| |
| |
| |
Hoofdstuk XI
Geestelijke voorbereiding
Wij hadden dit hoofdstuk ook mentaltraining of concentratie of beide kunnen noemen, maar geven de voorkeur aan ‘geestelijke voorbereiding’, dat toch wel zo ongeveer de bedoeling van het gezamenlijke begrip weergeeft.
Want dàt moeten wij goed beseffen: behalve een lichamelijke voorbereiding heeft de sportman ook een geestelijke voorbereiding nodig, wil hij tot topprestaties komen. Ons op het standpunt stellend, dat de techniek en de tactiek de pijlers van het spel zijn, zonder welke nooit ofte nimmer iets goeds te bereiken kan zijn, er de nadruk speciaal op leggend, dat iedereen die op een zekere hoogte in de voetbalsport wil komen een behoorlijke technische grondslag moet bezitten, kunnen wij er, met de kennis die de laatste jaren ons op dit gebied hebben gebracht, gerust aan toevoegen, dat ook de geest, corresponderend met de innerlijke krachten van de mens, een belangrijke functie te vervullen heeft.
Is dit nu inderdaad iets van de laatste jaren, iets dat bv. eerst na 1930 ‘uitgevonden’ is?
Tot op zekere hoogte is dat inderdaad het geval in zoverre, dat eerst na genoemd jaar deze stof systematisch is bestudeerd, waardoor men de mentale wapens bewust is gaan hanteren.
Voordien gebeurde het echter onbewust ook wel. Er zijn spelers van de oude tijd, die bij hoog en bij laag volhouden, dat zij ‘daar vroeger niet aan deden’, anderen echter zijn de stellige mening toegedaan, dat ook zij zich in een komende sportgebeurtenis inleefden, indachten.
Bekend is, dat Karel Lotsy in zijn jonge jaren, als voorzitter van H.F.C., aan de spelers van het eerste elftal in een zeer belangrijke periode toen de club twee klassen moest promoveren om in de eerste
| |
| |
klasse terug te keren, elke week, althans in de week voor elke wedstrijd een brief, vaak zelfs twee brieven, schreef, waarin hij op het belang van de wedstrijd wees waarin hij voorts met enkele treffende woorden een beroep deed op de liefde voor de oude club.
Die brieven troffen doel. Bij de een misschien meer dan bij de ander. Er zullen allicht spelers geweest zijn, die na enkele weken de brief wel lazen - want dat deden ze natuurlijk allemaal, al was het maar uit nieuwsgierigheid -, maar de inhoud niet meer zo in zich opnamen als in het begin. Wellicht is er een enkele geweest, die het in zijn hart ‘onzin’ vond. Maar stellig waren er verscheidene spelers, bij wie een gevoelige snaar werd aangeraakt, spelers op wie de brieven een diepe, ja zelfs een steeds sterker indruk maakten, spelers die na het lezen er van vastbesloten waren het uiterste voor de eer van hun geliefde club te geven, spelers, die later verklaard hebben dat de sigaret en de borrel hun niet meer smaakten. Voor die spelers vooral waren de brieven bestemd en als het er nu maar een stuk of wat waren, dan hadden de brieven toch stellig een groot nut, want dan zouden die spelers ongetwijfeld betere prestaties leveren, al was het alleen maar doordat zij meer en beter gingen trainen, zich meer opofferingen gingen getroosten.
Lotsy had succes met deze brieven: H.F.C. doorliep snel de verschillende klassen en kwam op zijn oude plaats in de eerste klasse terug. De begrippen concentratie en mental training kende men toen nog niet en die kende men evenmin toen in 1927 het prachtige boek van de sportjournalist Joris van den Bergh, ‘Te Midden der Kampioenen’ verscheen. Dat boek, handelende in hoofdzaak over de wielrenner Moeskops, werd naar wij menen in die tijd veeleer gelezen om de suggestieve spanning die in de beschreven wielerkampen gelegd werd; het drong vooralsnog niet tot de meeste lezers door, dat de geestelijke voorbereiding zulk een grote rol speelde bij de daden van de wielerkampioen. De aandachtige lezer echter nam met stijgende belangstelling kennis van de nieuwe begrippen, die in dit boek werden gebracht.
Voor het eerst dook het woord ‘concentratie’ op in 1930, het jaar waarin de verrichtingen van het Nederlands elftal bedroevend slecht werden, zó slecht, dat men allerwegen zocht naar middelen om uit de inzinking te geraken.
Het was weer Lotsy, die er het eerst de lucht van kreeg, bij gelegenheid van zijn bezoek aan de wedstrijd Zwitserland-Nederland, na afloop waarvan hij een gesprek had met de Hongaar Dori Kürschner, de toenmalige trainer van het Zwitsers elftal, een trainer die volgens Lotsy ‘een soort philosoof’ was.
Kürschner dan vertelde, dat hij de spelers van zijn elftal - ook die
| |
| |
van zijn club Grasshoppers, waar de Nederlandse internationaal Adam toen ook in speelde - de opdracht gaf elke dag een zekere, korte tijd volkomen geconcentreerd aan de komende wedstrijd te denken. Dit was concentratie in optima forma, dit was het brengen van zielkundige, mentale waarden in de sport.
Het klopte volkomen met de ervaringen, die Lotsy in zijn H.F.C.-tijd had opgedaan, het klopte eveneens op markante wijze met de ervaringen van Moeskops, op zo treffende wijze door Van den Bergh beschreven.
