| |
| |
| |
wacht u voor de zwarte kat
Heksen kwamen vroeger in ieder dorp voor. Vol vrees fluisterde men over hen en angstvallig ging men de vrouwen die ervan verdacht werden heks te zijn, uit de weg. Vooral de kleinere kinderen hield men bij hen uit de buurt. Het heette dat een heks een verbond had met Satan en door hem was gedwongen kwaad te berokkenen aan iedereen met wie ze in aanraking kwam.
Omstreeks het middernachtelijk uur zweefden de heksen door het luchtruim. De ouderen op een bezemsteel, doch de wat meer moderne jonge heks tolde door de lucht in een zeefrand. Ze bezochten hier en daar een heksenkransje, waar ze krijsend ronddansten om hun geliefde meester. Soms vond men bij daglicht deze plaatsen terug. Rondom een steen of oude boomstronk bleek dan een wijde kring te zijn uitgelopen, met paadjes die straalsgewijs naar het midden liepen. Deze figuur deed aan een groot karrewiel denken. Het was de zogenaamde heksenkring.
Heksen hadden het vermogen zich op verschillende plaatsen tegelijk te vertonen en de meest onmogelijke afstanden af te leggen. Ze konden echter geen plaats passeren waar een kruis hing of stond.
Om have en goed tegen heksen te beschermen, legde men
| |
| |
Omstreeks het middernachtelijk uur zweefden de heksen door het luchtruim en dansten krijsend rondom hun geliefde meester.
| |
| |
soms een kruisbeeld onder de dorpel, of kalkte een kruis boven de deur of het keldergat. Ook het sprenkelen van wijwater bleek een goed afweermiddel tegen deze dames. In onze streek zijn de verhalen over heksen zo talrijk dat ik er het beste aan doe er een paar uit te kiezen waarin de verschillende verschijningsvormen van heksen en hun manier van optreden goed wordt weergegeven.
Een goede vertelster uit onze eigen buurtschap vertelde op mijn verzoek als volgt.
Er werd vroeger altijd onderscheid gemaakt tussen het optreden van heksen en weerwolven. Heksen waren vrouwelijk en weerwolven mannelijk. Het was regel dat vrouwen die voor hekserij werden aangekeken, er niet erg aantrekkelijk uitzagen. Meestal waren het vrouwen die in hun jeugd in hun groei waren gestoord, vanwege ziekten en tekorten en een dwergachtig, bultig, kreupel, of deels verlamd figuur hadden. Ze kwamen door hun lichaamsgebrek moeilijk aan de kost. Men trof er soms aan die als huisnaaister de boer op gingen. Na de dood van hun ouders kwamen ze vaak alleen te staan, verkommerden en verslonsten. Doordat ze bij de mensen niet als volwaardig meetelden, ontstonden er bij hen haatgevoelens tegen alles en iedereen. Allengs werden ze door kwaadsprekerij, zowel van eigen kant als door de gemeenschap, door hun omgeving gevreesd en gemeden en in het ergste geval gebeurde het dan dat ze als heks werden nagewezen.
Een boerin op ‘d'n Ueland’ in Kessel vertelde dat in donkere stormachtige nachten, heksen door de lucht pleegden te vliegen met vurige striemende zwepen. Mensen die daar toevallig getuige waren, vluchtten gauw ergens onder dak en riepen uit: ‘Hanneke Geurts ès in de loocht!’
| |
| |
Zo noemde men in die tijd dit gespuis.
