Uit de gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte
(1882)–A.W. Engelen– Auteursrechtvrij
[pagina 5]
| |
Eerste gedeelte.
| |
[pagina 6]
| |
geruimen tijd waren deze, meestal zeer rijke lieden, die, zoo men meent, in de uitoefening hunner functiën jegens het volk niet zelden op harde en tirannieke wijze te werk gingen, een voorwerp van den algemeenen haat geweest, inzonderheid bij de geringere klassen, die het meest in persoonlijke aanraking met hen of hunne handlangers kwamen. De omwending van zaken, die in het vorige jaar inzonderheid door tusschenkomst van de volksklasse had plaats gegrepen, en waardoor Prins Willem IV tot de waardigheden zijner voorvaderen verheven was, gaf nu plotseling aanleiding, dat het volk, geheel ten onrechte door eenige raddraaiers in den waan gebracht, dat het daardoor min of meer in den geest van den Prins handelde, zijne woede tegen de pachters keerde. Ofschoon de oproeren en plunderingen, waarvan 's Gravenhage het tooneel was, in geenen deele even vernielend waren als die in enkele andere steden van Holland, met name te Amsterdam, zoo waren zij toch ernstig genoeg om de bevalling mijner moeder, die plaats greep op hetzelfde oogenblik, dat in de nabijheid het huis van den pachter van Spijk op de Veerkade geplunderd | |
[pagina 7]
| |
werd, hoogst bedenkelijk te maken. Zij verviel dan ook in een zeer gevaarlijke krankte, en het hield een geruimen tijd aan eer zij van het kraambed opstond en de verloren krachten herwon. Meermalen heb ik in later tijd al de bijzonderheden van die woelige drie dagen uit den mond der ooggetuigen vernomen; doch ik acht het onnoodig ze op te teekenen, dewijl zij in gelijktijdige geschriften uitvoerig vermeld zijn. Slechts één merkwaardige bijzonderheid verdient niet uit het geheugen gewischt te worden. Onder de pachters was er een enkele - ik herinner mij zijn naam niet meer - die om zijne zachtere wijze van het verschuldigde in te vorderen, en evenzeer uithoofde van het weldadig gebruik dat hij van zijn rijkdom maakte onder alle klassen evenzeer bemind was als de overigen gehaat waren. Bij het losbreken van het oproer verzamelde de menigte zich vóór zijne woning en deed met groote letters een waarschuwing op de deur plaatsen, dat dit huis ongedeerd moest blijven. Tegelijk stelde zich uit eigen beweging een meer dan zestigjarige invalide met een houten been (ter vervanging van dat hetwelk hij in den slag bij Malplaquet verloren had) in de wandeling bekend onder den naam van ‘de houten korporaal,’ op den stoep; en slechts met een lange staak gewapend, weerde hij zonder moeite alle benden plunderaars af, die zich niet aan de schriftelijke waarschuwing schenen te willen storen. En dit wel, terwijl andere pachtershuizen zelfs niet door de vereenigde pogingen der gewapende macht en der schutterij konden beschermd worden. Van omstreeks dienzelfden tijd dagteekent de oprichting der zoogenaamde Oranje-Societeit op het tournooiveldGa naar voetnoot1), waartoe de vernieuwde geestdrift voor het Huis van Oranje - opgewekt wel niet onder de aristocratische regeringsleden in Holland, maar onder den adel, de hooge krijgsambten en de diplomaten - aanleiding gaf. Eerst was van zekere zijde voorgesteld de her- | |
[pagina 8]
| |