De gedachte werd nu verder uitgewerkt, Joris van den Bergh ging er artikelen over schrijven, hij kreeg contact met Lotsy en zó is de kiem gelegd voor de ontwikkeling en de opbloei van het begrip concentratie. Daar is nadien heel veel over gesproken - o.a. door Lotsy in talloze lezingen voor voetbalclubs en anderen -, er is ook veel over geschreven en dat alles is later samengevat in het boek van Joris van den Bergh en Karel Lotsy, ‘Mysterieuze krachten in de sport’, welk boek men zeker gelezen moet hebben, wil men een juist inzicht in deze moeilijke materie krijgen.
Hoe het in de voetbalwereld verder gegaan is?
Lotsy ging er in zijn functie van voorzitter der Technische Commissie en lid der Keuze-Commissie mee werken. Als eerste maatregel om het Nederlands elftal op een andere, betere, wijze voor te bereiden, liet men de er voor in aanmerking komende spelers ten getale van ca. 30 uit alle delen van het land bijeen komen op het veld van V.U.C. in Den Haag, waar onder leiding van de Bondsoefenmeester een conditie-training werd gegeven, die dan als aanvulling moest dienen van de technische training, welke de spelers in eigen milieu en daar ook onder leiding van de Bondsoefenmeester Bob Glendenning volgden. Doch na afloop van die veldtraining volgde, wat al spoedig de clou van die avonden zou worden en wat door de voetbalwereld met stijgende belangstelling werd gevolgd. Dan kwamen de spelers nl. bijeen in de eenvoudige tent van V.U.C. en als ze dan allen samen zaten en een kop thee met een koek nuttigden, hield Lotsy een toespraak. In die toespraak behandelde hij allerlei vraagstukken met betrekking tot de komende wedstrijd, tactische vraagstukken vooral ten aanzien van het eigen spel en dat van de tegenpartij. Maar elke toespraak culmineerde in een peroratie, waarin de woorden van hart tot hart gingen, woorden die de betekenis van de komende strijd schetsten, de betekenis voor de sport, de betekenis voor het land, voor ons Nederland. Gevoelige snaren werden aangeraakt bij het beroep dat de begaafde spreker deed op de aanwezigen, die ongetwijfeld langzamerhand een andere geestelijke instelling op de komende gebeurtenis voelden ontstaan en groeien.
| |
| |
Er werd een climax gelegd in die toespraken naarmate de strijd naderde en in de laatste week volgde soms op de vooravond, en anders altijd nog aan de lunch voor de wedstrijd en soms zelfs nog in de kleedkamer vlak voor het betreden van het veld een korte, maar krachtige opwekking.
‘We gingen met gebalde vuisten in het veld’, zo heeft een speler ons wel eens gezegd en een ander gewaagde er van, dat zij als het ware hun mouwen opstroopten.
Een elftal met zulke spelers was sterker geworden, kon betere verrichtingen leveren, dat kon niet anders. Als bij die spelers de technische en tactische basis aanwezig was - een basis, die nimmer mocht ontbreken - kon men wat goeds verwachten.
Er kwàm iets goeds. Het Nederlands elftal geraakte al heel gauw uit de put en kwam zelfs weldra tot verrichtingen, die de gehele internationale voetbalwereld verbaasden en die ons land een tijdlang tot één van de sterkste voetballanden van Europa gemaakt hebben. Dank zij, of juister: mede dank zij de onvolprezen mental-training en concentratie.
Laten we nu eerst eens bekijken wat die begrippen eigenlijk precies betekenen. Joris van den Bergh zegt het in het hoofdstuk, dat hij in Groothoff's boek ‘Voetbal’ aan deze onderwerpen heeft gewijd:
‘Mental-training is sportbeoefening met de geest, en concentratie is de samentrekking van al zijn innerlijke krachten op het gestelde doel.’ Laat men deze definities goed op zich inwerken, begrijpt men ze goed, dan is het duidelijk dat het niet eenvoudig is om daar op de juiste wijze mee te werken. Men moet, en dat vooral is belangrijk, voor overdrijving waken, men moet, speciaal bij amateurs, het juiste midden houden tussen het nietszeggende plezier-voetbal en het aanniets-anders-denken dan aan voetbal.
De goede mental-trainer - want dat is een speciale functie geworden, een werk dat men doorgaans niet aan de gewone trainer overlaat - zal nimmer verzuimen er op te wijzen, dat voetbal nooit nummer één in het leven mag zijn, dat werk en studie voorgaan, dat men zijn gezin niet mag verwaarlozen voor de sport. Maar hij zal er tevens op wijzen, dat alles wat waard is gedaan te worden ook zo goed mogelijk moet worden gedaan.
Dus nooit een geheel opgaan in de sport, maar ook niet een geringschatting van de betekenis er van en zeker niet als het belangrijke evenementen betreft: een vertegenwoordiging van zijn land, een kans om voor zijn club glorie te verwerven.
Wat men doet moet men zo goed mogelijk doen, men moet het vooral ook met zo groot mogelijke aandacht doen, hetgeen niet alleen geldt voor de wedstrijd zelf, maar ook en veel meer nog, voor de voorbe- | |
| |
reiding. Een training, die men verricht zonder voldoende aandacht heeft geen waarde.
Eén van de belangrijkste en interessantste passages in ‘Te Midden der Kampioenen’ is die waarin beschreven wordt hoe Moeskops alleen al ‘trainde’ door schijnbaar lui in vol sportornaat op het middenveld van de wielerbaan te zitten en naar het rijden van zijn aanstaande concurrenten te kijken. Dàt geschiedde met volle aandacht, welke nog werd gestimuleerd door het feit, dat Moeskops zijn wielerkleding compleet aan had. Dat was geestelijke voorbereiding en zijn training had waarschijnlijk meer waarde dan die van sommige andere rijders, die wel de nodige kilometers afpeddelden, doch daarbij soms gekheid maakten en niet de volle aandacht hadden voor het rijden der anderen. Dat geldt ook voor de voetballer, die naar het veld of de zaal gaat om te trainen en die daarvan slechts dan resultaten zal zien als hij er met zijn volle aandacht bij is, aandacht die al volledig aanwezig moet zijn als hij van huis gaat.
