De kop van de vader
Mijn gasten zijn nog maar nauwelijks binnen, of het gedonder begint. ‘Wat een gelijkenis. Gewoon frappant. 't Is alsof ze de kop van de vader op de romp van de kleine hebben geplaatst.’
Mijn bijziende tante, die voor 't weekend bij ons logeert, is aan het woord. Niet voor niets staat tante bij de derde generatie van de familie - de kleinkinderen dus - bekend als ‘het wandelend stadhuis’. Tante weet van iedereen alles! De tweede generatie, waartoe ik behoor, gebruikt de oneerbiedige aanduiding: ‘wandelend stadhuis’ soms ook stiekem als we het zondenregister van tante onderling opengooien.
De doodse stilte die bij tantes frappante gelijkenis is ingevallen, opent voor haar de deur om verder te borduren op haar kop-van-de-vader constatering. ‘Pappie moet wel trots zijn op zo'n poeneke. Je zou kunnen zeggen dat dat engeltje ook zijn ogen gestolen heeft.’ Tante streelt de kleine en ratelt door: ‘En kijk naar die prachtige kuiltjes in haar wangen. Gewoon een verkleinde kopie van haar pa. Gewoon frappant.’
Frappant? Ja, heel frappant zelf, want het gelukzalige engeltje is niet een zij ‘poeneke’ maar een hij ‘tollie’, en de lyrisch bezongen kuiltjes zijn alleen zichtbaar voor tantes bijziende ogen. Zelfs door een reuze telescoop en met de beste wil van de wereld bekeken zijn er geen kuiltjes bij hem te bekennen. De telefoon gaat over. Allen sprinten tegelijk naar de keuken, naar de telefoon, de reddingsboei in de storm waarin we verzeild zijn geraakt en hulpeloos dreigen te vergaan.
Hoewel we bliksemsgoed weten dat Ewald aan de lijn is om onze jog afspraak af te zeggen, wordt tante naar de keuken geroepen, ‘Tante, telefoon voor u.’ Daar wordt tante heel discreet en vooral heel zacht uitgelegd dat het pasgearriveerde stel van drie geen pa en ma en sprekend-op-pa-gelijkend-dochtertje is, maar gedetermineerd kan worden als ma, zoontje zonder kuiltjes in plaats van dochtertje met. En de derde gast? (ssst, vinger op de mond):