| |
| |
| |
Hoofdstuk X
Sportiviteit
Sportiviteit, - een teer en moeilijk te omschrijven begrip. Men spreekt van de ongeschreven wetten van de sportiviteit en dat bewijst al, dat er geen vaste regels, geen vaste normen bestaan met betrekking tot dit begrip.
Men spreekt van een sportieve speler, van een onsportieve daad en over het algemeen begrijpt men wel wat daaronder moet worden verstaan. Er zijn echter genoeg grensgevallen, waarbij men dit begrip slechts kan aanvoelen àls men er gevoel voor heeft.
Sportiviteit is inderdaad een kwestie van gevoel. Desondanks mag dat onderwerp in dit boek niet ontbreken, niet alleen omdat wij de voetbalsport zo ruim mogelijk moeten bezien met al haar facetten, maar ook omdat wij het onze taak achten, zoveel mogelijk zekere normen ten aanzien van het begrip sportiviteit vast te leggen. Het is namelijk noodzakelijk, dat voor sommige grensgevallen één lijn getrokken wordt, hetgeen speciaal bij de opleiding van voetballers te pas kan komen. Bij de opleidingscursussen voor oefenmeesters geschiedt dat ook reeds, maar het is nodig, dat deze normen tot de gehele voetbalgemeenschap doordringen.
Er zijn gevallen van onsportiviteit, waarbij geen enkele twijfel mogelijk is. Het is niet doenlijk en ook niet nodig ze alle hier op te sommen, - de spelregels voorzien daarin ten volle. Een speler die zich aan wangedrag schuldig maakt, is natuurlijk niet sportief, doch de scheidsrechter heeft het in zijn macht daaraan paal en perk te stellen. Hij kan de betrokken speler een waarschuwing geven, bij herhaling hem het veld uitzenden, hetgeen hij ook direct kan doen als de wandaad van ernstige aard is. Bovendien schrijven de spelregels in zulke gevallen een vrije schop, eventueel een strafschop voor, zodat niet alleen de overtredende speler, maar ook zijn elftal de nadelige gevolgen van
| |
| |
de onsportieve daad ondervindt. Dit geldt te meer, indien later de Bond tot schorsing overgaat, waardoor het elftal wordt verzwakt.
Dat zijn dus de gevallen, waarbij de repressief op te leggen straf zodanig kan werken, dat er een preventieve invloed van uit gaat. Met andere woorden: menige speler leert wel sportief handelen, althans zulke onsportieve handelingen vermijden, omdat hij weet dat de straf de zonde onmiddellijk opvolgt.
Helaas echter is dat lang niet altijd het geval. Men kan zich indenken, dat een speler hoopt, dat zijn overtreding niet door de scheidsrechter wordt opgemerkt, men kan zich ook indenken, dat een speler zich er op toelegt zijn ontoelaatbare handeling zodanig te verrichten, dat zij aan de aandacht van de scheidsrechter ontgaat. Dat een zodanige daad als zéér onsportief moet worden aangemerkt, ligt voor de hand. Dat een speler openlijk een overtreding begaat, er als het ware ruiterlijk voor uitkomt, is nog tot daaraan toe, maar geniepige handelingen, uitgevoerd in de hoop dat men door de mazen van de voetbalwet kan slippen, verdienen ten zeerste te worden afgekeurd. Wij denken aan de speler die stiekum de bal met de hand meeneemt of aan de speler die een tegenstander op het beslissende moment in zijn bewegingen belemmert door hem bij zijn broek of hemd te grijpen. Wij denken ook aan de ‘truc’ om een tegenstander, die wil opspringen, op de hiel te trappen e.d. Kleine manoeuvres dus, vliegensvlug uitgevoerd, zó geraffineerd, dat zij inderdaad menig scheidsrechter ontgaan. Men spreekt in zulke gevallen van ‘prof-trucs’. Dergelijke trucjes toch zijn hier indertijd gelanceerd door buitenlandse oefenmeesters, die deze kunstjes in hun eigen voetbaltijd hadden beoefend en ze als prachtig studiemateriaal beschouwden bij de technische opleiding van jonge spelers hier te lande. Het is de taak van allen die het wel menen met de voetbalsport in ons land om de navolging van deze trucs met de grootst mogelijke strengheid tegen te gaan. Zowel de clubleiders als de oefenmeesters kunnen in deze slechts het standpunt huldigen, dat verdere doorvoering daarvan tot spelbederf van de ergste soort kan leiden.