Hoe moeilijk deze materie te hanteren is, welke vraagstukken er soms bij ontstaan, is wel gebleken in de jaren dat het Nederlands elftal moest worden opgebouwd na de inzinking die het had moeten doormaken.
Zo was het al spoedig een merkwaardig en opvallend verschijnsel, dat de in uitwedstrijden behaalde resultaten beter waren dan die welke in Amsterdam werden genoteerd. De verschillen waren markant, want tussen Juni 1931 en voorjaar 1937 verloor het Nederlands elftal geen enkele wedstrijd in het land van de tegenpartij. Slechts één uit-wedstrijd ging verloren, nl. die tegen Zwitserland in 1934, welke in Milaan, dus op ‘neutraal’ terrein, werd gespeeld. Daarentegen leverden, vooral aanvankelijk (tot 1934 nl.) diverse thuiswedstrijden teleurstellende resultaten op, bv. nederlagen tegen België, dat in die jaren toch bepaald zwakker was.
Wat kon de oorzaak daarvan zijn? Het is de moeilijke taak o.a. van de mental-trainer om op vragen als deze een bevredigend antwoord te geven en.... tot een geschikte oplossing van eventuële moeilijkheden te komen.
Men zocht de oorzaak in verschillende dingen, o.a. in het contact tussen spelers en supporters, welk contact inderdaad in het Amsterdamse Stadion niet opvallend groot is, terwijl het in het buitenland alleen daarom al beter tot uiting kwam omdat de supporters de ploeg dan veel hartstochtelijker aanmoedigden. In de regel gingen naar het buitenland de echte liefhebbers mee, de mensen die er wat voor over hadden. In Amsterdam verscheen een te groot contingent op de tribunes, dat het bijwonen van een internationale wedstrijd te veel als een soort mode beschouwde.
| |
| |
Inderdaad kan dit ten dele als een verklaring gelden, maar geheel klopte het toch ook niet met de practijk, want een paar van de alierbeste wedstrijden, die ons nationale elftal ooit heeft gespeeld (in Bern 1934 en in Dublin 1935), werden door een minimaal aantal Nederlandse toeschouwers bijgewoond.
Het moest ergens anders in zitten, met name in het verschil van voorbereiding, speciaal dan wat de laatste maatregelen betreft.
Het verschil tussen de uit- en de thuiswedstrijden zat hoofdzakelijk hierin, dat voor wedstrijden in het buitenland de spelers uiterlijk op Zaterdag samen kwamen en gezamenlijk de reis maakten. Zij bleven dan de gehele Zaterdagavond bijeen, wandelden samen, praatten met elkaar, gingen naar een bioscoop of een schouwburg, enz. Ook Zondagmorgen bleef men in elkaars gezelschap, nadat gezorgd was dat degenen die daar behoefte aan hadden hun kerkelijke plichten na kwamen. Men vermaakte zich vervolgens met elkaar, men praatte over de wedstrijd, men.... concentreerde zich gezamenlijk, hetgeen niet alleen de mentale instelling van de spelers afzonderlijk, maar ook die van de gehele ploeg ten goede kwam. De toespraak, die aan de lunch gehouden werd - men sprak wel van ‘de donderrede’ - viel dan in een vruchtbare bodem. Zij zette de puntjes op de i, zij bracht de geestelijk in goede conditie zijnde spelers in topvorm.
Resultaat: een serie van prachtige successen in het buitenland, successen die soms van verbluffende aard waren omdat het elftal prestaties had geleverd die men niet verwacht had.
Bij thuiswedstrijden, toentertijd alle in Amsterdam, ging het wat anders toe. Daar kwamen de spelers pas Zondagmorgen bijeen, de een vroeg, de ander wat later, maar met wat goede wil waren allen tegen het lunchuur present. De ‘donderrede’ werd natuurlijk gehouden, maakte uiteraard de nodige indruk na de reeds gehouden voorbereidingen, na o.a. de toespraak op Woensdag- of Donderdagavond. Op wat uitzonderingen na echter bleven de uitslagen onder de verwachtingen, - men kreeg in het Olympisch Stadion maar zelden het elftal in zijn topvorm te zien.
Dat speciaal het spel van de voorhoede, en zeker de productiviteit, tegen viel, was een andere zaak. Daar vond men een oplossing voor, door in het bijzonder de voorspelers onder handen te nemen door middel van gespecialiseerde oefeningen.
Dè oplossing echter om tot betere resultaten ‘op eigen veld’ te komen was gelijk het ei van Columbus: men besloot op een gegeven ogenblik de spelers niet Zondags, maar reeds Zaterdags in Amsterdam te laten komen en men werkte dan precies hetzelfde programma af - behalve de reis! -, dat voor ontmoetingen in het buitenland gold.
En ziet: ook de thuiswedstrijden leverden successen op, enorm grote
| |
| |
successen zelfs, overwinningen met ongekend hoge scores, die de geestdrift van het publiek en de belangstelling tot het waanzinnige opvoerden.
Successen die mede te danken waren aan de sfeer van de voorbereiding. Want daar was men inmiddels allang achter gekomen: de sfeer was een zeer belangrijk punt geworden, de sfeer waarin moest worden getraind, de sfeer die over de ploeg moest worden gebracht, de sfeer van eenheid en vriendschap.
