Uit de gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte
(1882)–A.W. Engelen– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Inleiding.Ik ben geboren op den 7den Maart 1791, des avonds omstreeks tien uur. Ik heb het tijdstip mijner geboorte voorbedachtelijk zoo naauwkeurig opgeteekend, omdat ik later dikwijls vernomen heb, dat het toenmaals aanleiding had gegeven tot een klein verschil tusschen mijne ouders. Het was echter een zeer vriendschappelijk geschil; want ik durf verzekeren, dat er zelden een huisgezin heeft bestaan, waarin, gedurende de vele jaren van hun echtelijk leven, bij de oprechtste huwelijksmin de overeenstemming van gevoelens in schier alle opzichten zoo onafgebroken stand hield als in dat mijner ouders. Mijne moeder, gesproten uit een deftigGa naar voetnoot1) burgergeslacht, dat reeds van de vroegste tijden der hervorming af, gedurende twee eeuwen een groot aantal leeraars aan de vaderlandsche kerk geleverdGa naar voetnoot2), en zich bovendien door een warme gehechtheid aan het huis van Oranje onderscheiden had, verlangde vurig dat haar eersteling het daglicht mocht zien op den 8 Maart, | |
[pagina 2]
| |
geboortedag van Prins Willem V. Mijn vader daarentegen, zelf tot een min of meer aristocratische familie behoorende, en in betrekking van aanverwantschap en bekendheid staande tot enkele regerings-familiën in de Hollandsche steden, werd reeds vroeger geacht meer tot de zoogenaamde staatsche of tegenstadhouderlijke partij te neigen, en had zich te dier tijde, nog geheel onder den indruk der jammerlijke reactie na de omwenteling van 1787, en misnoegd over de ergerlijke, wijze, waarop de hofpartij van de door vreemde wapenen behaalde overwinning had gebruik gemaakt, vrij opentlijk, ofschoon altijd met de aan zijn karakter eigene gematigdheid, aan de zoogenaamde patriotsche zijde geschaard. Hij was dus in dien tijd geen bijzonder vriend van den Prins, noch achtte het een groot voorrecht, dat de geboorte van den gehoopten zoon op den in die onrustige dagen door de verschillende partijen met zoo verschillende gewaarwordingen beschouwden Prinsjesdag vallen zou. De wensch mijner moeder werd ook niet vervuld, daar ik weinige uren vroeger ter wereld kwam. Iets dergelijks had omstreeks vijftien jaren daarna plaats bij de geboorte van mijn jongsten broeder; maar toen was de uitkomst meer overeenkomstig het verlangen der kraamvrouw. Ook toen koesterde zij de heimlijke hoop, dat haar zesde en, zoo als men vermoedde, nu laatste telg het licht mocht zien op den verjaardag van den toenmaligen erfprins van OranjeGa naar voetnoot1), den 24 Augustus. En dit gebeurde ook inderdaad. Doch het had voor ditmaal geen punt van verschil meer tusschen de echtgenooten opgeleverd. Wel bleef mijne moeder nog steeds bezield door dezelfde verknochtheid aan het nu ver van den vaderlandschen bodem rondzwervende huis van Oranje; maar ook mijn vader, geleerd door de droevige gebeurtenissen der laatste jaren, die onze diepe vernedering en geheele afhankelijkheid van Frankrijk hadden te weeg gebracht en onze inlijving in dat Rijk reeds niet onduidelijk in het verschiet stel- | |
[pagina 3]
| |
den, en misschien ook getroffen door medelijden met een eertijds hier te lande in zoo hoog aanzien staande en thans zoo ongelukkig en vernederd vorstelijk geslacht, aan hetwelk ons Vaderland in vroeger eeuwen zijn vrijheid en welvaart grootendeels verschuldigd was, had zijn politieke gevoelens aanmerkelijk gewijzigdGa naar voetnoot1). Denkelijk bracht ook zijn meer gevorderde leeftijd, die reeds bij de meeste zijner landgenooten het veel heviger dan in hem ontvlamde vuur der partijschappen gematigd of uitgedoofd had, het zijne daartoe bij. Want niet zeer jeugdig meer toen hij in het huwelijk trad, was hij bij de geboorte van zijn jongsten zoon reeds vrij bejaard. Evenwel overleefde hij nog eenige jaren de omwenteling van 1813, ook door hem met onverdeelde blijdschap begroet niet alleen, maar ook krachtdadig ondersteund. En sedert dien tijd vierde hij ook jaar op jaar den gemeenschappelijken geboortedag van koning Willem en zijn jongsten zoon in beide opzichten met vreugde en opgewektheid. Het was eerst na zijn overlijden in vergevorderden ouderdom, dat ik de ontdekking deed en in het bezit kwam van een soort van gedenkschrift, uitvoerige aanteekeningen bevattende van al hetgeen gedurende zijn leven tot weinige jaren vóór zijn dood, zoowel in zijn eigen familie, als vooral in het openbaar en in zijn omgeving merkwaardigs voorgevallen of althans door hem waargenomen was. En dit geschrift, dat zich onder de nagelaten papieren mijns vaders bevond en met zijn vaste hand op het papier gebracht was, boezemde mij, toen reeds tot den rijperen mannelijken leeftijd gekomen, de gedachte in, om die aanteekeningen hier en daar uit mijn eigen bevinding aan te vullen en in denzelfden trant voort te zetten. Ik heb dit voornemen achtereenvolgens ten uitvoer gebracht, niet altijd even geregeld, maar naarmate ik daartoe opgewekt- | |
[pagina 4]
| |
heid had of bijzondere aanleiding ontving. En onzer beider arbeid bevat dus een min of meer uitvoerig en - deze verzekering durf ik geven - waarheidslievend verhaal van het belangrijkste, dat gedurende de tweede helft der achttiende en een deel der negentiende eeuw in onze omgeving is voorgevallenGa naar voetnoot1). |
|