berg naast de Gevangenpoort, vanwaar de vijanden der gebroeders de Witt den moord dier staatslieden aanschouwd hadden, daartoe in te richten, als een stilzwijgende bedreiging voor de tegenwoordige tegenstanders van het Oranjehuis, dat men zich van daar wel eens in een soortgelijk tooneel zou kunnen verlustigen. Er waren echter te veel echt-fatsoenlijke en weldenkende lieden onder de oprichters dier Vereeniging, tot wier leden in vervolg van tijd de Prinsen zelve behoorden, om ook slechts een oogenblik aan dit denkbeeld ingang te doen vinden. Bovendien begon de wat kunstmatig opgewekte zucht voor de stadhouderlijke familie binnen korten tijd aanmerkelijk te verkoelen. Eene herinnering uit mijne vroegste kindschheid moet ik hier nog met een enkel woord vermelden. Het is de brand, die in Mei van het jaar 1758 de kramen der Haagsche kermis op het Buitenhof met al hare kostbaarheden in één oogwenk tijds vernielde. Hij begon tegenover het wachthuis aan de zuidzijde van dat plein en de vrij hevige wind verijdelde alle pogingen tot demping van den vuurgloed. Om den omvang van die ramp recht te kunnen beseffen, moet men zich de Haagsche kermis van dien en van nog vroegeren tijd voor den geest brengen, welke in pracht en kostbaarheid van koopwaren haar wedergade in Europa niet had, en dagelijks door de vorstelijke personen en de aanzienlijkste ingezetenen der Residentie of van naburige steden in grooten getale bezocht werdGa naar voetnoot1). De schade was dan ook bijna niet te berekenen; die van een enkele | |
[pagina 9]
| |
kraam met bijouteriën, prachtige armbanden en versierselen werd op tachtigduizend gulden begroot. Een vrouw van geringen stand en om haar ongunstig uiterlijk met den naam van źwarte Margriet bestempeld, die door haar oploopend karakter dikwijls met de straatjeugd in botsing kwam, gaf bij die gelegenheid een treffend bewijs van eerlijkheid, door eenige kostbare voorwerpen, na den brand door haar gevonden, en die zij zich gemakkelijk had kunnen toeëigenen zonder eenig gevaar van ontdekt te zullen worden, naar het stadhuis te brengen en ter beschikking der Heeren te stellen. Zij toonde hierdoor, dat haar ziel ten minste niet zoo zwart was als haar gelaat. Doch géén gebeurtenis uit mijne kindsche jaren heeft een dieper en blijvender indruk op mij gemaakt dan het om dien tijd voorgevallene met den heer Onno Zwier van Haren. Als acht- of negenjarige knaap had ik eens een geheelen dag ten huize van den heer van Haren doorgebracht, waar een lid der Friesche familie mijner moeder gelogeerd was. Hij woonde toen in de Nobelstraat, doch was tijdens de catastrophe naar de Houtstraat verhuisd. Ik herinner mij nog zeer goed, hoe de rijzige en, naar 't mijne kinderlijke verbeelding toescheen, majestueuse gestalte van dien heer mij het diepste ontzag, met een soort van eerbiedige vrees gepaard, inboezemde. Daarbij was hij lid van hunne Hoogmogenden, de Algemeene Staten; en men moet in dien tijd geleefd hebben om tegenwoordig te kunnen gevoelen, met welk een eerbied die titel door het publiek beschouwd werd. Tegen koning Lodewijk of koning Willem in later tijd werd naauwlijks met meer onderdanigheid opgezien, dan toenmaals tegen de leden onzer hoogste Staatsvergadering. Er werden dan ook onder die leden sommige gevonden, die de laatdunkende en belachelijke gewoonte hadden bij hun naam vóór de deur hunner woningen den titel van: Hoogmogende Heer te plaatsen; gelijk die der gewestelijke Staten van: Edelgrootmogende HeerGa naar voetnoot1). Nu was echter | |
[pagina 10]
| |
de heer van Haren geen gewoon lid van H.H.M.M., maar had hij bovendien verschillende gezantschappen aan vreemde hoven met grooten lof bekleed, was een der onderteekenaars van de vrede te Aken, en werd voor een diplomaat van den eersten rang gehouden. Daarbij, schoon hij zich eerst veel later een twijfelachtigen naam als dichter verwierfGa naar voetnoot1), stond hij algemeen te boek als een man van de meest buitengewone bekwaamheid in alle vakken van wetenschap en van de voortreffelijkste hoedanigheden. Eindelijk was Onno Zwier de meest vertrouwde vriend geweest van Prins Willem IV, met wien hij opgevoed was, tot wiens verheffing hij veel had bijgedragen, en die zelfs als zuigeling een tijd lang aan de borst der moeder van van Haren gelegen had. Hij was hem uit Friesland naar den Haag gevolgd, tot hooge eerambten verheven, en stond bij hem in blakende gunst. Zulk een man, in zoo hoog aanzien bij alle standen - want om zijne minzaamheid was hij ook bij de volksklasse zeer gezien - werd nu op eens van | |
