Het festijn van tachtig
(1990)–Enno Endt– Auteursrechtelijk beschermdDe vervulling van heel groote dingen scheen nabij
[pagina 116]
| |
Joseph Jessurun de Mesquita, zelfportret, circa 1889 (ontsluiter waarschijnlijk onder zijn rechterhand)
| |
[pagina 117]
| |
Jessurun de MesquitaEen jaar later komt een ander sterfgeval in de brieven van Van Eeden en enkele anderen met koele deernis ter sprake. ‘Jesurun de Mesquita heeft zich vergiftigd. Al vroeger heeft Kloos hem er eens van teruggehouden. Nu maken sommigen er zich een verwijt van dat ze hem eerst wat hebben aangehaald en toen wat laten lopen. Hij was een wandelende blague, een artistenschuimer, maar dit tragisch eind van de farce had niemand verwacht en heeft allen verschrikt. Het is of hij voor het eerst zijn tenue kranig heeft willen maken en toonen dat hij toch niet heelemaal gekheid was. Looy zeide eens van hem: “Presque superbe comme un rien”. Hij wist dat en heeft het “presque” er af willen hebben.’Ga naar eindp. 117-1 Van Joseph Jessurun de Mesquita (1865-1890) weten wij, dat hij als ‘photographe éditeur’ een fotografisch atelier had; hij heeft een handleiding voor de amateurfotograaf gepubliceerd; en een uitgave met fotoreprodukties van beeldende kunst. Foto's door hem genomen van de Tachtigers zijn achterin het eerste deel van de Diepenbrock-documentatie te vinden.Ga naar eind2 - Van Eeden noemt het zelfverwijt van sommigen over hun harde oordeel of gedrag. Juist van Van Looy is er een brieffragment dat dit berouw uitspreekt en dan ook meer betrokkenheid laat zien. Ook komt daar duidelijker het motief uit, dat leidde tot de zelfgekozen dood. Het is hetzelfde lijden aan een creatief tekort dat sprak uit Karsens bijna afgunstige woorden aan Kloos: ‘Je bent gelukkig dat je 't er zoo uitgooien kunt,’ - een pijn waar hij zich enigszins van redden kon, door het voorlezen van zijn ‘verweerschrift’. Van Looy schreef, één week eerder dan Van Eeden, aan Van Deyssel: ‘We hebben nu van de week een geval van zelfmoord gehad, Mesquita. Je zult hem gekend hebben, denk ik, een vriend van Isaäk Israëls, niet de mijne precies, ik noemde hem wel eens “de luis der N.G.”: 't spijt me. Een jongen met groot flair voor mooi, en die zich, zoo men meent, vergiftigd heeft (dát is zeker) met cyankali omdat hij geen artist was. Hij had zijn kamer altijd mooi gemaakt, 't soort mooi dat je bij v.d. Valk ziet op zijn atelier, persische lappen, goudleêr, fotografiën, vaasjes | |
[pagina 118]
| |
overal vandaan, en op zijn canapé lag hij, zooals zijn vriend Isaäk dat noemde, net een beestje. Ach wat een misère dat eeuwige begeeren van de mooie menschen.’Ga naar eindp. 118-1 |
|