Het festijn van tachtig
(1990)–Enno Endt– Auteursrechtelijk beschermdDe vervulling van heel groote dingen scheen nabij
[pagina 85]
| |
Hoofdstuk IV
| |
De gevolgen van een verlovingEn schoot en boezem werden lekkernij
En speelgoed voor de mannen die genieten
Van lekker, maar het meest van menschen-lijf.
DAT viel te lezen in het vers ‘Café-Chantant’, door Hein Boeken bijgedragen aan De Nieuwe Gids van februari 1888. ‘Van dezen versregel komen mij de tranen in de oogen. Dat gebeurt mij maar heel zelden, eigenlijk alleen door het lezen van Verwey's verzen, door het lezen van “Recht voor Allen”, èn door het zien van de Zee,’ had Kloos een jaar tevoren, in '87, tegen de dichter gezegd.Ga naar eindp. 85-1 Vreemde mededelingen voor ons, honderd jaar later. Tranen bij díe regels? En tranen bij het socialistisch weekblad Recht voor Allen, van Domela Nieuwenhuis? Had de onmaatschappelijke Kloos dan toch een zintuig voor sociaal onrecht? Dat hij ontroerd werd door de zee is ons wel bekend: haar eindeloze deining heeft hij overtuigend in zijn meest bekende vers bezongen. En ja, de verzen van Verwey, natúúrlijk..., die waren rechtstreeks tot hem gericht! | |
[pagina 86]
| |
O, gij, mijn lief, die nu door 't lieven lijdt,
Klaag niet in stilte alleen, - maak poëzie
Van leed, - ach, laat geween en melodie
Tusschen ons zijn een zoete somberheid.
En ik, die u nu liefheb, begeleid
Uw zang met wederzang, ...
Of minder redenerend: Zooals twee vlammen spelen in den nacht,
En nijgen naar elkaar met bleeker gloor,
En trillen sneller in elkanders gloed, -
Tot beî opvlammend in de lucht, in 't zoet
Vereenen beven, - dan, den nanacht door,
Brandt éene groote vlam, in kalme pracht.Ga naar eindp. 86-1
De tijdgenoten lazen zulke regels als ‘literatuur’, zachte muziek, en de beelden die hun voor ogen kwamen spraken van de harmonie van twee mensenzielen, en één daarvan was dan een vrouw natuurlijk. Nog vele generaties lazen in die geest. En wij die zoveel meer menen te weten over seksualiteit, en over de persoonlijke verhouding waarin die verzen eens hebben gefunctioneerd, moeten intussen toch bedenken, dat Verwey en Kloos weliswaar van vlees en bloed waren, maar voortdurend mét en ín literatuur leefden, zoals hun lezers, meer momentaan, op 't ogenblik van hun lezen. De vriendschap was reëel in de dagelijkse omgang. De liefde was een literaire realiteit, die heel wel beperkt kan zijn gebleven tot de uitingen, in heroïsche traditie, op papier. De gevoelens van Verwey zullen zich in de loop der jaren van bewondering voor Kloos' gedichten en artikelen ontwikkeld hebben tot verering en zeker ook mededogen voor de figuur van de stervende Galliër of getergde leeuw waarmee Kloos gelijkenis vertoonde. De buien van despotische wrevel en onlust heeft Verwey lange tijd liefdevol verdragen en tot vrede zoeken te | |
[pagina 87]
| |
brengen. In het praktische bestaan van alledag werd Kloos steeds afhankelijker, deels uit luiheid en vermeend, deels uit werkelijk onvermogen. Als Verwey in augustus '88 de gezamenlijke vakantie enkele dagen onderbreekt, weet Kloos geen raad met zichzelf: ‘Amice, Ik neem het je zeer kwalijk, dat je toch weggegaan bent. Ik zit me hier den heelen dag te verdommen op een snikheeten kamer, waar het veel te warm is om te werken, zonder geld, zonder iemand, waar ik naar toe kan gaan (...). Je behoeft mij niet meer te schrijven: ik zal het jou ook niet doen (...). Ik schrijf dit niet in een voorbijgaande stemming, want ik ben sinds 24 uur gewoon razend. Overkomen behoef je niet: dat zou den boel maar erger maken. Laat me maar verrekken. Adieu.’Ga naar eindp. 