Van twee visschertjes
(1913)–Jacqueline Enderlein– Auteursrecht onbekendEerste reis.Zeg Aart! ik wed dat je half nog niet wist,
Hoe bar 't op zee kan zijn met de mist!
Of hoe daar met regen, die lijmers, die kwallen,
Het leven van de zeelui soms komen vergallen,
Als ze met hun lange, venijnige draden
Zich hechten aan 't wand, aan je buis aan de naden!
En op je vel geeft dat een vurige streep.
Die pijn doet en schrijnt als 'n slag met 'n zweep.
Als de scheepshond, 't smaakt zoet, er van wil gaan likken,
Zou 't beest van de pijn aan zijn tongetje haast stikken.
Ja, lach maar! wij willen ook langer niet klagen,
Want er zijn op zee wel heerlijke dagen.
Als wij met mooi weer daar liggen op de vleetGa naar voetnoot(2)
De mast naar beneden, al de netten gereed,
De joon op de breelGa naar voetnoot3), die er voor moet waken
Dat andere schepen onze netten niet raken.
Zoo ver als ge zien kunt, zijn er schepen dan daar,
Want wij liggen vrij dicht bij elkaar!
En zoo 's avonds is dat een prachtig gezicht:
Elk schip, drie witte vuurtjes, met flakkerend licht
En zie je soms lichtjes groen of rood,
Dan weet je: dat is een zeilende boot!
| |
[pagina 25]
| |
Van links naar rechts: De Zeehond. Noorsche Schoener. Bom. Stoomkoppel. Logger op de vleet. Daaronder: Hospitaalkerkschip: De Hoop. Op den voorgrond: Logger, waarvan de bemanning de netten binnenhaalt.
Ook zie je de Hoop, 't mooie Kerkeschip varen
Met de blauwe vlag in top! - ik kan je verklaren:
Ze zijn steeds gereed om voor de zieken te waken;
Ook zie je vaak onze Marine genaken.
De Dolfijn of de Zeehond, met een dokter aan boord
En Politie die zorgt, dat alles gaat als 't behoort!....
Ruil je eens wat suiker voor een onsje tabak -
Voor je zelvers, nou, daar geen kwaad in stak -
Maar als dat spelletje eens smokkelhandel wordt
Dan schiet er ons land te veel bij te kort!
Vrind Janmaat steekt fluks er een stokje dan voor!
Ook beschermt hij onze netten, dat zeg ik je, hoor!
En halen wij ze op vol zilveren visch,
Dan zeg ik dat zoo'n vangst wat voordeelig is!
Ja zeker! er zijn millioenen visschies in zee:
Gaan jullie maar tellen, maar wij doen niet mee! - -
Wij gaan nu eens luistren naar muziek op het land
En ook eens wat kijken naar 't gewoel op ons strand. -
- Zij gaan zich nu kleeden in 't beste pak;
Met de kraplakensche broek en 't Zondags ‘kersjak’
De sargie hemdrok met de zilveren knoopen!
‘Vader mag graag op pantoffeltjes loopen’,
Maar de jongens gaan liever op de lage ‘petiens’.
‘Dag Moeder! wij keeren gauw weer nu, tot ziens’!
Wat zijn ze toch keurig! denkt moeder, op 't laken geen smetje,
Hoe oolijk! staat schuin op hun haar, 't lage petje! - -
Zij kuieren en lachen: "O! wat een gedoe!
Die badplaats, die modes! och, hemel, nog toe"!
Zeg Maarten, ga in de duinen wat mee:
Och 't is toch oneindig veel mooier op zee!
"Wij zoeken het op het land ook niet:
En vroolijk zingen ze hun zeemanslied!
|
|