[pagina 11]
| |
de afschuwelijkste en onnatuurlijkste misdaad beschuldigd, een misdaad, die zelfs aan het verstokte gemoed uit het onbeschaafde gemeen afgrijzen moet inboezemen: het tentamen criminis incestus. Reeds vroeger had men onder het publiek gemompeld van familie-oneenigheden in het huis van van Haren, vooral tusschen de ouders en hunne twee dochters en schoonzonen van Sandijk en van Hogendorp; maar het eigentlijke van de zaak was althans aan het groote publiek onbekend gebleven. Plotseling werd nu bij de terugkomst van Onno Zwier in den Haag, vanwaar hij zich eenigen tijd verwijderd had, de sluier opgelicht en het ergerlijk geval in al zijn naaktheid aan het publiek medegedeeld. De beide hierboven genoemde schoonzoons en dochters traden opentlijk als de beschuldigers van hun vader op; en men vernam nu, dat de heer van Haren een geschrift onderteekend had (zooals hij zelf in zijn verdediging beweerde, deels door geweld deels door overreding daartoe ged wongen) waarbij hij zich schuldig beleed aan misdadige poging tegen de eerbaarheid van twee zijner dochters, en zich verbond den Haag te verlaten, en nooit terug te keeren zonder de toestemming van de voormelde leden zijner familie. Deze zaak, die niet alleen in Holland en Friesland, maar in al de Nederlandsche gewesten, en zelfs aan de buitenlandsche hoven waar de heer van Haren zoo wel bekend was, een buitengewoon gerucht maakte, is door de tallooze daarop betrekking hebbende geschriften voor en tegen, vooral door de volumineuse deductiën en tegendeductiën der partijen zelve, zoo algemeen bekend geworden, dat ik hier in geen bijzonderheden behoef te treden. Ik wil alleen herinneren, dat bij vonnis van het hof van Friesland, welks beslissing door den beschuldigde was ingeroepen, van Haren van rechtsvervolging ontslagen, doch tegelijk de eisch om zuiver en onschuldig verklaard te worden, hem ontzegd werd. De verdenking bleef dus op hem rusten, en volgens de toenmalige rechtspleging kon de vervolging later op nieuw ingesteld worden. Ook in vervolg van tijd en tot op onze dagen toe, heeft de onschuld van den beroemden Staatsman hevige | |
[pagina 12]
| |
voorstanders en bestrijders gevonden. Ik voor mij schaar mij gaarne onder de eersten, maar moet toch erkennen: adhuc sub judice lis estGa naar voetnoot1). Doch wanneer ik alzoo mij liefst niet bij de zaak zelve, als te bekend en bovendien te onkiesch van aard, wensch op te houden, acht 'ik het evenwel niet ongepast, als tijdgenoot en bijna ooggetuige, het een en ander op te teekenen met betrekking tot de hoofdpersonen, die bij dit familie-drama de voornaamste rol speelden. De beide schoonzoons, en vooral van Hogendorp, stonden in den Haag algemeen te boek, althans vóór hun huwelijk, als van een zeer losbandige levenswijze. Men moet daarbij echter in het oog houden, dat - met geringe uitzondering - onder de deerlijk in zeden en gewoonten verfranschte hoogere standen van dien tijd zulk eene levenswijze schier algemeen was. Wat hunne vrouwen, de dochters van van Haren, betreft, zoo heeft de vader, in zijn deductiën, van beiden, vooral echter van Mevr. van Hogendorp, zoo in 't physieke als in 't moreele, een zeer leelijke schilderij opgehangen. Het vervolg heeft echter geleerd, dat hij, door drift verblind of voorbedachtelijk, daarbij niet geheel naar waarheid is te werk gegaan. Mevr. van Hogendorp toch heeft zich gedurende haar langen levensloop als een vrouw van niet alledaagsche begaafdheden en als een goede en verstandige moeder doen kennen. Haar huwlijk was in zoover niet gelukkig, dat haar echtgenoot zich door een levenswijze boven zijn vermogen en ver- | |