Men sprak immers van ‘de Nederlands-elftal-club’, daarmee te kennen gevend, dat het elftal een homogeen geheel geworden was. Welk een verschil met vroeger, toen soms spelers zich in de kleedkamer vóór de wedstrijd aan elkaar moesten voorstellen. Nu kènden ze elkaar niet alleen, - ze waren vrienden geworden, en de technische leiders van de K.N.V.B., vrienden ook van de spelers en onder elkaar, zorgden er voor dat de vriendschapsbanden steeds nauwer aaneen werden gesnoerd. Die vriendschap was de basis van alles!
Het elftal kwam tot topprestaties, het kwam tot prestaties die geen mens had durven verwachten. Er waren wedstrijden, alhans gedeelten van wedstrijden, dat de spelers als het ware meer dan 100% presteerden.
Onmogelijk, zal degene zeggen, die niet aan deze mentale waarden gelooft, die aan ‘hokus pokus’ denkt en die zich op het nuchtere standpunt stelt, dat een mens nu eenmaal niet meer kan presteren dan waartoe hij lichamelijk in staat is.
Wellicht zijn dezulken de ogen open gegaan tijdens de beruchte hongerwinter, die speciaal op het Westen van ons land als een gesel drukte. Wat vele, door uithongering in elk geval aanzienlijk verzwakte lieden toen hebben gepresteerd op eindeloze fiets- en wandeltochten, grenst aan het ongelofelijke, vooral gezien de zware vrachten die daarbij werden getorst. Schrijver dezes legde in Febr. 1945 doodleuk op zijn 47e jaar 180 km op één dag af om ‘wat eten’ voor zijn gezin te halen. Een andere keer trapte hij op zijn fiets een 70 km af met een niet hanteerbare vracht van 75 kg, d.w.z. heel wat meer dan hijzelf toen woog. Dit waren nog maar bescheiden prestaties, want er werden nog heel wat krasser staaltjes geleverd door mensen, die dagenlang door de sneeuw moesten sjokken, door vrouwen die dagmarsen moesten maken, welke die van de bekende Vierdaagse aanmerkelijk overtroffen. Duizenden uiterst zware ‘hongertochten’ zijn toen gemaakt, uiteraard volkomen ‘ongetraind’.
Voor deze prestaties hadden al die mensen de lichamelijke kracht allang niet meer. Ze waren er alleen toe in staat omdat het moest, omdat de geest het wilde en ze tot deze buitengewone inspanning in staat stelde.
Welke ontberingen zijn voorts niet gedragen door hen, die in con- | |
| |
centratiekampen verbleven? Zij konden zich slechts gesterkt achten door de overweging, dat het van voorbijgaande aard was, dat de overwinning moest en zou komen; hun wil en geestkracht sleepten hen, althans velen hunner, door moeilijkheden heen, die een ‘normaal mens’ zeker niet overleefd zou hebben.
Al die mensen waren niet normaal meer, zij waren tot meer dan normale prestaties in staat. Zo moet men ook sportmensen bekijken, die op goede wijze mentaal zijn voorbereid. Ook zij zijn niet normaal meer, in zoverre dat zij tot heel wat meer dan het normaal mogelijke in staat zijn.
Het Nederlands elftal leverde daarvan een prachtig voorbeeld. Het kwam tot ongekende prestaties, die ver uitstaken boven de verrichtingen van de clubs. De geestelijke voorbereiding had het mogelijk gemaakt.
Er kwamen zelfs wedstrijden met abnormaal hoge scores en als men ze ging analyseren, bleek dat de meeste doelpunten in een vrij korte tijd waren gemaakt, zo binnen het kwartier bv. Naar aanleiding daarvan sprak men van ‘het krankzinnige kwartiertje’, zonder zich er direct rekenschap van te geven wat dat nu eigenlijk betekende. Later heeft men begrepen, dat juist die kwartiertjes de uitingen waren van de goede mentale training, welke in die kwartiertjes als het ware gesublimeerd werd. In zo'n betrekkelijk korte periode rees het gehele elftal, rezen alle spelers afzonderlijk, boven hun topvorm. Dan werd ineens hun snelheid groter, hun schoten werden harder en raker, ineens ‘lukte’ alles, de tegenpartij werd overspeeld en moest het aanzien dat het kleine Nederland een overdonderende meerderheid aan de dag legde.
Toen die kwartiertjes voor het eerst ontstonden, was eindelijk bereikt, waarvoor men enkele jaren geijverd had: de geest was geheel en al vaardig geworden over de spelers en over alle spelers tegelijk. Is het wonder dat na de eerste wedstrijd waarin dat gebeurde - Nederland-Ierse Vrijstaat in 1934 - de opgetogen spelers hun leider Karel Lotsy op de schouders namen? Zij voelden, zij begrepen, dat hij de man was geweest, die hun geest vaardig had gemaakt voor het leveren van deze prestatie, die hen zelf verbaasde en verraste.
Dat een aldus geleide mentale training, een aldus doorgevoerde concentratie, de prestaties aanzienlijk kan verbeteren, is nu algemeen bekend geworden. Wat echter nog lang niet tot iedereen is doorgedrongen, is het feit, dat men dit wapen, dit inderdaad krachtige en machtige wapen, met grote zorgvuldigheid moet hanteren. En .... met deskundigheid.
