Het Bittermeer(1969)–Jan Engelman– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 10] In memoriam Grootscheepsch was zij hier in de wereld, grootscheepsch ging zij daar in den dood. Wit gebloemte, door d'uchtenddauw bepereld, maakte haar gestalte ruim en groot. Een vloed, een vloed van witte rozen, de overvloedige struik van een vriendin. Zóó was zij: neem van alles, ongekozen, wat overvloed is, schenk en bemin! Nu mag het allemaal gebeuren: het kruis, de priester en de rouw. ‘Dies Irae’ achter vale patersdeuren. Gramschap rust wel, wij zijn trouw. In d'eeuwigheid zal zij beminnen op háár manier, die is uit God, want man en zoon zijn nu van binnen, zij ziet ze gaan met bijna spot. Zij heeft gewonnen en haar zinnen wist zij behooren bij haar lot. Haar pelgrimsweg is nieuw beginnen. Zij wéét niet meer, zij neemt haar lot. Zij wandelt eenzaam en is tóch verblijd, alleen met zonden en met magnanimiteit. Zij neemt haar eigen plaats nu in: de schoonheid van de vrouw, de schoonheid van christin. Vorige Volgende