Geen speculatie dus op de mogelijkheid dat de scheidsrechter de overtreding niet zal kunnen zien. Men moet zó sportief zijn in zijn doen en denken, dat een dergelijke speelwijze eenvoudig niet meer in aanmerking kan komen.
In dit hoofdstuk, bedoeld als een opwekking tot sportief spel, tot ‘fair play’, mag een bespreking van de grensgevallen niet ontbreken. Zelfs moeten wij die als de hoofdzaak beschouwen. Want terwijl alle voetbalgeleerden het over het voorgaande wel geheel eens zullen zijn, is er een gebied waarover nogal eens verschil van mening bestaat en dat is dan juist het gebied van de zg. grensgevallen. En het is op
| |
| |
dit gebied, dat eenheid van opvatting gewenst, ja zelfs noodzakelijk is. Wij kunnen onmogelijk alle gevallen, die zich kunnen voordoen, de revue laten passeren, doch wij zullen enkele der meest voorkomende en der meest besprokene behandelen, waarbij wij vertrouwen, dat daaruit onze algemene inzichten betreffende deze materie duidelijk naar voren zullen komen.
Om te beginnen het geval, dat een speler een doelpunt voorkomt door de bal uit het doel te slaan.
Men kan zich de situatie voorstellen. De doelverdediger is gepasseerd, maar daar duikt een achterspeler op de lijn op, een sprong, een slag met de vuist en.... het doelpunt is niet gemaakt.
Zeker, het kan alsnog gemaakt worden, - àls de scheidsrechter het gezien heeft en àls de dan uiteraard toegekende strafschop inderdaad in een doelpunt wordt omgezet.
Welnu, het kan gebeuren dat de scheidsrechter het niet ziet. Wij behoeven slechts te herinneren aan de in het voorjaar van 1925 gespeelde wedstrijd België-Nederland, toen alle 30.000 toeschouwers zagen, dat een onzer achterspelers de bal uit het door de doelverdediger verlaten doel sloeg, doch juist de scheidsrechter het blijkbaar niet opmerkte. Hij gaf nl., menende dat de bal door de bewuste speler uit doel gekopt was, een hoekschop, die helaas, als zovele hoekschoppen, geen doelpunt opleverde.
En dan is het lang niet zeker, dat een strafschop in een doelpunt wordt omgezet. Statistieken hebben uitgemaakt, dat zelfs in de Engelse beroepsklasse gemiddeld twee van de drie strafschoppen tot een doelpunt plegen te leiden. Er blijft dus, en dat geldt vooral in het lagere voetbal in sterkere mate, altijd een redelijke kans, dat de strafschop een voor de nemer negatief rěsultaat heeft.
In dat geval - en natuurlijk ook als de scheidsrechter geen strafschop geeft - heeft de speler die de bal uit doel hield, een doelpunt voor zijn ploeg gered.
