Sine nomine(1930)–Jan Engelman– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] Amenophis IV Een boek vol strenge beelden. En de zware hiërarchie van de gelaten, ondoordringbaar, overvloert het hart. Maar hier dit pril gezicht, bloemschoon uit steen ontloken, zie hoe het teeder en onstuimig doode wetten tart. Dit is Amenophis: twee harde jongenshanden gesneden - biddend - uit het wild azuur, zijn oog een vlaag van weerlicht dat de kimmen overmande, zijn stem omspant de eeuwen in het snelle uur: - Mijn god is Aton, oorsprong van het leven, des hemels eindloos dak en diepte die het land vervult, zeeadem, woudgeur, en der bergen beven, het eerste licht, het onuitsprekelijk geduld dat heeft mij zelf gemaakt, de slaven aan mijn voeten, de dieren en de bloemen en de zachte stoeten van vrouwen, en haar weelden onverhuld. In onze lend'nen zwoegt hij als wij haar bevruchten, de Maker, die de kind'ren hamert uit heur schoot, de jonge borsten spant, het leven afrondt op de lippen en zwijgend wegneemt voor wij 't duchten. O heimlijk vuur! O straalkracht koen en groot die ons ontvlamt tot klaarheid van begrippen! O mond die jagers aanroept en de baan proeft van hun pijlen, het zaad blaast in de veïe akkervoor, die bollen wind stiert in 't vermoeide slaan der zeilen, de visschen aanzuigt die hij voor het net verkoor! Ik bid tot Aton, die met zacht gebaren van zijn hand de zeeën heendrijft, die het veld verhoogt tot ketens en verlaagt tot dalen, die regens uitzendt en moerassen droogt, die spelend zon en maan en sterren spande [pagina 17] [p. 17] en die den Nijl dwingt uit zijn palen tot vruchtbaarheid van 't oude land. Ik ben niet in mijn rijk, ik ben, als gij, beschoren zijn rijk te dragen in dit hart en goed te zijn voor allen die hem hooren, in Syrië, in Nubië, op Creta, Cyprus, hier, en tot gelijk vereeren, nu en na de laatste smart... Hij zweeg en sloot zijn smalle armen om Nefretete, die hij bevend heeft gekust: hier staat hij, uitgehouwen, met een groote rust, maar in een weergaloos erbarmen. Vorige Volgende