Uit Spanje
(1886)–Marcellus Emants– Auteursrecht onbekend
[pagina 213]
| |||||||
1 Mei 1886. V. Madrid.De zon begint hier al duchtig te branden; het wordt tijd Spanje te verlaten. Mij dunkt, dat eenige nabetrachtingen over het stierengevecht een zeer geschikt slot kunnen vormen voor mijn reeks epistelen. De oorsprong der corrida's ligt in het duister. Dat de Spaansche stieren van oudsher gevreesde gasten zijn geweest, wordt met eenigen grond afgeleid uit de opdracht aan Hercules om Geryon's runderen uit Andalucië weg te halen. De man heeft dezen arbeid in de reeks zijner werken gerangschikt als numero tien. Hieruit volgt echter niet, dat ook anderen toen reeds van het stoeien met stieren hun handwerk of tijdverdrijf maakten. Men weet, dat het gevecht noch van de Romeinsche kampspelen afstamt, noch door de Arabieren werd ingevoerd. In den beginne was het een geliefkoosde uitspanning van den adel. De Cid, onder anderen, stelde zich met het dooden van stieren tevreden, wanneer de omstandigheden hem tijdelijk dwongen zoowel Christenen als Muzelmannen te sparen. Ongetwijfeld is het plezier dus oud, en echt nationaal. Reeds de overwinnares der Mooren, de groote, zachtzinnige Isabella, wilde ze verbieden, en behalve andere koningen stelden Filips V en Karel III ernstige pogingen in het werk om het bloedige vermaak af te schaffen. Telkens echter leed | |||||||
[pagina 214]
| |||||||
dit streven schipbreuk op de diepgewortelde verslaafdheid van den Spanjaard aan de zenuwprikkelende vertooning. Van lekker eten en drinken kan hij gemakkelijk afstand doen; van zijn toros... nooit. Natuurlijk waren er onder de Spaansche vorsten ook hartstochtelijke aficionado's. Filips II, de president der auto-da-fé's, stichtte een adellijke broederschap om de voornaamste Plaza's te beheeren; Ferdinand VII richtte zelfs een school op, waar de kunst om stieren naar den eisch te dooden behoorlijk werd onderwezen, en de regels, door Francisco Romero de Ronda vastgesteld, den leerlingen werden ingeprent. Nochtans was de zaak toen al van karakter veranderd, en een handwerk geworden, dat voor geld werd uitgeoefend. Heden ten dage wordt het oude gebruik om adellijke jongelui te paard den stier te doen bevechten, alleen bij zeldzame gelegenheden weder opgerakeld, terwijl de houten schutting dan vervangen is door een levende omheining van krijgsvolk. De gewone torero's van beroep zijn tegenwoordig mannen uit de laagste volksklassen, die - na opheffing der bovengenoemde school - hun vak in de slachthuizen leeren, en dan op kleine plaatsen debuteeren. - Een overwegenden indruk van ergernis te geven ware door een kleine uitweiding over de mishandeling der paarden even gemakkelijk geweest, als bijna uitsluitend bewondering op te wekken door den klemtoon te leggen op de behendige en sierlijke bewegingen der kampvechters. Mijn streven echter was u, door eene onopgesmukte voor-oogen-stelling der handeling, in den toestand te brengen van een onbevooroordeelden toeschouwer, die ziet, zijn best doet om te begrijpen, maar vooralsnog geen oordeel velt. Alleen op deze wijze - meende ik - zoudt ge | |||||||
[pagina 215]
| |||||||
een zelfstandige, onpartijdige meening kunnen vormen, en deze toetsen aan de mijne, die thans mag volgen. Dat mijn relaas eene bijeenvoeging moest worden van bijzonderheden aan acht verschillende stierengevechten ontleend, vond zijn reden in de omstandigheid, dat ik steeds torero's zag samenwerken, wier vaardigheid te zeer op gelijke hoogte stond. Al aanschouwde ik het tegendeel nu niet met eigen oogen, het komt toch ook voor, en is dan natuurlijk voor den oningewijden vreemdeling veel belangwekkender en leerrijker. Van phantaseeren was in mijn beschrijving geen sprake, want niet alleen heb ik alle episoden gezien, maar ook liet ik elken bijzonderen kamp in zijn geheel, en vlocht nergens de details van verschillende gevechten