sloeg hij hem met zijn dorsvlegel. De hond was op slag verdwenen. De volgende keer bleek de hond langs het pad te liggen en de man ging gewoon langs. De hond riep nu: ‘Slaon mich nog eine kier!’ ‘Nae,’ antwoordde de man, ‘asse mich neet hinjers, hob ich dao gin raeje veur.’ De hond was opeens verdwenen en hij zag hem nooit meer terug.
De grootvader van een verteller uit Maasbree, een man uit Horst die men daar de bijnaam ‘de Kniepert’ gaf, ging eens een keer op jacht. Hij schoot een haas en stopte hem blij in zijn weitas. Vrijwel direct daarna kreeg hij een tweede haas op de korrel, doch hij schoot mis en moest opnieuw laden. De haas was zó brutaal, dat hij vóór hem ging zitten. Hij vroeg met luide stem: ‘Lankoer, woe zits te?’ Uit de weitas klonk een stem: ‘Ich zit in de Kniepert zie zékske.’ Grootvader zei tegen zijn kleinzoon: ‘Ik zegk et oe, det ich um d'r oet schudde.’
Een boer uit Helden was op koehandel in ‘'t Rooth’ onder Maasbree. Hij liep aan bij een huis en vroeg de vrouw of ze geen koe te koop hadden. Dat was niet het geval, maar de vrouw, bezig met koken, hield hem wat aan de praat in de keuken. Het viel de man op dat de stamper van de boterkarn op en neer stiet zonder hulp van handen of mechaniek. Gebiologeerd stond hij te kijken. Opeens stopte de stoter. De vrouw keerde zich in de richting van de kam en riep: ‘Vlokker, mien bieëstje.’ De man zag even een muis onder de kam uitloeren en verdwijnen. Daarop begon de stoter weer op en neer te gaan. De man ging haastig weg. Hij wist van horen zeggen dat deze vrouw de toverkunst beoefende.
Tenslotte nog een verhaaltje uit Maasbree.