[pagina 13]
| |
keerde handelingen bijna geheel ruïneerde. Hij vertruk naar de Oost-Indie om zijn fortuin te herstellen en dit gelukte hem ook vrij wel. Maar toen hij in 1784 naar het Vaderland terugkeerde, verging het schip waarop hij zich bevond met man en muis. Ten minste er is nooit iets meer van vernomen. Het ontbrak te dier tijde niet aan personen, die in de rampen dezer familie den vinger der Voorzienigheid meenden te zien tot straf der onnatuurlijke kinderen voor hun gedrag jegens hun vader. En waarlijk, hoe men ook moge oordeelen over de schuld of onschuld van dien vader, de handelwijze der kinderen, die zonder noodzakelijkheid zoo opentlijk als beschuldigers optraden, wordt niet ten onrechte als onnatuurlijk gebrandmerkt. Mevr. van Hogendorp echter, door de afwezigheid van haar echtgenoot alleen met de opvoeding harer kinderen belast, kweet zich op uitstekende wijze en met goed gevolg van die taakGa naar voetnoot1) - Over de voortreffelijkheid van het karakter en verstand van de gemalin van den heer van Haren is onder vriend en vijand slechts ééne stem. In een hoogst moeilijke stelling geplaatst tusschen hare gehuwde kinderen en haar echtgenoot, wist zij voortdurend aan beide achting en eerbied in te boezemen; schoon zij den omgang der eersten zooveel mogelijk ontweek. Immers zij hield onwrikbaar vast aan de onschuld van haar man en bleef innig en trouw aan hem gehecht, ook bij volgende droeve wederwaardigheden. Want nog was na deze zware beproeving de lijdenskelk voor van Haren niet ten bodem geledigd. Hij heeft dan ook getracht in een zijner versen den naam der waardige vrouw te ver- | |
[pagina 14]
| |
eeuwigenGa naar voetnoot1). - Een persoon van geheel anderen aard was de zuster van Mevr. van Haren, met den Dijkgraaf van der Dussen gehuwd, en die met haar man en schoonbroeder mede tot de verbitterdste tegenstanders van van Haren behoorde. Deze dame speelde, of had gespeeld, want zij was te dier tijde reeds zeer op haar retour - een hoogst ergerlijke rol onder de galante vrouwen in den Haag. Er zijn brieven van haar in het licht gegeven en uitdrukkingen openbaar gemaakt, die een matroos zouden kunnen doen blozen. Wel een bewijs ten overvloede van hetgeen ik hierboven reeds aanstipte nopens de verregaande verbastering van zeden onder de hoogste standen in dien tijd. Bij nog een persoon moet ik een oogenblik stilstaan, wiens naam in deze zaak menigvuldig genoemd werd. Ik bedoel den generaal Tiddinga, van wien het algemeen verbazing wekte, dat men hem onder de vijanden van van Haren aantrof. Hij toch was niet slechts met hem opgevoed, maar ook door zijn invloed en krachtige bescherming van eenvoudig vaandrig in betrekkelijk korten tijd tot den tegenwoordigen hoogen militairen rang opgeklommen. En dat wel zonder dat men van zijn moed of bekwaamheden ooit eenige blijken gezien had. Hij stond dan ook bekend onder den naam van pantoffel-generaalGa naar voetnoot2) en was nog nooit bij de hooge Regering in aanmerking gekomen, om in eenige belangrijke aangelegenheid gebruikt te worden. Evenwel behoorde hij tot eene in de militaire jaarboeken niet onbekende familie. Want zoowel zijn vader als zijn grootvader waren in | |
[pagina 15]
| |
de oorlogen, door de Republiek in de eerste helft der achttiende eeuw gevoerd, op het bed van eer gevallen. Had onze generaal echter geen lauweren in het veld mogen inoogsten, des te beter was het hem gelukt zich in de dienst op andere wijze te verrijken. Zijne familie, die vroeger in het bezit was geweest van aanzienlijke landerijen, had deze, en daardoor haar geheel vermogen, verloren door de overstroomingen van den Dollart. Hij echter, eenmaal door den invloed van van Haren al hooger en hooger verheven, had zich bovendien in de gunst van den Hertog van Brunswijk weten in te dringen