Van heksen werd vaak beweerd dat ze zich konden veranderen in dieren. Vooral een zwarte kat was een veel geliefde verschijningsvorm waarover veel werd gesproken. Zo was er een bakker in Kessel die het erg druk had en daarom een nacht bleef doorwerken. Omstreeks middernacht kwam er een zwarte kat door het katteluikje in de achterdeur van de bakkerij kijken, begerig naar warmte. De bakker noodde: ‘Kattemieske, kom maar binnen, 't is koud buiten.’ De kat kwam zacht spinnend en langs de bakker zijn benen strelend binnen en warmde zich. Spoedig kwam er een tweede kat aan 't gat loeren. De eerste ging naar haar toe en zei: ‘Kom maar binnen. De baas vindt 't goed.’ Zo kwam de een na de ander binnen, terwijl de hard werkende bakker er nauwelijks wat van merkte. Plotseling zag hij dat zeven zwarte katten bijeen lagen te spinnen. Dat vond hij toch wat al te veel van het goede. ‘Wat moet dat hier?’ riep hij uit. Hij pakte een emmer kokend water en gooide die leeg over het kattegespuis. Woedend sissend bliezen ze de aftocht. Even voor 't ochtendgloren had de bakker zijn werk gedaan en ging naar de slaapkamer om nog wat te rusten. Geschrokken zag hij zijn vrouw in bed liggen met brandwonden aan haar gezicht. Blijkbaar was zij het geweest die in de bakkerij een heksenkransje had georganiseerd.
Een oom van mij in Helden had eens horen vertellen wat een molenaar overkwam, toen hij bezig was de maalstenen te scherpen. Dit karwei was altijd een zware en tijdrovende bezigheid. In dit geval deed de mulder het, om overdag zijn klanten te kunnen helpen, in de nacht. Er kwam een hem onbekende zwarte kat de molen binnen. Ze wip- | |
| |
te tussen de maalstenen, waar de man bij het licht van een kaars bezig was, en begon hem spinnend langs benen en armen te strelen. De mulder ging rustig door met zijn ‘meule-bi’ (moker) de groeven te scherpen. Aanvankelijk gaf het bezoek van het dier hem wat afleiding bij het vervelende karwei. Maar de kat bleef speels en begon met haar voorpootjes naar de kloppende hamer te grijpen. Afweren baatte niet. Ten lange leste maakte de molenaar zich kwaad en sloeg de kat flink op haar voorpoten. Blazend en krijsend ging de kat op de loop. De man kwam voor de ochtend klaar met zijn karwei en wilde nog voor een uurtje rust bij zijn vrouw in het warme bed. Ze lag daar echter met een verband om haar hand te kermen van pijn. Het bleek dat haar hand verbrijzeld was!
Een aardig heksenverhaal van een man uit Baarlo.
Een boertje met slechts één koe werd geplaagd door een heks. Deze molk namelijk geregeld zijn koe leeg. Ze was daarbij niet te betrappen omdat ze aan lange-afstandsbediening deed! Ze trok de melk uit een bremstruik! De boer ging om raad en kreeg het volgend advies. ‘Je moet trachten toch een beetje melk te trekken. Deze moet je in een ketel boven een fel vuur droog koken. Er mag geen woord bij gesproken worden en het moet om middernacht gebeurd zijn. Je moet met een scherp mes gereed staan. Precies op 't moment dat de ketel droogkookt zal de heks uit de ketel springen. Je moet door toe te steken trachten haar wat bloed af te nemen.’ Zo gezegd zo gedaan. De man stond zwijgend bij de ketel en de zoon hield het vuur heet. Opeens ontviel hem: ‘Stoken jong. Het vuur is te slap.’ Zo mislukte door zijn loslippigheid het plan van de man om de heks te pakken te krijgen.
| |
| |
Hier volgen enige verhaaltjes en ervaringen van een verteller uit Maasbree.
In de buurt van mijn woning, aan een wegkruising, lag tot in 1895 een huis waar voordien een vrouw van 70 jaar woonde, die berucht was als heks. Het was een slordige en vieze vrouw en ik herkende haar altijd al van ver, omdat ze steeds een rode wollen omslagdoek droeg. Ze had weinig omgang met anderen, omdat men haar schuwde. Mijn moeder zei eens op een vraag van mij of het waar was dat ze heks was: ‘Je moet haar daar maar eens op beproeven, dan zul je wel zien.’ Eens op weg naar het dorp, in de buurt van de molen, kwam ik dicht bij haar, tot op een meter of vijftig. Ik ging in haar voetstappen lopen en wel zo dat ik mijn rechtervoet in haar linker- en mijn linker- in haar rechterspoor plaatste. Als ze echter een heks was zou ze dit moeten merken. Verontrust keerde ze haar gezicht al bij de derde pas van mij om. Ze moest dus wel een heks zijn.