Gebeurt het op onjuiste wijze, dan kan men meer bederven dan goed maken. Heeft men een elftal, dat op normale wijze een wedstrijd kan winnen alleen al door technische en lichamelijke overmacht, dan
| |
| |
behoeft men niet naar het geestelijke wapen te grijpen of het ten hoogste slechts terloops te hanteren om hier en daar een puntje op een i te zetten.
Mentale training mag nimmer overdreven worden en .... zij wordt zo licht overdreven.
Overdreven is het, als men te veel van de spelers gaat vergen. Men kan inderdaad wat vergen als het 't nationale elftal betreft. In de eerste plaats kunnen deze topspelers over het algemeen veel verdragen, in de tweede plaats gaat het hier om vlagvertoon, waarvoor moeite en opoffering niet misplaatst zijn.
Bovendien komen interlandwedstrijden in een seizoen niet al te vaak voor; als het er zes zijn, is het veel. En als ze dan niet te dicht op elkaar vallen, kan elke keer met succes een speciale mentale voorbereiding worden toegepast.
Dat zelfs dit met veel zorg moet gebeuren is gebleken in de begintijd van de toepassing dezer methode, toen het in de K.N.V.B. eigenlijk nog een zoeken en tasten was naar de juiste weg in dit tot dien onbetreden gebied.
In het voorjaar van 1934 toch moest het Nederlands elftal voorwedstrijden spelen om uit te maken of ons land zou mogen meedoen aan het tournooi om de Wereldbeker, dat in Italië gehouden zou worden. Het was een zeer succesvolle periode, waarin ons land begon met een 9-3 overwinning op België en vervolgens Ierse Vrijstaat in een officiële voorwedstrijd met 5-2 versloeg, - de periode, waarin heel Nederland ‘We gaan naar Rome’ zong. De ploeg moest daarbij inderdaad uiterst scherp worden voorbereid en.... met succes: het ‘krankzinnige kwartiertje’ deed zijn intrede.
Daarmee was men er nog niet. Er volgde nog een wedstrijd tegen België te Antwerpen en nu zou op dat moment een nederlaag niet meer gehinderd hebben, doch er waren allerlei redenen, die een overwinning wenselijk maakten. Het zou ons te ver voeren die hier op te sommen, onze bedoeling is slechts er op te wijzen, dat ook nu het elftal weer een grondige voorbereiding moest ondergaan en.... dat succes ook nu niet uitbleef.
Al deze wedstrijden vonden plaats met tussenpozen van ongeveer een maand, - lang genoeg om de spelers telkens bij te laten komen en om ze de volle gelegenheid te geven ook voor hun clubs topprestaties te leveren in de gevallen waarin dat nodig was. Een maand na de laatste ontmoeting met de Belgen zou de eerste wedstrijd in Italië volgen, - ook weer voldoende tussenruimte dus.
Maar helaas kwam er een wedstrijd tussen, een onnodige wedstrijd, die al geruime tijd van tevoren was vastgesteld en waar men dus niet goed af kon, maar die in de gegeven omstandigheden weinig bevorderlijk was voor de prestaties van het elftal. Die wedstrijd tegen
| |
| |
Frankrijk wilde men toch ook niet graag verliezen, want een nederlaag zou de sfeer niet ten goede komen. Een nederlaag zou het elftal uit zijn stemming van onverslaanbaarheid halen, een stemming die op de reis naar en hopelijk door Italië de verrichtingen ten goede zou komen.
Het elftal werd ook voor Frankrijk op de beproefde wijze voorbereid, doch.... het verloor. Niet erg, niet belangrijk, maar deze nederlaag, waarbij een voorsprong van 3-0 werd omgezet in een achterstand van 4-5, moet de spelers onwillekeurig een schok hebben gegeven.
Bovendien is de korte opeenvolging van zware wedstrijden met alles wat daaraan vast zat, stellig niet goed geweest en ongetwijfeld is mede daaraan toe te schrijven geweest, dat het elftal in de wedstrijd te Milaan tegen Zwitserland niet meer in topvorm te krijgen was.
Andere oorzaken hebben er ook toe bijgedragen en het is nuttig om ze te vermelden, juist om te laten uitkomen hoe teer deze materie is, hoe moeilijk het is om ze op de juiste wijze te hanteren. Men wist toen nog niet wat men tegenwoordig wel weet. Van de toen opgedane lessen heeft men het nodige kunnen leren.
Zo heeft men het elftal voor het tournooi in Italië al bijna een week tevoren naar Como gestuurd. Men stelde zich nl. op het standpunt, dat de spelers moe waren van de zware voorwedstrijden en dit nu mag thans gerust als een denkfout worden aangemerkt, in zoverre, dat er natuurlijk geen sprake kon zijn van enige lichamelijke vermoeidheid.
Een gezonde Hollandse kerel wordt niet moe van een voetbalwedstrijd, - wordt hij dat wel, dan zou hij stellig lichamelijk niet worden goedgekeurd. Hij wordt dus ook niet moe, kan niet moe worden, van enkele zware wedstrijden die met een ruime tussenpoos worden gespeeld, zelfs als men in aanmerking neemt dat er voor sommigen ook zware clubwedstrijden bij kwamen.
In feite was geen der spelers van de Nederlands-elftal-club moe na de zij het dan ook veel vergende wedstrijden van het voorjaar van 1934. Niet lichamelijk moe, wèl geestelijk moe, juist door de hoogopgevoerde geestelijke voorbereiding.
De K.N.V.B. besloot de spelers te laten uitrusten door ze een week eerder naar Italië te laten gaan en daar aan het prachtige Comomeer in het schilderachtige dorpje Cernobbio te laten bijkomen van de vermoeienissen.