Prachtig, zullen velen zeggen, maar een feit is, dat hij de tegenpartij door zijn handeling een eerlijk verdiend doelpunt heeft onthouden. Toegegeven, dat een dergelijke handeling lang zo onsportief niet is als die van de speler, die zijn tegenstander bv. op het beslissende moment ten val brengt en hem daardoor een verwonding kan bezorgen, dient toch te worden vastgehouden aan de stelling, dat zij uit sportief oogpunt af te keuren is. En al kunnen wij ons levendig voorstellen, dat men zo'n geval ‘zo erg’ niet vindt, toch dient iedereen vast te houden aan de norm: het uit het doel slaan van de bal door een ander dan de doelman is onsportief en dient dan ook niet voor te komen en zeker niet te worden aangemoedigd. Een andere straf dan de strafschop staat er wel is waar niet op deze overtreding, maar ieders sportieve gevoel dient er tegen in opstand te komen. Clubbestuurders
| |
| |
en oefenmeesters hebben dan ook de taak hun leden en leerlingen daar van jongs af op te wijzen, zodat komende voetbalgeneraties als vanzelf sprekend beschouwen, dat deze daad als onsportief dient te worden aangemerkt. Het is ons bekend, dat deze gedachte nog lang niet overheersend is in onze voetbalwereld, maar zij dient nu toch langzamerhand gemeengoed te worden.
Een ander grensgeval kan men gevoeglijk bij de ‘prof-trucs’ rangschikken. Wij bedoelen de gewoonte van sommige spelers om voor het nemen van een vrije schop of een ingooi door de tegenpartij de bal mee te nemen en die eerst aan de tegenstander te geven als men zelf een gunstige positie heeft ingenomen. Het is een onsportieve gewoonte, die eveneens met kracht dient te worden tegengegaan. Zeker, men zal van geen speler mogen eisen, dat hij de bal netjes aan de tegenpartij komt brengen, maar men dient deze althans de gelegenheid om de vrije schop of de inworp zo snel mogelijk te nemen, niet te ontnemen. Het opzettelijk vertragen daarvan met de bedoeling daarvan zelf voordeel te trekken, verdient afkeuring en onze norm behoort te zijn, dat deze daad als onsportief wordt aangemerkt. Is men wèl zo voorkomend om de over de zijlijn geschopte bal te halen, dan zou het van de tegenpartij onsportief zijn niet even te wachten tot de betrokken speler op zijn plaats is teruggekeerd.
Vervolgens komen wij tot het geval van het opzettelijk niet benutten van een strafschop, een daad die door velen als bijzonder sportief wordt beschouwd.
Dit geval doet zich bij voorbeeld voor als men meent, dat de tegenpartij door het toekennen van de strafschop te zwaar gestraft is. Wel is waar ligt de beoordeling daarvan geheel bij de scheidsrechter, maar de sportieve aanvoerder wil de beslissing niet aanvaarden en besluit de strafschop niet in een doelpunt om te zetten, resp. te doen omzetten.
Deze daad ziet er inderdaad erg sportief uit, immers men benadeelt zijn eigen partij ten gunste van de tegenstander. In werkelijkheid echter is het niet meer of minder dan een demonstratie tegen de beslissing van de scheidsrechter en derhalve dient zij te worden afgekeurd. Zelfs al is men er heilig van overtuigd, dat de scheidsrechter een fout heeft gemaakt - bv. omdat hij een strafschop geeft, terwijl de overtreding buiten het strafschopgebied plaats vond -, dan geeft het nog geen pas, dat de aanvoerder als het ware eigen rechter speelt en de beslissing niet aanvaardt, of juister: saboteert. De fouten van de scheidsrechter moeten nu eenmaal worden aanvaard, zij behoren bij het spel; ‘it's all in the game’, zeggen de Engelsen. Zij behoren bij het spel, zoals ook de fouten van de spelers bij het spel behoren. Daar komt bij, dat een dergelijke demonstratieve handeling het prestige van de scheidsrechter niet bevordert. Ons standpunt moet dus zijn:
| |
| |
als een scheidsrechter een strafschop toekent, moet men zijn best doen die in een doelpunt om te zetten.