87-1 Doet dit al erg prozaïsch aan naast de verheerlijkende regels van Verwey's gedichten, de in het leven meestal nuchtere Verwey had in dezelfde maand juist zeer wonderlijke stemmingen beleefd, toen hij op reis was in het oosten van het land om er familie te bezoeken: ‘In lang herinner ik me niet zoo'n dag te hebben doorgemaakt, die zóó in-éénen, zóó onverwacht in me is komen staan, angstig-vreemd en onvermoed-kolossaal, zoo'n dag, die er na één nacht geworden is, als de boom boven de oogen van Jona: een openbaring waar het groote Ongeopenbaarde zich door beseffen deed. Ver boven uit het vlakke strand en het hobbelige duin zijn de bosschen om de steden en de torens gaan staan, en vielen de rivieren, terwijl ik daar doorging, onopgemerkt in de volte, met naast me dat kleine zusje en in me dat eene groote broersgevoel, dat uit zooveel gevoelingen gelijk bestaat, dat ik niet begrijp en waar ik toch niet over redeneeren kon...’Ga naar eind2 Verwey en Kloos zijn ook de eerste helft van de septembermaand van 1888 niet bijeen: Kloos logeert dan bij Van Deyssel. Als hij in Amsterdam terugkomt, hoort hij van Verwey, die hem 's avonds van de trein haalt, dat deze zich verloofd heeft met Kitty van Vloten. Een onmiddellijke reactie kennen wij niet. Het laat zich den- | |
[pagina 88]
| |
Tekening door Witsen van Kloos, juni 1887. ‘In een vlaag van melancholie’ door Kloos verscheurd en later door Verwey zo goed mogelijk hersteld.
| |
[pagina 89]
| |
ken, dat de zomer aan zee voor Kloos in een vals licht kwam te staan. Ook kan hij zich door de huwelijksplannen van zijn zelfniet-rijke vriend bedreigd zijn gaan voelen in eigen materieel bestaan: Verwey gaf maandelijks ƒ 25, -. Bovendien: juist nu staat hij vrij letterlijk op straat; om huurgeld uit te sparen heeft hij vóór de vakantie zijn kamer opgezegd. Hij trekt voorlopig in bij Boeken, in de Kerkstraat.
Veertien dagen waar wij niets van weten gaan voorbij. Is het in die tijd geweest, dat Kloos de tekening die Witsen van hem had gemaakt en aan Verwey geschonken had, verscheurde in tegenwoordigheid van Albert? - die de stukken later met de grootste piëteit bijeenzocht en het beeld van zijn vriend restaureerde en in ere hield.Ga naar eindp. 89-1 Op het papier van Die Port van Cleve krijgen wij dan een briefje van de 25e september onder ogen: ‘O, God, Albert 't is verschrikkelijk, maar ik moet het je toch zeggen. Zoek maar geen kamer voor me. Dat kost maar geld, en het zal nu wel gauw uit zijn. 't Is beroerd, vind je niet. Maar ik kan er net zoo min iets aan doen als jij. Vaarwel.’Ga naar eind2 De daaropvolgende gebeurtenissen worden een halve maand later door Kloos zelf met navrante luchtigheid als ‘een zeer interessante geschiedenis’ aan Van Deyssel meegedeeld: ‘Ik heb gepoogd mezelf om het leven te brengen, ben toen door v. Eeden op een driewieler gezet en heb daarna in vier dagen anderhalf vel vol mooie verzen geproduceerd, terwijl ik nu als comble met Willem Witsen in Londen samen ga wonen, en daarna naar Japan vertrek. De conclusie uit dit alles is, dat er een streep door me loopt. Eerst was zij recht, maar nu begint er een gevaarlijke kromming in te komen, zie je-.’Ga naar eind3 ‘Willem is hier,’ telegrafeert Van Eeden twee dagen na het wanhoopsbriefje, op 27 september uit Bussum naar Verwey, ‘ik vond zijn toestand nogal ernstig. Uitgang Dinsdagavond [dat was 25 september] is de schuld. Hein en Witsen hadden beter kunnen zorgen. Hij blijft voorlopig hier. Je hoeft niet te komen.’Ga naar eind4 Daar in Bussum heeft Willem Kloos de stroom van verzen ge- | |
