Het festijn van tachtig
(1990)–Enno Endt– Auteursrechtelijk beschermdDe vervulling van heel groote dingen scheen nabij
[pagina 107]
| |
Hoofdstuk V
| |
Eduard KarsenEEN van de vele brieven, die Kloos over Het Boek van Kind en God ontving, kwam van de schilder Eduard Karsen. In de dagen van Verwey's afwezigheid had hij Kloos in Katwijk enige tijd gezelschap gehouden, echter zonder te voldoen: ‘'t is hier iederen dag hetzelfde: regen, wind en Karsen, Karsen, regen en wind.’Ga naar eindp. 107-1 Iets van dat oordeel is de ongelukkige gast toen kennelijk niet bespaard gebleven. Nu schrijft hij: ‘Aan mijn beste Wim Kloos, die mijn gastheer was te Katwijk. 't Was noodig Wim, dat je 't goedmaakte, door me je gedichten te zenden, want je hadt me bezeerd door weg te gaan, zonder dat ik 't zelfs wist. (...) Ik ben er heel bliĵ meê, met dien afzonderlijken druk, ik zet ze onder mijn liefste, mooie boeken. Maar 't zal een poosje duren eer ik ze weer lezen durf. Je bent gelukkig dat je 't er zoo uitgooien kunt. Want de ergste smart, is de pijn, van smart te hebben en geen dichter te zijn.’Ga naar eind2 In deze laatste zinnen horen wij de machteloosheid weer, die vele creatief zwakkeren zo benauwend voelden bij de nieuwe, sensitieve beleving van het bestaan. In deze maanden is het juist Karsen die in een ‘bijna gebeurteloos drama’Ga naar eind3 hoofdrolspeler wordt, een drama dat pas omstreeks 1950 openbare bekendheid kreeg, maar toen slechts spaarzaam kon worden gedocumen- | |
[pagina 108]
| |
Eduard Karsen, getekend door Willem Witsen (1891)
| |
[pagina 109]
| |
teerd. Dank zij het onderzoek van Rein van der Wiel hebben we inmiddels de gang van zaken beter voor ogen gekregen.Ga naar eindp. 109-1 In een gesprek met Karsen heeft de schilder Van der Valk gesproken over Saar de Swart, een beeldhouwster. Bij die enkele vermelding weet Karsen onmiddellijk, intuïtief, dat dit de vrouw is die hij liefheeft. Van der Valk had gezegd, dat haar vader tekenmeester was en dat zij thuis een ongelukkig leven had. ‘De herinnering aan het kleine meisje uit mijn jeugd, van wie men dat ook vertelde en aan wie ik alles gaf, was ontwaakt. Dit kind was het eigenlijk dat ik terug zocht,’ schrijft Karsen later over dit moment. En over de ontmoeting kort daarna: ‘Ik keek haar aan en hare oogen schoten een zwarte straal op mij, ik voelde een vreemde afstand tusschen mij en die vrouw, alsof er een lange stok tusschen haar borst en de mijne was geplaatst. Iets als een ernstige waarschuwing, ik voelde dat ik die vrouw nimmer bereiken zou. Maar tien magneten trokken mij tot haar aan.’Ga naar eind2 Zij vindt hem, volgens haar woorden in 1949, ‘een aardig en fijnzinnig man... hij had het over kunst en dat de mensen niet begrijpen kunnen. Ik beaamde dat.’ Eenvoudige sympathie, maar Karsen maakt er zich een heel andere voorstelling van en voelt zich, als het anders blijkt te zijn, bedrogen en bedreigd. Dit gebeurde in de voorzomer van 1888. In de volgende maanden drijft hij niet alleen zichzelf, maar ook haar tot wanhoop met zijn fixatie èn achterdocht. Een klein jaar na het begin, op 4 mei 1889, moet Frederik van Eeden als de psychiater van de Tachtigergroep aan Willem Witsen schrijven, dat hun vriend Karsen, de arme kerel, ‘geheel van streek [is]. Hij is den ganschen winter in een ellendigen toestand van twijfel en overspanning geweest, die hem geestelijk en lichamelijk geknauwd heeft. Hij is geëindigd bij mij te komen. Ik heb terstond aan den twijfel een eind gemaakt en gezegd dat hij hoe eer hoe beter op reis moest - niet alleen, maar bij iemand waarvan hij hield. Hij noemde dadelijk jou, maar vreesde dat je boos op hem waart.’Ga naar eind3 Karsen verblijft een maand bij Witsen. Als hij terug is, neemt Saar met haar vriendin Bauk van Mesdag de wijk naar Parijs. Dat de Londense ‘afleiding’ hem niet genezen heeft, blijkt anderhalf jaar later overduidelijk. Hij is haar inmiddels, volgens de | |
[pagina 110]
| |
Saar de Swart, gefotografeerd door Breitner (1891)
| |
[pagina 111]
| |