Men had ze echter geestelijk moeten laten uitrusten. En de practijk heeft allang geleerd, dat Nederlandse spelers het best geestelijk uitrusten als men ze zo lang mogelijk in hun gewone doen laat, ze hun normale werk laat doen, in hun eigen bed laat slapen, enz.
Daar in Italië werden de spelers op de best mogelijke wijze verzorgd,
| |
| |
- schrijver dezes heeft de toer van a tot z meegemaakt, kan dus persoonlijk getuigen, dat de leiding alles heeft gedaan om het de deelnemers naar de zin te maken. Er was bv. speciale medische verzorging, er was speciaal eten, dat onder speciaal toezicht bereid werd, er waren speciale trips, gemaakt in een speciale autobus.
De spelers leidden een leven als prinsen, ze werden bepaald verwend, ze hadden het.... te goed. Het té goed hebben kan licht tot verslapping leiden. Bovendien deden ze dagelijks een macht van nieuwe indrukken op in deze schitterende omgeving, die hun telkens weer wat anders bood. Dat alles was geenszins bevorderlijk voor het verkrijgen van een goede geestelijke instelling voor de komende strijd. Ook daarvoor werden ze wel speciaal voorbereid door middel van veldtraining, door middel ook van gesprekken en toespraken, maar het is de grote vraag of zij daarmee geestelijk niet te zwaar werden belast.
De spelers raakten uit hun gewone doen en daarmee is eigenlijk alles gezegd. Het feit dat zij het zo bijzonder goed hadden, maakte dat zij wel in een vrolijke stemming kwamen, maar dat zij tevens langzamerhand kleine aanmerkingen onder elkaar gingen maken op kleinigheidjes, die vaak slechts in hun verbeelding bestonden. ‘Kankeren’ zou een onjuiste, want zeer overdreven uitdrukking betekenen bij de weergeving van de gemoedsstemming der spelers, maar volkomen gewillig om alles aan te nemen wat hun gezegd werd, waren zij ook niet meer. Hun geest was geen goede voedingsbodem meer, hij was niet ontvankelijk meer voor de mentale prikkels, die tenslotte toch moesten worden gegeven.
Waarschijnlijk heeft het, achteraf, de ploeg ook geen goed gedaan, dat Lotsy niet voortdurend bij de spelers kon blijven. Hij had een belangrijke functie in de F.I.F.A. en in het organisatie-comité voor de wedstrijden en moest daartoe naar Rome doorreizen na de reis naar Como te hebben meegemaakt. Hij, sinds enkele jaren de leider van het elftal, moest in deze moeilijke periode de spelers los laten. Hij had goede, vertrouwde medewerkers, o.a. in de heren De Vries en Herberts, mensen aan wie hij gerust de leiding kon overdragen. Toen Lotsy in het najaar van 1934 inderdaad als ‘mental trainer’ van het elftal bedankte en anderen zijn taak overnamen, ging het ook goed en de resultaten bleven toen evenmin uit. Maar.... toen wist men niet beter, hetgeen in 1934 niet het geval was.
Lotsy kwam aan de vooravond van de wedstrijd toch de laatste hand leggen aan de geestelijke voorbereiding, doch vond een ploeg, die de juiste geestelijke instelling niet vertoonde en die toen niet meer in de juiste geestelijke spanning te brengen was, welke pogingen Lotsy daartoe ook aanwendde.
Er zijn, natuurlijk, nog meer oorzaken geweest die er toe hebben
| |
| |
geleid dat het elftal op de bewuste Zondag niet in topvorm was. Aan de tactiek haperde wat, temperatuur en terreintoestand waren niet in ons voordeel en de Zwitsers waren, door welke reden ook, beter. De aanwezigheid van enige duizenden opgewonden Nederlandse supporters, die hun overwinningsverwachting tevoren niet onder stoelen of banken hadden gestoken, was waarschijnlijk ditmaal ook geen voordelige factor, omdat zij de spelers uit hun noodzakelijke evenwicht haalde.
Een complex van oorzaken leidde er aldus toe, dat het Nederlands elftal deze uiterst belangrijke wedstrijd niet won, waardoor aan veler hooggespannen verwachtingen een abrupt einde kwam. Vele oorzaken, maar de mentale zijn daarvan stellig niet de onbelangrijkste geweest.
Mentale waarden zijn moeilijk te hanteren. Het is fout er al te veel van te verwachten en het is ook fout de oorzaak van tegenvallende resultaten altijd in het mentale te zoeken.
Er zijn clubleiders, die na de inderdaad voortreffelijke lessen van de Nederlands-elftal-club hun heil te veel gaan zoeken in mentaltraining.
Dat er niettemin tal van clubs zijn, die er van hebben geprofiteerd, staat vast. Om maar een enkel voorbeeld te noemen, wijzen wij op een boekje van de Willem II-secretaris Arn. v.d. Ven, getiteld ‘Drie jaren Voetbalconcentratie’, dat zeer interessante bijzonderheden vermeldt over de wijze waarop in zijn club dit wapen werd gehanteerd en ook met bijzondere successen. Mogelijk zijn er wel eens dingen bijgehaald die in feite met mental-training niets te maken hadden, maar in zijn grote kern is het boekje juist en daarom leerzaam voor ieder, die op dit gebied iets bereiken wil. Ook in het eerder gememoreerde boek ‘Modern Voetbal’ van J.v.d. Leck worden tal van voorbeelden aangehaald van gevallen die zich bij De Volewijckers hebben voorgedaan en die doen zien, dat ook in die club de mentaltraining een voorname rol heeft gespeeld. Naast - en dat dient men altijd weer te bedenken - technische en tactische opleiding, die toch altijd voorop moet staan.