Oók in een zg. vriendschappelijke wedstrijd! Bij velen heerst namelijk de ietwat dwaze mening, dat in vriendschappelijke wedstrijden - ontmoetingen, die niet voor de competitie of niet voor een beker e.d. gelden - strafschoppen niet moeten worden gebruikt. Ook hierbij stelle men zich op het standpunt, dat alleen de scheidsrechter zal hebben uit te maken of een strafschop moet worden toegekend en dat daarvan een normaal gebruik moet worden gemaakt.
Onze reeks van grensgevallen vervolgend, komen wij nu tot het opzettelijk buitenspel-zetten.
Men kan dit in zekere zin beschouwen als een sabotage van de buitenspelregel. Dat deze regel noodzakelijk is, zal iedereen die ook maar enig verstand van voetbal heeft, moeten toegeven. Gaat het nu aan, dat achterspelers zich zodanig opstellen en zodanige manoeuvres uitvoeren, dat de tegenstander daardoor ‘in de buitenspel-val’ loopt?
Wij stellen voorop, dat wij deze speelwijze, deze tactiek als men wil, niet mooi vinden. Zij bederft het spel, al was het alleen maar door het feit, dat het herhaaldelijk door het fluitsignaal van de scheidsrechter wordt onderbroken. Bovendien is het een louter afbrekend spel, een negatief spel derhalve en aanmoediging verdient deze speelwijze dus allerminst.
Doch: iets onsportiefs kunnen wij er niet in vinden. Het is nu eenmaal een bruikbaar verdedigingswapen voor handige achterspelers, vooral goed toe te passen als de tegenpartij met een scherp naar voren opgestelde middenvoor speelt. Men kan daardoor immers deze speler onschadelijk maken op een wijze waartegen in sportief opzicht niets in te brengen valt. Bovendien heeft de tegenpartij alle mogelijke gelegenheid zich daartegen te verweren, want in vele gevallen is het eigen domheid als men telkens weer in de val loopt, al geven wij toe dat het bij zeer listig openstellen van die val dikwijls onvermijdelijk is. In elk geval echter kan men zijn speelwijze, zijn tactiek, naar deze buitenspelval regelen en het is zelfs heel goed mogelijk, dat de buitenspelzetters zelf in de kuil vallen, die zij voor de tegenpartij gegraven hebben. Men kan zich bv. indenken, dat men, het buitenspel staan vermijdend, plotseling door het ver opdringen van de achterhoede der tegenpartij, een vrij veld voor zich krijgt. De practijk heeft geleerd dat daarvan heel wat doelpunten het gevolg kunnen zijn. In zo'n geval leert men het buitenspelzetten wel af! Echter: deze tactiek afkeuren als onsportief ligt niet op onze weg.
Een ander grensgeval wordt gevormd door het opzettelijk uit-trappen
| |
| |
van de bal. Daarbij dient men wel degelijk rekening te houden met de omstandigheden waaronder dat geschiedt.
De spelregels voorzien daarin grotendeels reeds. Zij geven de scheidsrechter de macht op te treden tegen spelers, die opzettelijk de bal over de zijlijn werken. Heeft hij de overtuiging, dat een speler dat doet om ‘tijd te rekken’, dan kan hij een waarschuwing geven - en bij herhaling de speler uit het veld zenden - en bovendien kan hij het nuttig effect van het uit-trappen ongedaan maken door de verloren gegane tijd af te trekken. Aldus zal hij bv. handelen als de bal met een harde trap ver over de lijn, eventueel zelfs over de tribune weggetrapt wordt, zodat het demonstratieve van de handeling er dik bovenop ligt.
Afgezien van de scheidsrechterlijke sanctie is deze handeling zonder meer als onsportief aan te merken.
