beemd’. Als hij daar die jas aantrok, veranderde hij in een weerwolf. Na zijn tocht verborg hij hem in de holle stam, trok zijn gewone jas aan en ging huiswaarts.
Buurlui die hem verdachten, hadden zijn uitstapjes in de avond waargenomen. Ze volgden hem en zagen de verkleedpartij bij de knotwilg. Om de man zijn boze streken af te leren, staken zij de droge en uitgerotte boom in brand. De man had het vuur van z'n huis uit gezien en kwam gillend om zijn jas aanlopen. De jas was niet meer te redden. De man was zo van streek, dat hij het vuur in wilde, maar hij werd vast gehouden. Toen de jas geheel versmeuld was, leek het of de man van een geheime last was bevrijd.
Mijn ouders vertelden wel dat er in vroeger tijd veel mensen waren die aan dit soort spokerij geloofden. Ze kwamen onder de indruk van de fantasierijke verhalen, gedaan door vertellers rond de haard gedurende lange winteravonden. Overdag stond men in gesprekken onbevangen en familiair tegenover die geestenwereld en spotte er mee. Zo zei men tegen elkaar als een boertje met een kleine hand-egge op zijn rug naar zijn akker ging: ‘Hij heeft de weerwolf op zijn rug’.
Een andere gebeurtenis met een weerwolf was lang voor onze tijd voorgevallen bij huis Lormans aan ‘Eijndt’. Daar was een aantrekkelijke jonge dochter. Aanbidders waren er genoeg en tot haar genoegen. Een vrijer uit de omgeving scheen wel haar favoriet te zijn. Doch de jongen kreeg last van de weerwolf. Zoals men dat uitdrukte: ‘Hij krijgt de weerwolf te dragen’. Maar doordat hij hem steeds op zijn nek kreeg, werden wolf en drager gemeenzaam met elkaar. Als de jongen dan in de avond om het