Bij deze en andere clubs werd bewezen, dat men topprestaties (kampioenschappen bv.) kon bereiken door een goed geleide mentaltraining. Elke week opnieuw, voor elke wedstrijd dus, werden de spelers geestelijk voorbereid.
Maar als wij dat zo vermelden, is het wel duidelijk, dat dit mentale wapen een moeilijk, op den duur zelfs een voor de eigen partij gevaarlijk wapen is. Elke week opnieuw de spelers geestelijk voorbereiden! Hoe houdt men het zelf vol en hoe houden de spelers het vol! Dat gaat nog wel eens een seizoen lang als men werkelijk met z'n
| |
| |
allen er alles op wil zetten om een kampioenschap of een promotie te behalen, maar als men daarna er te lang mee doorgaat, kan er een gevoelige reactie komen.
Hoe dikwijls ziet men niet, dat een kampioenschap snel wordt gevolgd door een reactie, die zelfs tot een degradatie leidt. Men zegt dan, dat de spelers een zwaar seizoen achter de rug hebben en men bedoelt dan: geestelijk zwaar. De kunst van de leiders is dan de veer te ontspannen, genoegen te nemen met een bescheidener plaats doch in elk geval een al te scherpe reactie te voorkomen. Wil men dan de veer blijven spannen, dan.... breekt zij, met alle desastreuze gevolgen daarvan.
Het kan trouwens al funest zijn, en het is ook doorgaans funest, een seizoen lang de lijn te strak te houden. Men stare zich niet blind op de voorbeelden die getuigen van daarmee behaalde successen. Wij noemden dat van H.F.C., dat van Willem II en De Volewijckers, wij zouden er aan kunnen toevoegen dat Lotsy er in geslaagd is na een jaar van mentale voorbereiding het tweede elftal van D.F.C. een klasse hoger te krijgen. En zo zijn er voorbeelden te over.
De grote moeilijkheid is natuurlijk, heel geleidelijk een zekere climax in de prestaties te krijgen. Is er eens een wedstrijd tegen een ernstig concurrent, een wedstrijd waarin de punten als het ware dubbel tellen, dan geeft men de ploeg in alle opzichten een goede beurt, bij andere echter doet men het kalmpjes aan, al zorge men er voor, dat de vriendschapsband, de eenheid, gehandhaafd blijft.
Nadert het einde van het seizoen, dan wordt de schroef wat aangehaald en is het kampioenschap eenmaal bereikt, dan moet weer gezorgd worden voor een climax in de kampioens- of de promotiewedstrijden, tot het begeerde doel volkomen is bereikt. Dat eist zorg en kennis van de materie, het eist ook mensenkennis.
Want dàt houde men zich voor ogen: men moet met mensen werken, niet met machines. En men moet met een aantal, in karakter verschillende mensen werken.
Een moeilijke opgave: met mensen werken met de bedoeling wat met ze te bereiken.
Wij hebben voornamelijk de nadruk gelegd op de grote betekenis van het vormen van een eenheid, waartoe zowel tactische als mentale middelen ten dienste staan. Tactische door te zorgen voor een systeem en dat er zo goed mogelijk in te brengen, mentale door te zorgen voor een juiste sfeer, door het aankweken van onderlinge vriendschap tussen de spelers en.... tussen de spelers en de leiders, die immers óók deel uitmaken van de club. Heeft men een goed geheel en kan men dat bezielen met de wil-om-te-winnen, dan heeft men al veel bereikt. Dan heeft men bereikt, dat de spelers ‘met gebalde vuisten’
| |
| |
het veld betreden: ‘Laat ze maar opkomen!’ Men bereikt zo'n sfeer, men bereikt zulk een vriendschapsband, in de goed geleide gezamenlijke besprekingen, die wekelijks moeten plaats vinden.
De ploeg bestaat echter uit eenheden, elf en meer, want ook de vaste reserves behoren er bij, feitelijk alle spelers die min of meer voor de hoofdploeg in aanmerking komen. De kunst van de goede mentaltrainer - en goede mental-trainers zijn schaars - is nu, uit al die eenheden afzonderlijk te halen wat er in zit.
Iedere speler heeft een eigen karakter, elk karakter moet speciaal behandeld worden wil het volkomen geschikt zijn om de voor de gehele ploeg bestemde mentale prikkels op de juiste wijze te ontvangen. Daarom moet elke speler afzonderlijk onder handen genomen worden.
Sommige spelers, misschien de meeste wel, hebben niet veel nodig. Zijn zij voorzien van een behoorlijke dosis clubliefde, dan weten zij wel wat van hen verlangd wordt en dan valt alles wat in ploegverband wordt meegedeeld in goede, vruchtbare aarde.
Er zijn echter moeilijke karakters. Er zijn spelers van het lauwe type, spelers die lastig reageren, zelfs op de gloedvolste bewoordingen, spelers die er bij kunnen zitten alsof het hun niet aan gaat. Dezulken hebben een andere ‘pil’ nodig dan de levendige, actieve, snel reagerende soort. Kick Smit en Wim Anderiesen - pracht-typen voor mental-training - reageerden anders dan Mauk Weber.
Bovendien moet de mental-trainer rekening houden met de omstandigheden van de verschillende spelers, met de stemming waaraan zij onderhevig zijn. Dikwijls kan dat voortvloeien uit particuliere omstandigheden en de kunst van de goede mental-trainer is dan uit te vissen waar het hapert en.... te pogen de oorzaak weg te nemen. De een heeft moeilijkheden thuis, de ander met zijn studie of in zijn werk. Bij weer een ander zit het misschien in een slechte kies of een bedorven maag.
