Een vertelster uit Maasbree verhaalde het volgende.
Op de boerderij waar mijn man vandaan komt, speelde zich in mijn jeugd het volgende af. Iedere morgen trof de paardeknecht zijn twee werkpaarden erg geschrokken en nat bezweet op stal aan. En dat nog wel in de winter bij vriesweer. Hun manen en hun staarten waren daarbij iedere keer kunstig in elkaar gevlochten.
De knecht, die erg gek met zijn paarden was, ergerde zich iedere keer meer. Dit moest wel door een heks gedaan zijn. Hij zwoer dat hij haar onschadelijk zou maken. Hij maakte in de schuur, voor de paardekrib, een bed van stro en bleef 's nachts waken, gewapend met een dikke knuppel.
Tegen middernacht hoorde hij de paarden briesen. Bij het weinige licht merkte hij dat er een grote zwarte kat over een balk boven de stal liep. Hij sloeg de kat van de balk af, waardoor ze met een smak op de deel viel en bloedige wonden opliep. Op slag veranderde die kat in een vrouw. Ze kermde en jammerde verschrikkelijk. Samen met de boer, die hij had geroepen, droegen ze haar in het licht. Daar bleek dat het een bekende was. Een meisje, Marie uit Sevenum, dat hier en daar in Helden kwam als naaister. Twee uur lopend bij haar thuis vandaan.
Uit kompassie met haar, doch ook om voor 't daglicht van haar af te komen, bracht de knecht haar met de kar naar Sevenum. Men zei naderhand wel eens van Marie: ‘Ze zit zoeë vol superstitie, as 'n deurehèk vol meusse!’ (doornhaag vol mussen).