woorden van Van der Wiel,Ga naar eindp. 111-1 gaan zien als een etherische droom met zwarte kanten. De middeleeuwse twee koningskinderen, psalmwoorden, poëzie van Heine, Poe's Annabel Lee, en stellig ook de bezeten teksten van Kloos en diens mysterieuze geschiedenis van oktober '88, deze hele letterenwereld hielp mee om de oorspronkelijke mythe van verlangen en heimwee naar onbedorven geluk met het bleke kind-meisje te vertroebelen met wrange, zwarte verlangens, angsten en schuldgevoelens. In de dromen die hij in zijn boek beschrijft, worden deze gevoelens symbolisch verbeeld; zij herinneren enigszins aan het werk dat Toorop in deze tijd maakt. Die woont in ditzelfde jaar 1891 een tijdlang met hem samen. In dat jaar komt Saar de Swart weer voor enige tijd in Amsterdam, en nu laat Karsen zich door Kloos duidelijk maken, dat zijn idool lesbisch is. Kloos heeft dat zelfs behulpzaam willen bewijzen, door ontmoetingen te ensceneren en verklaringen van haar, die Saars geliefde zijn zou, uit te lokken. Het komt de onschuldige Karsen monsterachtig voor, hij raakt er nu van overtuigd dat deze manachtige vrouw er met haar vriendinnen op uit is, de mannen te onderwerpen en speciaal hem tot kind te maken. Hij wil de wereld voor haar waarschuwen. ‘Toen is Karsen dat gaan schrijven op briefkaarten, aan haar vader, links en rechts. Afschuwelijk,’ - aldus Van Eedens registratie in zijn dagboek, 19 oktober 1891. Maar sommige vrienden maken ernst met het geval. Jan Veth raadt Karsen aan, een ‘scheidsgerecht’ bijeen te roepen, om een oordeel uit te spreken over zijn gelijk of ongelijk. Zo'n jury wordt er inderdaad gevormd, en wel door P.L. Tak, Martha van Eeden-van Vloten, en Veth zelf. Van der Valk en Bauk van Mesdag, inmiddels zijn vrouw, Aletrino en Saar de Swart zelf woonden de zitting bij (in een zaaltje van café-restaurant Suisse). Bij die gelegenheid las Karsen drie uur lang een verweerschrift voor, dat later in zijn dagboek werd verwerkt tot ‘Van een droom en een scheidsgerecht’. Bij het uiteengaan stak Saar haar hand ‘laag over de tafel’ naar hem toe. ‘Ik greep haar, kuste haar en boog mijn hoofd erover in groote vermoeienis. Ik leed onmenschelijk.’ Met grote tegenzin en zonder overtuiging tekent | |
[pagina 112]
| |
hij die avond, bij Aletrino thuis, een stuk waarin hij in het ongelijk gesteld wordt. Als hij dan zijn hand naar haar uitsteekt, zegt ze ‘Ik dank je, K.’ Even later staat hij nog even naast haar. ‘“Wij hebben elkaar veel verdriet gedaan, S.” - “Jij hebt het meeste, K.” zei zij, met vergroofde stem.’Ga naar eindp. 112-1 Karsen bleef nog jarenlang wrokken. Hij vermeed de ontmoeting met allen die er bij betrokken waren voor de rest van zijn lange leven. Hij stierf in 1941. Saar de Swart kon zelfs nog in 1949, als negenentachtigjarige, door een journalist worden opgezocht op Ana Capri, en haar verhaal afronden met: ‘Niemand heeft in zulke verhoudingen en misverstanden schuld. Ook tussen Van Gogh en Gauguin en tussen Verlaine en Rimbaud is er geen kwestie van schuld bij den een en onschuld bij den ander.’Ga naar eind2
Van Gogh en Gauguin, - Saar de Swart noemde twee mensen die geen enkel contact met de Amsterdammers hadden. Maar het waren wèl hun tijdgenoten. En men kan wellicht ook lotgenoten, geestverwanten in hen zien. Minstens van Van Gogh kan worden gezegd, dat dezelfde lectuur die de Tachtigers zo aangreep en beroerde, ook zijn heftige beleving van de wereld mee bepaalde. Zijn brieven noemen bij herhaling de romans van Zola. Als een openlijk getuigenis van zijn voorkeur heeft hij exemplaren van diens boeken, zoals zij ordeloos op een tafel liggen, geschilderd. Op de overeenkomst tussen zijn laatste schilderijen en de sentitieve poëzie van Gorter is in later tijd herhaaldelijk gewezen. Van Gogh ging aan die verbijsteringen te gronde. Ook in het Tachtigermilieu komen gevallen voor van zelfmoord, en het weinige dat wij daarover horen, laat ons steeds iets van een spanning tussen kunst en leven vermoeden. Is dit bij de slachtoffers misschien betwijfelbaar, bij de berichtgevers komt juist díe overweging vaak naar voren, als zij hun gedachten uitspreken. |
|