Ik heb zelf eens meegemaakt, dat de knecht van de molenaar met de molenkar bij haar aankwam en een zak meel bij haar binnen bracht. Toen hij na enige tijd naar buiten kwam, stond zijn paard achterstevoren aangespannen tussen de karrebomen. Voorzichtig hebben we het tuig losgemaakt en het paard opnieuw ingespannen.
Een andere heks woonde in mijn jeugd in ‘'t Rooth’. Ze was uiterlijk een heel normale vrouw van rond de zeventig. Ze kwam eens bij ons langs op weg naar de kermis in Sevenum. Mijn vrouw zat voor de deur met een dochter op schoot. De vrouw bleef even bij haar uit staan blazen. Ze legde even haar hand op het kind en zei: ‘Wat heb je toch een mooi meisje.’ Het kind schrok en begon te
| |
| |
schreien. De vrouw vervolgde haar weg. Het kind bleef schreien en hield dit elf dagen en elf nachten vol. We moesten 's nachts om beurten bij haar waken. Ik haalde de pastoor er bij en zei dat het kind behekst was. De pastoor zei: ‘Dat mag je niet geloven. Je weet toch dat dit “superstitie” (bijgeloof) is?’ Ik zei: ‘Ik weet wel zeker dat het zo is.’ De pastoor adviseerde: ‘Weet je wat je doet? Trek met elf mensen ter bedevaart naar Koningslust en bidt daar samen bij de Calvarie-berg.’ Ik haalde van mijn familie zoveel mensen bij elkaar dat we met z'n elven waren en we gingen. Volgens mijn vrouw hield het kind wat later op met schreeuwen en toen we thuis kwamen begon het te lachen. Er mankeerde haar nadien niets meer.
Een boer uit ons dorp had een paar kinderen van drie en vier jaar. Iedere week kwam de heks uit ‘'t Rooth’ even bij hem op bezoek, op weg naar een familielid van haar. Op een keer gaf ze elk der kinderen, die buiten speelden, een dikke peer. Een der kinderen at de peer direkt op. De vader, die de vrouw niet vertrouwde, zag het en nam het andere kind de peer af. Het kind dat de peer opgegeten had, werd ziek en stierf vier dagen later. Toen het kind opgebaard werd en men het bedje leeghaalde, vond men een ronde bloemenkrans in het hoofdkussen. Mijn oudste dochter heeft de krans gezien. Mijn vader waarschuwde ons er altijd voor dat we nooit fruit van verdachte of onbekende personen mochten aannemen. Als het niet anders kon, moesten we de vruchten thuis laten zien. Vader sneed ze dan door, om te zien of er pitten in zaten. Was dat niet het geval, dan waren de vruchten behekst.
Tot zover onze verteller uit Maasbree.
| |
| |
Vroeger, voordat er in Helden een gediplomeerd en aangesteld veearts in praktijk was, kwamen er overal mensen voor die iemand bij ziekten van vee probeerden te helpen, dikwijls door middel van gebeden, doch ook door kwakzalverij of bezweringen. Een uitzondering daarop was in de vorige eeuw ‘kouwmèsjter Koch’, die volgens de mensen, ondanks het ontbreken van een academische titel, een kundig man was.
Een arme weduwe in Koningslust haalde hem bij haar enige koe, die volgens haar erg ziek was. Koch bekeek de koe die, door honger gedurende de winter, vel over been was. Je kon de koe voor een kapstok aanzien. Koch keek het slordige lelijke vrouwtje aan. Op zijn vragen antwoordde ze dat de koe geen druppel melk meer gaf en dat er vrijwel zeker hekserij in het spel was. Ze vroeg of de dokter geen middel wist om te weten te komen welke heks de schuld had. Koch schudde zijn hoofd en zei: ‘Haal eens een emmer putwater en zet die hier neer.’ Toen ze dit gedaan had zei Koch: ‘Kijk nou zelf eens in die emmer. Dan kun je het gezicht van de heks zien. Zie je wat?’ De vrouw keek in de emmer en zei: ‘Ik zie niemand. Ik zie alleen mijn eigen gezicht.’ ‘Zeer juist’, zei Koch, ‘dat is de heks die schuld heeft.’
