De moord lekte pas na zes weken uit. De man werd gepakt en berecht. Hij werd ter dood gebracht door onthoofding en wel op een zandheuvel tegenover de kuil waar hij zijn vrouw vermoord had. Na de terechtstelling, waarbij de mensen uit de omgeving aanwezig waren, laadden de gerechtsdienaars hun spullen en het lijk op een wagen en vertrokken naar de stad. Men was echter wel wat slordig geweest. De afgehouwen kop was in een greppel gerold en daar blijven liggen. De mensen uit de omgeving vonden hem daar en overlegden wat te doen. Men kwam overeen hem op de top van de heuvel te begraven.
Om te voorkomen dat men later bij; navraag deze plek niet meer kon vinden, sloeg men er een paal bij. Deze heuvel werd sindsdien ‘de Paolberg’ genoemd. Bij de waterplas heette het sindsdien niet meer pluis te zijn.
Tot zover dit vreemd aandoende volksverhaal, door mij genoteerd op 12 mei 1962. Naderhand, op 26 december 1967, bleek mij, dat het geen bloot verzinsel was, doch een historische achtergrond had. In jaargang 1896-97 van ‘Publications de Limbourg’ deel XIII, no. 111, op bladzijde 277, vond ik in hoofdstuk ‘rechtspleging’ een fragment uit het boek ‘Baerlo’ van Henry de l'Escaille. Opsporing en berechting verliep tegen het einde van de 16e, begin 17e eeuw in al haar ruigheid. In een Actum in de Cancelarije tot Ruremonde, den 20 May 1707 wordt de executie verhaald van een individu, dat zijn vrouw met een pook vermoordde, en haar lijk in een moeras liet verzinken. Hij werd veroordeeld tot het rad. Dit vonnis werd uitgevoerd op een hooggelegen heide, op de grens van Kessel en Baerlo en wel te middernacht. Het hoofd werd van de romp gescheiden, en op een paal ge-