en werd geacht door dezen machtigen beschermer in de gelegenheid gesteld te zijn, per fas et nefas op nieuw een groot fortuin te verwerven. Hij schaarde zich thans aan de zijde der ergste tegenstanders van zijn ouden vriend en weldoener, tusschen wien en zijne kinderen hij als een soort van tusschenpersoon diende. Het was in zijn apartement boven den huurkoetsier op deGa naar voetnoot1) Heeregracht, dat van Haren, door een valsche boodschap van een plaats gehad hebbend duel derwaarts gelokt, het papier onderteekende, waarin hij zich schuldig verklaarde. Hoe deze overigens zelf over den krijgsmansmoed van zijn vroegeren beschermeling dacht, kan men opmaken uit hetgeen hij later meermalen te kennen gaf: niet te kunnen begrijpen, hoe hij zich door het valsche bericht, dat Tiddinga in een duel zwaar gewond was, had laten bewegen om bij hem te komen, daar hij wel had kunnen beseffen, dat de man nooit den moed tot een tweegevecht zou gehad hebben. Door Tiddinga ook werd de Hertog van Brunswijk, van Haren's verbitterdste vijand, in deze zaak betrokken. Het schijnt, dat Onno Zwier, die, niettegenstaande zijn eigen groot vermogen en de aanzienlijke inkomsten zijner ambten, door een splendide levenswijze dikwijls in finantieele ongelegenheden verkeerde, te dier tijde voor een belangrijke som de schuldenaar van Tiddinga was. | |
[pagina 16]
| |
Dit zijn de voornaamste personen, die in deze treurige en geruchtmakende zaak eene rol speelden. Ik wil, eer ik van dit onderwerp afstap, nog slechts twee bijzonderheden opteekenen. Vooreerst: dat dit schandaal òf nooit gebeurd òf voorzeker in de beginselen gesmoord zoude zijn, wanneer van Haren's vriend Willem IV of diens weduwe, de Prinses-gouvernante, nog geleefd had. Bij beiden toch stond hij in zoo onverdeelde gunst, dat geen samenspanning of kabaal van wie ook hem zou hebben kunnen deren. Nu echter regeerde de Hertog van Brunswijk het land, en de nog aanwezige leden van het huis van Oranje, zooals Prinses Caroline, zuster van Willem V, en beider grootmoeder de Prinses-weduwe in FrieslandGa naar voetnoot1), vroeger ook zeer met van Haren bevriend, moesten dien overmachtigen potentaat naar de oogen zien, die ten allen tijde den bekwamen en vrijmoedigen Nederlandschen staatsman gevreesd en gehaat had, en dus de eerste gelegenheid de beste aangreep om hem ten val te brengen. Bovendien had de getrouwe vriend van Oranje buiten zijn weten de laatstgenoemde Prinses eenigzins tegen zich ingenomen door zijn ijveren voor een vervroegde meerderjarigverklaring van Willem V, waardoor natuurlijk haar gezag in Friesland vóór den tijd moest ophouden. - De tweede omstandigheid die ik nog moet aanstippen, is dat in later tijd de aan van Haren verwante geslachten, met name de Hogendorpen en Sandijken, zoo veel mogelijk getracht hebben de geheugenis aan dit familie-schandaal uit te wisschen niet alleen, - en dit terecht - maar ook het publiek daaromtrent op een dwaalspoor te leiden. Zoo werd zelfs van die zijde verzekerd, dat de geheeleintrigue ten hove in den Haag aangelegd was, met geen ander doel dan om van Haren voor altijd van het staatstooneel en zoo mogelijk uit de zamenleving te verwijderen; en wel NB. omdat hij kennis droeg van een gevaarlijk hofgeheim, namelijk van de onwettige geboorte (?) van Prins Willem V, waarvan de openbaarmaking de schromelijkste gevolgen zou naar zich | |
[pagina 17]
| |
slepen. Ongerijmder fabel had men wel niet kunnen uitdenken. Indien Onno Zwier wezenlijk onschuldig was - en wij hopen dit van ganscher harte - dan was de intrigue der familieleden, gepaard aan den welbekenden haat van den Hertog, die zelfs met de buitenlandsche diplomaten, vooral met den Franschen gezant d'Affry in deze zamenspande, genoegzaam om den Nederlandschen staatsman ten val te brengenGa naar voetnoot1) |
|