Een vertelster uit Helden hoorde van ouderen, dat in het dorp de vrouw van een smid verdacht werd van hekserij. Het kwam de man ter ore en hij ging op het gedrag van zijn vrouw letten. Wat bleek nu? Als hij na een dag zwaar werk 's avonds met zijn vrouw naar bed ging, sliep hij spoedig als een os. Zijn vrouw scheen daar weinig plezier aan te hebben. Omstreeks middernacht verdween zij vaak uit het echtelijk bed. Als de man 's morgens ontwaakte,
| |
| |
was ze er altijd weer. Op een dag dat hij met veel werk zat, besloot hij in de nacht door te werken. Hij zei dat tegen zijn vrouw en gebood haar de blaasbalg te trekken. Omstreeks middernacht viel zijn vrouw kennelijk in slaap en hing met een arm in de trekbeugel te soezen. De smid merkte dit aan het verslappen van het vuur. ‘Hei’, dacht de smid, ‘het is zeker weer tijd voor je uitstapjes? Ik zal je wel eens even wakker maken.’ Hij greep met zijn tang een kooltje vuur en hield dat dicht bij haar neus. Wat gebeurde? Opeens veranderde zijn vrouw in een brandende strobos en verdween uit het gezicht!
Een man uit Sevenum vertelde dat een oom van zijn vrouw in de Peel een kar ‘kloete’ (zwarte turf) ging halen. Toen hij bij de turfhoop bezig was met laden, zag hij opeens dat zijn paard achterstevoren in de kar gespannen stond. Het paard keek namelijk met zijn kop over het voorhek naar achter, waar hij stond te laden.
Een oude man uit Maasbree vertelde het volgende.
In mijn jeugd woonde ik als knecht bij een kleine boer, vlakbij ‘Heierhof’ in Baarlo. Op een dag was er geen strooisel meer voor de koeien in de potstal. De boer zelf ging in de morgen naar het bos om dennenaalden en heiplaggen te verzamelen. Hij gelastte mij over een paar uur na te komen, met paard en kar, om ze op te laden. De boer zelf had nog een dringende taak te vervullen en was al huiswaarts voordat ik de kar geladen had. Toen ik het vrachtje op de kar had en met touwen overspannen had, zag ik dat het paard in de kar stond te zweten en te rillen. Ik wilde huiswaarts rijden, maar ik kon het paard geen voet van de plaats krijgen. Goed praten noch slaan hielp. Er zat voor mij niets anders op dan naar huis
| |
| |
te gaan om de boer er bij te halen. Deze kon het paard ook niet op gang krijgen. Opeens zei hij: ‘Daar zit hekserij achter. De vracht is niet te zwaar. Kijk eens naar beide wielen en tel de spaken eens.’ Ik telde er aan een kant twaalf en aan de andere kant dertien! De boer zei: ‘Zie je wel! Pak eens de “rothak” (houweel, vroeger aan elke kar hangend, om in geval van nood te gebruiken) en kap die dertiende spaak eruit!’ Met veel moeite kreeg ik de spaak aan velg en naaf doorgekapt. De boer brak een berketak af, ging vóór het paard staan en tikte het dier lichtjes op de rechter en de linker wang. Toen pakte hij hem bij de teugel en het paard trok willig aan. Thuis, na het afladen en uitspannen ging ik het wiel eens bezichtigen. Er zaten twaalf spaken in en er was niet te zien waar ik de dertiende had weggekapt!
Tot besluit van dit hoofdstuk een verhaaltje uit het gehucht ‘Donk’. Vroeger woonde daar een bekende en bedreven heks. Aan een dochtertje van haar leerde ze ook de geheimen van de zwarte kunst. Het meisje was al zo ver gevorderd dat ze levende muizen kon maken, compleet op de staartjes na. Als ze er die ook nog aan zou kunnen krijgen, zou ze als heks volleerd zijn geweest, doch toen stierf haar moeder. Men vertelde dat er later een pater bij te pas kwam om haar van de zwarte kunst te verlossen.
|
|