt soelen uthputten und ganslick incorporeeren, updat gij nu des to beter beschuttet und beschermet moeten worden. Soe ys om alle voer verhaelde und meer andere reeden unse frundtlicke begerendt, und neittomyn uth krafft unser hebbender commissioen erenstlick beveell und ordinantie, dat gij samelick ingesetenen deser Ommelanden bynnen den tijdt van vier dagen na datum van deser patent, ock sunder langer vertreck int grote, noch int cleine daerinne to laten vallen, niettegenstaende enich verbott, dat emants daertegens doen muchte, upbrengen alhier bynnen Wynsum, off daer unse feltleger alsdan sal sijn, in handen van Hans Lijffaert, den wij daerto in affwesendt des landts rentemester gecommittiert, vierde halff jaer taxt, updat die krijchsluyden be- | |
[pagina 56]
| |
taelt und tovreden gestalt sijende in gueden discipline und dwanck geholden mogen worden, und gij van allen wijdere uthfall und berovinge der soldaten gefrijet mogen sijn, und dit alles bij pene van 200 goudguldenGa naar voetnoot1), voer een yder dorp, die desen unsen patent niet achterfolgen und nacomen, updat wij niet verorsaket en worden myt andere rig(or)oese middelen tot juwen groten scaden und verdarff dieselvyge inforderen, hetwelcke wij nochtans (weet Godt) geerne verhoedet segen. Den boden gevet dit patent weder bij pene vorscreven. Ghegeven tot Winsum onder onsen handt und zegel den 10 Decembris anno 1580Ga naar voetnoot2). | |
Ga naar margenoot+ Copia enes schelmes und maneedygens brefft uth Gronnigen in die belegerunge gescreven corts vor ontsedt.Ede(le) gestrenge here, Godt in den hemel weet hoe leet dattet mij is, dat ick myt mijn ogen moet sien dusdanen schreckelick verloep der ingesetenen deses landes myt den uthersten underganck aller vrij- und gerechticheiden derselven, tensij sake, dat UEd. gestrenge sampt uwe verwandten und andere redelicken, soe geestelick als adelicke personen, tegens die malitien van den unruywygen kercken- und cloesterschenderen, gelick ock tegens die muetwillicheit dergenen (die um het gewalt, dat sie nu hebben, niet genomet willen sijn) myt verstandt und kloeckheit dorch Goedes gratie contravenieren. | |
[pagina 57]
| |
U. Gestrenge weet niet wat hinderlist die Religioensvrede tegens die Pacificatie van Gent und die Particulare Unie tegens die Generale Unie und offgemelte Gentsche tractaet gepassiert sij, om alle middelen van vreede buyten dese Nederlanden to sluyten myt continuatie van een soe verdarfflick civiel und jamerlick orloch, bet ter tijdt, dat men tegens alle eedt und geloffte die Catholicken, die geestelicheit sampt dersulven religioen und Konicklicke Majestaet myt invoeringhe van eenen anderen souverain und andere executie van religie, den Spanschen inquisitien wijtfellich overtreffende, muchte uth dese Nederlanden verdriven, soedat niet die lichtveerdicheit to beschuldygen sijn, welcke dese menneedicheit vermarckende bij die voerige eedt und tractaet willen verblijven, sunder voel meer die sick tegens hoer eedt und geloeffte daer affsunderen und scheiden. Sed noctuas Athenas qui haec ad strigorem VGa naar voetnoot1). Ick sie overst geen middel van onse landt uth die klauwen van desen harpien, die nu menen, dat sie alles tot eenmaell willen verslinden, enichsyns to redden, tensij sake, dat die hoeffden deses landes, die met geene kercken und kloester brecken sunderlinck niet to doen gehadt hebben, enen affveerdygen an den prince van Parma, um sick und het ganse landt tho reconcilieren und in savegardie van wegen Konincklicke Majestaet to nemen tegens die van Gronnigen und alle anderen, die soe groten moetwille over die landtscap gebrucken, und dat onse stadtholder, welcke die landtscap in sick ganslick genegen is, bevoelen werde, om die savegarde rigoeslick to effectueren. Nosti fabulam van het biest, welcke die steen weder up die starte geworpen werdeGa naar voetnoot2). Edele gestrenge here, ditsulvyghe must ghescheen myt der allereersten, vordat die van Gronnigen dar seinden,Ga naar margenoot+ want comen sie daer, voordat dit gescheet ys, soe fruchte yck worden sie wonderlicke dingen myt den prince van | |
[pagina 58]
| |