Doch: er zijn andere omstandigheden. Een achterspeler of middenspeler kan, dicht bij de zijlijn staande, in zodanige positie verkeren, dat hij onmogelijk of althans heel moeilijk de bal behoorlijk kan wegwerken, waaronder dan te verstaan valt: naar een medespeler plaatsen. Moet hij zich dan in moeilijkheden begeven en proberen de bal vrij te spelen? Met het risico, dat de tegenstander hem de bal afneemt en gevaarlijke situaties voor het doel schept? In zo'n geval verdient het zelfs ten zeerste aanbeveling de bal over de zijlijn te werken, hetgeen met een klein trapje zal kunnen geschieden. Men krijgt dan gelegenheid even een goede opstelling te kiezen, kortom zich te herstellen en dat is niet alleen toelaatbaar, maar zelfs zeer verstandig. In dit opzicht kunnen wij, als in zovele andere gevallen, een voorbeeld nemen aan de Engelsen, die nimmer schromen de bal over de zijlijn te werken als dat in hun tactische kraam te pas komt. Hier te lande heerst nog hier en daar, wij menen zelfs in vrij vele gevallen, de mening, dat dit geen aanbeveling verdient. Men geeft er de voorkeur aan, dat de spelers het ‘te mooi’ willen doen, hetgeen maar al te vaak tot funeste gevolgen leidt.
Men kan het aantal grensgevallen tot in het oneindige voortzetten, doch wij willen met deze voorbeelden volstaan, omdat wij menen, dat zij voldoende weergeven hoe onze gedachten ten opzichte van de grenzen der sportiviteit zijn. En aangezien die gedachten in overeenstemming zijn met de in technische bondskringen heersende mening, bieden zij normen waaraan men zich gerust kan houden.
Voor het overige zal men zich door zijn gevoel moeten laten leiden, een gevoel overigens dat door een juiste sportieve opleiding en opvoeding kan worden aangekweekt.
Sportiviteit is te beschouwen als een uiting van innerlijke beschaving. Zij schuilt niet in uiterlijkheden. De speler, die zijn tegenstander op
| |
| |
unfaire wijze ten val brengt en daarna in zijn beste Engels ‘sorry’ prevelt, is daarmee nog niet als sportief te beschouwen. Het is natuurlijk erg aardig als twee spelers elkaar de hand schudden na eerst op een gemene wijze met elkaar in botsing te zijn geweest, maar het is heel wat beter als zij er voor zorgen in het geheel niet met elkaar aan het plukharen te raken. De goede verstandhouding, die er tussen de spelers tijdens een wedstrijd moet bestaan, zal daardoor slechts bevorderd kunnen worden.
Sportief gedrag bevordert de goede verstandhouding. Dit geldt in de eerste plaats voor de spelers van een zelfde elftal. Het gebeurt vaak genoeg, dat er in zo'n ploeg één of meer zwakke broeders uitkomen, noodgedwongen omdat de club nu eenmaal niet over voldoende goede spelers beschikt. Moet men nu die zwakke spelers zoveel mogelijk links laten liggen of moet men ze juist steunen, technisch zowel als moreel? De vraag stellen is haar beantwoorden, want het spreekt wel vanzelf, dat men zwakkere spelers alleen dan op de duur omhoog kan krijgen als zij van stonde af de volledige steun van hun met meer voetbalcapaciteiten gezegende medespelers genieten. Die werken dan maar wat harder! Dat is heel wat beter dan voortdurend op de minder begaafde speler te lopen kankeren, hetgeen bovendien een nutteloze krachtsverspilling betekent. En.... een onsportieve handeling.
In de tweede plaats is een goede verstandhouding tussen de spelers van de verschillende ploegen zeer gewenst. Waarom niet even kennis te maken met de spelers van de tegenpartij, al is het alleen maar met die spelers met wie men tijdens de wedstrijd in aanraking komt? Een voortdurend werkelijk sportief gedrag zal de verstandhouding ten zeerste bevorderen. De houding na afloop van de wedstrijd is eveneens van grote betekenis. Spelers moeten goede verliezers en.... goede winners kunnen zijn. Het laatste is al bijna even moeilijk als het eerste! Een arrogante houding na een overwinning, een enkel honend woord kan grote schade toebrengen en het doet heel wat prettiger aan als men waardering toont voor het spel van de tegenpartij en voor de wijze waarop zij de nederlaag geleden heeft. En heeft men zelf verloren, dan moet men de nederlaag sportief aanvaarden en de overwinnaar de hem toekomende eer niet onthouden, niet mokken en niet trachten de waarde van de zege te verkleinen.
