Het festijn van tachtig
(1990)–Enno Endt– Auteursrechtelijk beschermdDe vervulling van heel groote dingen scheen nabij
[pagina 113]
| |
Anna WitsenOp 5 maart 1889 maakt de zangeres Anna Witsen, zuster van de schilder, een einde aan haar leven door zich te verdrinken in de vijver van het landgoed Ewijkshoeve. Gorter, die haar niet dan uit de verte heeft gekend, heeft niettemin een van zijn magistraalste gedichten op haar dood geschreven: het vers dat aanvangt met de regel ‘In de zwarte nacht is een mensch aangetreden’.Ga naar eindp. 113-1 Er is over Anna Witsen maar weinig bekend.Ga naar eind2 Over haar innerlijk leven is er echter één veelzeggend getuigenis. En dat relaas kan ons ook duidelijk maken, waarom Gorter zich zo bij haar dood betrokken heeft gevoeld. Een tijdgenote vertelt over haar, lang nà haar dood:Ga naar eind3 ‘Zij had een aangrijpende, wonderlijk stralende, diep melancholieke stem. Het Lomanhuis (waar muziekavonden werden gegeven) was op de gracht, en de musicus op wien zij verliefd was, woonde aan de overkant. Alleen met open ramen wilde zij zingen, hoopte hem door haar zingen te bereiken.’ Die herinnering is, als hij opgeschreven wordt, veertig jaar oud. Het moet een essentieel gegeven zijn. De verwevenheid van kunst en leven komt te zien: de kunstenaarsgave maakt het mogelijk, dat de medemens bereikt wordt, en bekend gemaakt met het verlangen ‘dat uitschreit, hoog boven de wolken’ (zoals in Perks ‘Iris’ gezegd werd), - de sociale belemmeringen en conventies ten spijt. En ook hier is dit verlangen toegespitst op een crotische verhouding. Gorter kende zíjn kunstenaarschap ook als een stem die hem leidde, ‘ik weet heel vaak niet waar’ zoals hij zegt in deze zelfde, ook voor hèm cruciale periode na het voltooien van de Mei, bij het zoeken naar een andere dichttrant: ‘ik luister naar mijn eigen lied’. Terwijl hij zelf in onzekerheid is, brengt het lot van Anna Witsen, die in de zwarte nacht trad, hem de jonge vrouw in herinnering, die in de voorgaande jaren zijn stem ‘bescheen’, en die ook sterven moest, in de laatste zang van Mei opdat hij in de dag kon aantreden.Ga naar eind4 In zijn gedicht op Anna Witsens dood hangt haar stem, die | |
[pagina 114]
| |
Anna Witsen (circa 1885)
| |
[pagina 115]
| |
eerder de boodschap van haar liefde over moest brengen, ‘heel hoog boven haar te zweven’, zelfstandig, als een vriend die de vereenzaamde nog raad wil geven: die was altijd in 't leven geweest
haar eenig lam,
die blaatte nu nog als een eenzaam beest
of ze bij hem kwam,
die was het eenige vuur geweest
voor hare handen,
daar kwam ze 's avonds erg bevreesd
uit de menschenlanden
Die stem, het eigene dat toch anders is - zoals het voorgeslacht, zoals ‘de kindren die ze had willen baren’ - en die ook het middel tot contact, tot relatie, had kunnen zijn, zoekt haar te weerhouden van de uiterste eenzaamheid. Maar toch, ze ging, en ze sleurde mee
in een sleep,
kindren en klanken, in zwarte zee
ging alles scheep,
en 't dreef nog even, het water zwart
vonkte van diamant,
in die groote schipbreuk brak ook het hart,
alles zonk, het laatste de hand.
‘Gorter heeft mij een paar heel mooie dingen voorgelezen. Het vers op de zelfmoord van A.W. heeft mij geducht aangegrepen. Ken je dat?’ schrijft Van Eeden aan Kloos, twee maanden na het gebeuren, op 5 mei 1889.Ga naar eindp. 115-1 |
|