Parma practizieren und bij Konincklicke Majestaet laeten daernae ratificieren, hetwelcke niet gescheeden kan, wan die landtscap gereconsitiert ys und sick in alles hoer to rechte praesentieren etc. Mijnheer, Sijn Edelgestrenge wyl mitGa naar voetnoot1) dit scrijvendt ten besten affnemen, want ick tselve uth gueden harten scrijve und soe die heren beter raedt weten, bidde ick dat sie mijn wolfaert soe wederomme willen behartigen, als ick des landes wolfaert int gemehen und het beste van U Gestrenge, dessulvygen lieve broder und verwandtenGa naar voetnoot2), int porticulaer stedes gemeendt und mit allen mogelicken vlijte to bearbeiden gepacht hebbe und noch doe, kenne Godt Almechtich, die alle herten und nyeren doersietht. Die hier bynnen landes syndt, geestelick und wertlick, bynt so verslagen, dat sie niet dorven dencken an die Prince to senden. Ick swijghe, dat die enichsyns sulckes sulden doen. Die van Gronnigen hebben mij van mijn stadt gestalt tegens des heren stadtholders und der landtscaps wille und FrijtemaGa naar voetnoot3) in mijn plaetze gecommittiert, soedat men woll behoorde daerboven expresselick to versuecken restitutie van gene sie gewaltlick gedaen hebben, myt ock savegarde voer die offitiers des landes. Dominus de MonceauGa naar voetnoot4) causam Omlandorum sibi recommendatam habet, monetque in tempore per legitima media Grunnigensium insolentia occurendum esse. Edele gestrenge Heer, wij soelen vrijheits genoech in die religie und anders bij wille van Konincklicke Majestaet mogen beholden, soe wij ons daerwaers foegen, daer doch die Reformierden up een recht voet van inquisitie soecken voert to gaen ad dominatum. Dus bidde ick U Edele gestrenge, wilt tanquam pater patriae sick anploieren tot reddinge des landes, dat sunst | |
[pagina 59]
| |
anders na mijn beste weten heel und all will verloeren gaen. Diewijle dat dese dingen bij den prince van Parma gepractiziert worden, solde geraden sijn, dat die daerbuyten sijn, gelick die prelaten, U Edele gestrenge sampt der sulvygen verwandten und andere van adel hoere reconciliatie bij den graven van Renneberch versochten. Ne cogitarent hi homines aliud quippiam alibi curari. Ick wolde, dat der heer syndicusGa naar voetnoot1) hetselve wolde doen undGa naar margenoot+ ock wat vlijts anwenden, dat desse drost to HarlingenGa naar voetnoot2) goet muchte beholden worden und hem weder behandyget, so solden sijn boecken und scryfften bij gemelten drosten alhier wesende ock wall verwaert und den heren syndico behandyget worden. U. Edele gestrenge wyl mij doch doer emant sijn menunge laten weten, want wes ick doe, geschiet uth gueden harten. Vale raptim.
Die missive is bovengescreven inholdes dese lesten Junij oder ersten Julij anno 1580 van Hermanno WinbruggeGa naar voetnoot3) uth Gronnigen an den edelen gestrengen heren Wigbolt van Ewsum gescreven, van een schelme oder schelme to maken, doch sonder upscryfft und ondertekungheGa naar voetnoot4).
Articulus imperii de religione inter Carolum V et Ferdinandum simul et ordines imperii Passaviae conceptus. (Volgt de inhoud (niet woordelijk) van artikel 1 van de in het verdrag van Passau d.d. 2 Augustus 1552 opgenomen artikelen over den godsdienstvrede, gedrukt bij | |
[pagina 60]
| |
Dumont, Corps diplomatique du droit des gens, Tome IV partie III pag. 46).
Copia van quitlatinghe des eedes der Catholiken. (Volgt het stuk van 13 November 1578, hierboven blz. 31 vlg. opgenomen).
Ga naar margenoot+ (Volgt een uitvoerig regest van den brief, d.d. 30 September 1454, waarbij keizer Frederik III Ulrich Circksena beleent met het graafschap Oostfriesland, gedrukt bij Friedlaender, Ostfriesisches Urkundenbuch No. 677).
Ga naar margenoot+ Enno grave to Oestvreslandt in gelicken puncten und articulen und neit anders confirmiert van Carolo 5 thoe Spirae anno 1528 den 24 Septembris. Edzardus, Christophorus, Johannes van Ferdinando Romsche konick confirmiert int gelick tot regerunge ongedielet anno 1558 in Januario van wegen des keysers Caroli V sijnes broders. Myt dussen ys ock retractiert die bulla offte ghegeven vrijheit umdat die stadt Gronnigen muchte voerbij den Eemse up und vorbij Embden varen tot een vrijheit up den Emse to geneten. Und ys to niete gedaen, und weder benomen. Dat feudum um den Emse niet tmogen upvaeren noch affvaeren myt enigen lasten, guederen und waren, ys der stadt Embden ghegeven van den keyser Maximiliano anno 1494 und moeten daer hoer gudt over dre getijden upslaen und to vercopen holden. Overst die grote scepen, die niet onder dat tollbreet comen sindt, mogen weder vrij affvaren und weder wenden den Emse uth. |
|