De goede verstandhouding kan ten zeerste worden bevorderd door gezamenlijke bijeenkomsten na afloop. Er zijn wel clubs die dergelijke bijeenkomsten hebben belegd en daar werd dan wel eens op gesmaald en dan werden de goede bedoelingen in twijfel getrokken. Jammer genoeg, want wij kunnen daarin niets anders zien dan een aardige en werkelijk sportieve geste, die stellig navolging verdient, omdat het de sportiviteit in het algemeen ten goede komt. Werkelijke sportiviteit komt ook tot uiting als een speler op het veld
| |
| |
een of andere onaangenaamheid ondervindt en indien hij daarop reageert zonder van kleine wraakgedachten bezield te zijn. Wij herinneren ons een verhaal van hetgeen tijdens een wedstrijd Frankrijk - Nederland gebeurde. Onze linksbuiten De Natris kreeg toen van de Franse rechtshalf een geweldige ‘zwieper’ te incasseren waardoor hij buiten de zijlijn terecht kwam. De warmbloedige Amsterdammer kookte over van woede en verklaarde tegen zijn linksbinnen, zijn clubgenoot Delsen, dat hij de Fransman straks wel eens ‘te grazen’ zou nemen. Doch Delsen beduidde zijn buurman dat hij beter op een andere manier wraak zou kunnen nemen, op een andere, een sportieve manier. Zij zouden met hun tweeën die tegenstander voor zijn eigen publiek te schande zetten door hem volkomen te overspelen.
Aldus geschiedde, de twee Ajacieden speelden van dat moment af zo geraffineerd samen, dat de Franse speler er niet meer aan te pas kwam. De Natris gleed telkens als een aal langs de lijn en droeg er aldus, dank zij de medewerking van Delsen toe bij, dat Nederland een glorieuze 5-0 overwinning behaalde. Dàt was een zuivere, sportieve wraak, een voorbeeld van de wijze waarop men sportief kan reageren op een onsportieve handeling van een tegenstander.
Een ander voorbeeld. In de in 1934 gespeelde wedstrijd Engeland-Italië zagen wij hoe de forse Engelse middenvoor Drake, een doorzetter van de eerste rang, die geregeld de doelman van de tegenpartij op zijn huid zat, van een Italiaanse achterspeler, die blijkbaar ontstemd was door deze speelwijze, een klap in het gezicht kreeg. Drake had hierop kunnen reageren door een lap terug te geven en.... dan zou de wedstrijd finaal bedorven zijn geweest, want dan had de scheidsrechter ongetwijfeld beide spelers van het veld gezonden. Hij had ook naar de scheidsrechter toe kunnen gaan om melding te maken van hetgeen hem zo juist was overkomen. Hij deed het een noch het ander, hij deed niets. Hij incasseerde de klap rustig als consequentie van zijn forse, zij het dan volkomen eerlijke speelwijze. En nu behoefde de scheidsrechter gelukkig ook niets te doen; hij had de klap niet gezien, kon althans rustig doen alsof hij hem niet gezien had. De uiterst sportieve daad van Drake redde aldus de wedstrijd.
Zo bezien is sportiviteit het uitvloeisel van zelfbeheersing en.... dat is het eigenlijk altijd. De sportman, die zich voortdurend beheerst, zal allicht steeds tot sportieve handelingen kunnen komen, hij zal in elk geval onsportieve handelingen kunnen voorkomen. Het aankweken van zelfbeheersing en daardoor van sportiviteit ligt daarom op de weg van allen, die op enigerlei wijze leiding geven aan de voetbalsport. |
|