[pagina 90]
| |
schreven die bekend zijn geworden als ‘Het boek van Kind en God’ en die hij terstond gedrukt wil zien, nog in het aanstaande oktobernummer van De Nieuwe Gids: ‘Lieve, lieve Albert. Fré is nu weg en ik kan vrij schrijven. Toe, doe mij toch dat ééne plezier en neem die laatste inzending op. Laat desnoods wat anders uitvallen. Ik wou zoo graag, zoo graag alles bij elkander zien. 't Is nu uit met de verzen: ik ben moê en mijn hoofd is leeg. Toe, doe het toch, ik zal je er dankbaar voor zijn. - Ik wou zoo graag éénmaal in mijn leven toonen dat ik een artiest ben, die alles kan. Ik heb me ingespannen tot het uiterste en het is me geloofik gelukt. Gun me dat, toe.’Ga naar eindp. 90-1 Wellicht meent Kloos zelf op dit ogenblik nog, dat het enkel om een literaire tweedracht gaat, een strijd in verzen. Hij heeft al dichtende gevoelens neergeschreven, zonder zelf precies te weten, wat hem in feite overkwam. De gevoelens van de god die zich verguisd en verworpen acht door eigen kind, en die zich nu trots verheft in eenzaamheid en zijn kind veracht en smaadt, - die gevoelens, en die rolverdeling zelfs, kunnen vooruitgelopen zijn op Kloos' besef omtrent hun aanleiding in, en toepasbaarheid op zijn leven en dat van Verwey. Nu zij niet vanuit de literatuur naar de werkelijkheid terugvertaald worden, wijzigen zich de feitelijke verhoudingen in die werkelijkheid nog niet. Albert blijft nog lief, en wordt gesmeekt, de hem verdoemende teksten integraal te plaatsen in het tijdschrift. - Iets van de tweeslachtigheid in hun verhouding gedurende de laatste weken van september blijkt ook uit een latere brief van Van der Goes aan Van Deyssel. Die rapporteert, dat Kloos vanuit Bussum de kopij van zijn verzen aan Verwey zond, ‘die aanvankelijk de eenige was, die ze lezen mocht. Bij mij aan huis hebben zij ze samen gecorrigeerd, nadat zij ze mij, elk voor een gedeelte en niet in elkaars tegenwoordigheid, hadden voorgedragen.’Ga naar eind2 Het Boek van Kind en God verschijnt inderdaad in zijn geheel in de aflevering, die in de eerste dagen van oktober van de pers komt. Op 6 oktober moet Van Eeden echter aan Verwey berichten: ‘Willem is hier niet en sinds twee dagen heb ik niets van hem gehoord.’Ga naar eind3 Een indruk van Kloos' snel verwilderende levenswijze geeft opnieuw zijn eigen brief van half oktober aan Van Deyssel: | |
[pagina 91]
| |
‘Ik zit woest te fuiven en bedaard verzen te maken, het een na het andere. - We hebben middagen achter elkander bij Riche gedineerd. Een van die keeren was vooral merkwaardig omdat Hein toen een ragebol boven de tafel uitstak en Breitner naast zijn stoel is blijven zitten, in plaats van erop. (...) Enfin, 't is een algemeen bacchanaal hier, in alle opzichten.’Ga naar eindp. 91-1 Verwey neemt aan die uitspattingen van medio oktober aanstoot. En waar er gevoelens zijn (‘De toorn krieuwt in mijn keel’...), daar is immers ook poëzie? Dus wordt de afkeuring in verzen uitgesproken; aanvankelijk in een privédruk (Van het leven), eind oktober verschenen, dus niet in De Nieuwe Gids. Maar déze verzen voor de vriendenkring spreken tenminste duidelijke taal: ‘ik kan 't niet smoren,/'t Verdriet niet kroppe', als 'k zuiplappen en vraten / Zie worde' uit kunstnaars, die hun kunst vergaten...’Ga naar eind2 En met deze afkeuring levert Verwey dan eindelijk zelf het gewenste, dat is: aan de wereld toonbare motief om met hem, de verrader, te breken. |
|