Een mental-trainer moet veel mensenkennis hebben, wil hij slagen, maar hij moet ook veel tact hebben om met mensen om te gaan. Bij de een zal een hard woord als een zweepslag werken, d.w.z. in gunstige zin, bij de ander zal men met zachtheid te werk moeten gaan; toegepaste paedagogie in optima forma! Men heeft er een gave voor of men heeft het niet en is het laatste het geval, dan mag men zich zeker niet aan het houden van mental-training bezondigen, omdat men dan inderdaad meer kan bederven dan goed maken.
Met de ‘donderrede’ alleen komt men er dus niet. Men zal sommige spelers afzonderlijk moeten toespreken, hun moeten wijzen op bijzondere moeilijkheden waarmee zij straks te kampen krijgen. Een mededeling, dat men een bijzonder sterk en gevaarlijk speler tegenover zich krijgt, kan soms wonderen verrichten, - bij de een althans.
| |
| |
Bij een ander zal gewerkt moeten worden op versterking van het zelfvertrouwen. De speler, die een zg. minderwaardigheidscomplex heeft, zal te horen moeten krijgen, dat het best zal gaan als hij maar goed gebruik maakt van speciale eigenschappen die hij bezit. Van de aard van de speler hangt dan weer af of men dergelijke mededelingen moet doen in aanwezigheid van alle spelers dan wel of men de spelers liever apart moet nemen. Het gaat er maar om, dat het zelfvertrouwen versterkt wordt, - hoe het gebeurt hangt van de competentie en de tact van de mental-trainer af.
Men staart zich soms blind op de ‘donderrede’. Die is inderdaad belangrijk, maar niet alleenzaligmakend. Heeft men een mentaltrainer die op een bijzondere wijze over de gave van het woord beschikt (Lotsy!), dan kan van een krachtige rede buitengewoon veel uit gaan, dan bàllen zich de vuisten naarmate de spreker een beroep doet op de capaciteiten en de goede wil van de spelers, dan komen die spelers ‘geladen’ in het veld. Men zal moeten toegeven dat maar weinigen over die gave beschikken en wil nu iemand, die het niet kan, een donderrede houden, dan wordt het een caricatuur. Dan is er kans, dat de spelers er stilletjes om gaan lachen, er is ook kans dat de bom verkeerd barst en dat de spelers bv. overmatig fors gaan spelen. Dat is verkeerde mental-training.
Maar als men nu niet beschikt over een ‘donder-redenaar’?
Ook dan kan men zeer wel aan mental-training doen, als er maar iemand is, die met de spelers kan omgaan, die woorden kan zeggen die tot het hart doordringen. En als men maar zorgt voor de goede sfeer, voor de noodzakelijke vriendschapsband die tussen alle spelers moet bestaan, hetgeen er toe leiden kan dat goede spelers naast het elftal worden gezet omdat zij niet in het kader van het geheel passen. Tot die sfeer kan ieder bestuurslid bijdragen, ieder lid van een technische commissie, de aanvoerder vooral ook, verder natuurlijk de trainer. Deze in het bijzonder heeft een belangrijke taak. Hij behoeft waarlijk niet de mental-trainer te zijn, hij is het zelfs maar zelden, want het komt niet vaak voor, dat iemand alle eigenschappen in zich verenigt die voor een physieke en een psychische training noodzakelijk, althans wenselijk zijn.
Een trainer kan echter door zijn wijze van omgang met de spelers, met welke hij immers geregeld een nauw contact heeft, door zijn verzorging ook van de spelers als zij eens wat hebben, de sfeer ten goede komen. Denk aan onze, tijdens de oorlog in zijn vaderland helaas overleden oud-Bonds-oefenmeester, Bob Glendenning, die op een leuke, kostelijke wijze met zijn jongens omging, die als een moeder voor ze zorgde, die op zijn tijd een kwinkslag over had en die door zijn nimmer falende goede humeur aanstekelijk op dat van de spelers
| |
| |
werkte. Dat was mental-training in de practijk, zoals ook bv. spelers een gunstige invloed kunnen uitoefenen, door hun vermogen om ‘de zaak aan de gang’ te krijgen. Denk aan iemand als Kick Smit, die met z'n grollen en grappen altijd voor een leuke stemming zorgde. Ook deze dingen moeten natuurlijk niet overdreven worden en het is de taak van de leiders om er op toe te zien, dat dit niet gebeurt.
Zo kan elke vereniging het hare doen op dit gebied. Het kan best gebeuren, dat men behalve een normale trainer iemand in de vereniging heeft, die tactische leiding geeft, het systeem bespreekt e.d., en een ander die voor het mentale gedeelte zorgt. Feitelijk is een dergelijke toestand ideaal, omdat men dan specialisten op elk gebied bezit.
Iedere vereniging kan echter, ook al bezit zij die specialisten niet, ‘wat’ aan mental-training doen. Het gaat er maar om de spelers er van te doordringen, dat zij sport niet alleen met de spieren en met de hersens, maar ook met de geest moeten beoefenen, willen zij althans iets bereiken. En het gaat er om, de spelers te leren hun innerlijke krachten op het gestelde doel samen te trekken: concentratie.
Dat zijn de lessen, die mensen als Karel Lotsy en Joris van den Bergh ons hebben geleerd en die in tal van gevallen in de practijk zijn bevestigd. Men krijgt zijn club, men krijgt het gehele Nederlandse voetbal op een hoger plan als men over de gehele linie van de grote betekenis van de mentale waarden voor de sport overtuigd is, als men dus zorgt voor óók een goede geestelijke voorbereiding. |
|