Prins Bernhard
‘Emau dok! Prins Bernhard komt.’ Er is op de bank waar ik werkzaam was, een tijd geweest dat ik deze wenk van collega's me te verschuilen regelmatig toegeroepen kreeg. ‘Prins Bernhard’ was de roepnaam van een man die we vandaag zouden aanduiden als een flipper, een geestesgestoorde. Maar ‘Prins Bernhard’ was niet een van dat type dat we doorgaans op straat aantreffen, vuil, sterk verwaarloosd en voedselresten uit de ton zoekend. Hij was een netgekleed man, een zestiger altijd krekschoon en rustig. Zijn vreemd gedrag was dat hij zich steeds weer op de bank aanmeldde met een grote bruine envelop, waarin een vel papier was, een zogenaamd document waarmee Prins Bernhard, Prins der Nederlanden, hem één miljoen gulden schonk. Daarbij was vermeld dat het bedrag op de Koninklijke Bank in Suriname voor hem was gestort. Als ‘Prins Bernhard’ kwam moest hij mij steevast hebben, want ik was ‘de commissaris van de Koninklijke Bank’, de persoon die het geld voor hem moest beheren. Ik ben er nooit achtergekomen waarom hij mij met ‘de commissaris’ associeerde.
Dokken had geen zin, want hij had er geen moeite mee desnoods uren heel rustig op mij te zitten wachten op de bezoekersbank tegenover de spaarafdeling. Elke keer als ik hem vertelde dat ik niets met deze zaak had uit te staan, zei hij dat hij wel terug zou komen, omdat de mensen in Nederland het geld dan waarschijnlijk nog niet naar ons hadden verzonden. Toen ‘Prins Bernhard’ zich op een goede dag weer aanmeldde, kreeg ik een idee. In plaats hem zoals gewoonlijk aan de balie te woord te staan, liep ik naar hem toe en ging samen met hem op de bank zitten. Ik nam zijn ‘document’ in de hand, deed alsof ik het bestudeerde en haast fluisterend alsof we een complot beraamden, legde ik hem uit dat een man als Prins Bernhard, Prins der Nederlanden, nooit zaken doet met een particuliere bank, terwijl hij de mogelijkheid heeft zijn zaken aan de Koninklijke Bank van Suriname, de Centrale Bank van Suriname, toe te vertrouwen.