samen. Ik durf dus beweren, dat mijn afbeelding een regelmatig verloopende corrida te aanschouwen geeft, al erken ik gaarne, dat de episode met den man uit het volkGa naar voetnoot1) tot de zeldzaamheden behoort. De Spanjaarden, die aficionado's zijn, zeggen, dat van de veroordeelaars der corrida's, de meesten maar zes stieren, velen niet meer dan één stier, enkelen zelfs niet één stier zagen dooden. Dit is juist, en het komt dan ook dikwijls genoeg voor, dat de afschuw dezer bevooroordeelden, bij een nadere kennismaking met de prikkelende vertooning, tot hartstochtelijke ingenomenheid overslaat. Vreemdelingen, die verbleekten, bijna flauw vielen, toen het eerste paard op de horens werd genomen, en de eerste bloeddroppels het gele zand kleurden, waren vaak aficionado's, voordat de laatste stier naar binnen sprong. Vrouwen, die, door | |||||||
[pagina 216]
| |||||||
nieuwsgierigheid gedreven, met kloppende harten, de Plaza voor één keer binnen gingen, en den moed hadden - zij 't ook achter waaiers verscholen - tot het einde toe de voorstelling bij te wonen, zijn kalmer en kalmer teruggekeerd, zoo dikwijls zich nieuwe gelegenheden aanboden het bloed van paarden en stieren te zien vergieten. Ik heb grijsaards gekend, die, ondanks hun luidruchtige afkeuring van het barbaarsche schouwspel, een volgende maal geen weêrstand konden bieden aan de verleiding om met de menigte weêr op te gaan. Zij wendden dan een wandeling voor, omdat zij zich voor hunne vrouwen en dochters schaamden. Het valt dus niet te ontkennen, dat de corrida een groote aantrekkingskracht uitoefent, en dat men deze ondervonden moet hebben, wil men met eenig recht er over spreken. Deze aantrekkingskracht wordt voortgebracht door drie elementen, welke zijn:
Natuurlijk hebben deze elementen niet op ieder dezelfde uitwerking; de vrouwen zijn erg verzot op nummer 1; de vreemdelingen komen onder den invloed van nummer 2; de aficionado's hechten alleen waarde aan nummer 3. De aantrekkingskracht van optochten in het algemeen is u bekend. Constateer ik dus nog, dat zuidelijke volken er bijzonder gevoelig voor zijn (zie mijn brief over de Seviljaansche processie's), en dat de torero's zich in den regel door fraaie gestalten onderscheiden, dan kunt ge uit de schildering der cuadrilla | |||||||
[pagina 217]
| |||||||
in mijn vorigen brief u gemakkelijk een denkbeeld vormen van de werking door den kleurrijken aanblik op de verzamelde menigte teweeggebracht. Wat de opgewekte emotie aangaat: veel hooger dan de zenuwprikkeling door een standje op straat veroorzaakt, kan ik deze niet stellen. Het is waar, dat de zegepraal van het menschelijk verstand op de domme kracht van het beest de kern vormt dezer vertooning, en dat bij elke vertooning de belangstelling der toeschouwers op een hooger peil staat, naar mate het verstand een grooter aandeel heeft in het werk. Het is ook waar, dat een torero de natuur van zijn vijand door en door moet kennen, en dat sommige beroemde kampioenen bij het binnenkomen van een stier het gansche verloop van den strijd kunnen voorspellen. Evenwel, deze meerdere kennis en grootere scherpte van blik blijven voor het belangwekkende der handeling nagenoeg zonder gevolg. Een zeer weinig ontwikkeld intellect is volkomen voldoende, en het feit, dat heeren torero's en banderillero's zoo dikwijls stomdronken den zoogenaamden strijd aanvaarden, bewijst genoegzaam, dat zij er van overtuigd zijn met een beneveld brein te kunnen volstaan. Wie weet, dat de stier bij elken aanval de oogen sluit, dat hij al stootend een eindweegs recht door rent, dat hij zich zelden terstond tot een tweeden stoot omwendt en altijd op een gekleurden lap losstormt, heeft aan deze wetenschap voor zijn lichamelijke veiligheid genoeg, en behoeft zich nu nog maar wat te oefenen in de toepassing der regels. Mag het verstand zich dus niet met reden op zijn overwinningen in de Plaza verheffen, dan kunnen ook de aandoeningen, die het bewonderend publiek er bij ondervindt, van geen zeer verheven aard zijn. | |||||||
