Van twee visschertjes(1913)–Jacqueline Enderlein– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] Zooals het getij, Gaat de tijd ook voorbij. LOGGER Zij zeilden op zee reeds, want zij zijn al flink groot, Met Oom Aries kleine garnalen-boot. Of gingen wel met een schokkertje mee, Ze zijn zoo bijzonder handig die twee. Ook waren ze er al bij, op de trawlvisscherij (op de kust). Zij klimmen in de mast en laveeren al goed, Het varen dat zit er die jongens in 't bloed! De visscherij-school leert hen, wat komt te pas, Van netten en touwen, van stroom en kompas. En ook van de okstant (sextunt), want als je dat kent Weet je midden in zee, precies waar je bent. Je kijkt in het glaasje - en schiet op de zon Je staat versteld, zegt Oom Arie, wat 'n mensch niet verzon! Nu varen ze op derden Pinksterdag uit, Voor 't eerst aangemonsterd op vaders schuit. Piet is afhouder en Marten reepschieter, hoor! Voor hun uitzet zorgde moeder goed voor, Wat heeft zij gewerkt! Wat heeft zij gespaard! Denk eens twee jongens te gelijk in de vaart! Vorige Volgende