Tuin van Eros(1932)–Jan Engelman– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] Madrigaal Zachte maîtressen die mijn hart verheugt, eens, als dit lichaam wankelt, houdt het van de baar. 't Was nooit gehoorzaam - laat het ziel en deugd der burgerij niet krenken op een rouwaltaar. Neem het uit doodszweet van het lauwe bed: het ligt in 't weiland koeler, bij den Lethe-stroom is alles over en door niets verlet in windekelken slaap ik aan den tooverboom. Gordel mijn lenden, waar uw beet mij trof, met witte roosguirlanden die de dauw besliep. Schik anjelieren en wat teeder lof op hals en schedelplaten, waar uw mond om riep. Zoeter dan bloemen wast de watervloed, een weerloos lijf te dragen dat zijn haven vond: de golven zingen en de voorjaarsgloed verwildert vleesch en bloemen tot een akkergrond. [pagina 39] [p. 39] Zachte maîtressen die bij maneschijn met nieuwe minnaars sluimert aan den watervloed: als gras en Juni-bloemen zal ik zelf daar zijn, omstrengelend uw lijf, dat gij verlaten moet. Vorige Volgende