[pagina 218]
| |||||||
Hier komt bij, dat een corrida den naam van gevecht mijns inziens zeer ten onrechte draagt. Een kamp, als vertooning uitgelokt, boezemt alleen dan belang in, wanneer aan weerszijden de omstandigheden, zooveel als kan, gelijk worden gemaakt, en de uitslag dus niet vooraf beslist is. Bij de hanengevechten wordt hiernaar gestreefd; bij de stierengevechten grijpt het tegendeel plaats. Waar de menschen, zoo dikwijls zij willen, zich door een sprong aan den strijd kunnen onttrekken, is het duidelijk, dat de mogelijkheid eener definitieve overwinning van den bul noch gewild, noch zelfs maar aangenomen wordt. Het dier is onherroepelijkGa naar voetnoot1) ter dood veroordeeld; zelfs jammert het publiek, dat er een ongeluk gebeurt, als een van zijn bestrijders maar wordt gekwetst. De stier is dus slechts een offer, waarmede men zich een bepaalden tijd (twintig minuten) vermaakt, en het gevecht wordt tot een spel,Ga naar voetnoot2) waarvan de kunst in het dooden van een gevaarlijk beest volgens bepaalde regelen bestaat. Kwamen er geen dieren bij om, dan zou de corrida op één lijn kunnen gesteld worden met de toeren van acrobaten en dierentemmers, die hetzij met de krachten der levenlooze natuur, hetzij met die van levende beesten insgelijks een gevaarvol spel spelen, waarbij vlugheid en behendigheid, geoefend en bestuurd door het intellect, hare triomfen vieren. Het dooden der paarden en ook het afmaken van den | |||||||
[pagina 219]
| |||||||
stier dwingt ons aan de vertooningen in de Plaza een lagere plaats aan te wijzen, maar denken wij aan bijkomende zaken als kindermishandeling en menschenexploitatie, dan zou de verwantschap tusschen al deze voorstellingen ten slotte toch wel eens grooter kunnen blijken, dan zij op den eersten aanblik ons toeschijnt. Trad de torero, - die uitgefloten wordt als hij over de schutting springt - te voet of te paard, met muleta en degen gewapend, dadelijk geheel alleen in het perk, ongetwijfeld ware deze tegenoverstelling van kennis met onverschrokkenheid en brutaleGa naar voetnoot1) kracht toch belangwekkend. Nu hij zich evenwel pas waagt, nadat een drietal geharnaste ruiters met hun pieken, benevens een viertal banderillero's met hun capa's en weerhaken het dier hebben afgemat en uitgeput, nu zijn helpers hem omringen, ten einde in gevaarlijke oogenblikken den stier met hunne doeken te kunnen afleiden, kan ik ook zijn moed niet meer zoo erg hoog stellen. Dat bijzonder goede torero's nu en dan zeldzame blijken geven van koelbloedigheid en zelfbeheersching, valt niet te loochenen, maar hoe bewonderenswaardig ook in de vertooning, noodzakelijk in den strijd zijn deze stoute stukken niet. De stier ware ongetwijfeld een oogenblik later op eenvoudiger wijze met even groote zekerheid overwonnen en neêrgeveld geworden. - Evenwel, juist deze extra'tjes zijn voor de aficionado's hoofdschotel, en hiermede komen wij van zelf op het derde element in de aantrekkingskracht der corrida, te weten: de waardeering van de behendigheid en den moed der kampvechters. | |||||||
[pagina 220]
| |||||||
Maar al te dikwijls stelt men zich voor, dat het er uitsluitend op aan komt den stier dood te maken. Ware dit het geval, dan zou er inderdaad moeielijk nog een verontschuldiging voor het barbaarsche spel te vinden zijn. Een bende min of meer gewapende menschen, die bovendien achter een schutting de wijk kunnen nemen, als honden los te laten op een stier, die niet ontvluchten kan en ten slotte niet tegen de overmacht opgewassen is.... wie zou durven bekennen, dat een dergelijke vertooning hem op den duur belangstelling kan inboezemen? Integendeel is de bewondering van de vaardigheid der kampvechters het eenige, dat aan de corrida een blijvende aantrekkelijkheid verzekert en aan haar verdedigers een recht van spreken geeft. Den stier een prik toe te brengen, hem banderilla's in te drukken of een degenstoot te geven, is niet veel zaaks; maar dit sierlijk, op de juiste plaatsen, overeenkomstig de voorgeschreven regelen te doen, ziedaar de eigenlijke kunst van den toreador. Houdt de picador zich goed, dan wordt de stier afgeduwd, het paard gespaard, en blijft de man zelf in den zadel. Is de banderillero handig, dan plant hij de stokjes niet te veel naar voren, noch te zeer naar achteren, en staan zij recht overeind om allengs naar weerskanten over te buigen. Verstaat de torero zijn kunst door en door, dan duwt hij den degen recht tusschen de schouderbladen tot aan het gevest naar binnen, en doodt zijn vijand met één stoot. Even goed als het aantal minuten, waarin de stier bevochten en afgemaakt moet worden, nauwkeurig is afgepast, zijn ook de eischen, waaraan elke beweging met de lans, elke pas met capa of muleta, elke stoot met den degen moet beant- | |||||||
[pagina 221]
| |||||||
woorden, tot in bijzonderheden vastgesteld. De aficionado kent ze natuurlijk op zijn duimpje. Voldoet een kampvechter er niet aan, dan fluit hij den man uit; worden zijn verwachtingen overtroffen, dan juicht hij hem toe. De rest van het publiek - de vreemdelingen uitgezonderd - moge minder juist de betrekkelijke waarde van elke handeling kunnen schatten, toch meet het zijn gunstbewijzen altijd met denzelfden maatstaf. Bij elke beweging met de capa, elken sprong over de schutting, elken aanloop met de banderilla's, elken pas met de muleta zijn 't immer de vlugheid, de bevalligheid, de behendigheid, en de koelbloedigheid, die bewondering opwekken en toejuichingen ontlokken, terwijl men het plagen, aanhitsen, martelen en dooden der dieren als een onvermijdelijk kwaad beschouwt, waarvan geen misbruik mag worden gemaakt. Dit alles geeft nog wel geen recht van bloedvergieten een vertooning te maken, maar werpt toch wel een eigenaardig licht over de vaak veroordeelde barbaarschheid der Spanjaarden. Men meent, dat bloeddorst hen drijft en zij bijgevolg wreed moeten zijn, terwijl inderdaad het Spaansche volk volstrekt niet wreedaardig isGa naar voetnoot1), en noodeloos vergoten bloed zijn heftige verbolgenheid opwekt. De torero, die onhandig toestoot, de cachetero, die den stier niet met één steek afmaakt, de picador, die een erg toegetakeld ros nogmaals bestijgen wil, worden niet slechts uitgefloten, maar voor moordenaars uitgescholden. Dat het dooden der paarden een afschuwelijk schouwspel oplevert, ontkent niemand. Men beweert echter, dat het al | |||||||
[pagina 222]
| |||||||
te gevaarlijk zou zijn den eersten aanval van den frisschen stier te voet af te wachten, en voert tot verontschuldiging aan, dat de paarden oud en voor den vilder bestemd zijn. Mijns inziens heeft deze redeneering niet veel om het lijf. Indien kenners beweren, dat een paard zich nooit aan den mensch hecht, dan ben ik zeer geneigd deze uitspraak aan te nemen, maar hieruit de gevolgtrekking van Ulbach te maken, dat het pijnigen en afmaken van zulk een harteloos beest weinig zaaks is, komt mij toch wel wat sterk voor. Een paard is ongetwijfeld een nuttig dier, dat, vrijwillig of gedwongen, den mensch veel diensten bewijst Gaat het nu aan hem voor een welbesteed leven, waarin hij slechts slagen heeft genoten, met een doodstrijd in de Plaza de toros te beloonen? Bovendien kan het verminken en dooden zooal niet geheel vermeden dan toch verminderd worden. Koning Alfonsus gaf eens vier fraaie paarden ten geschenke met de bepaling, dat zij het eigendom der picadores zouden blijven, die de stieren wisten af te houden. De stieren kregen het vereischte aantal lanssteken, en de paarden bleven ongedeerd. Wel een bewijs, dat de vertooning minder afschuwwekkend zou worden, indien men in plaats van oude, versleten rossen, jonge, vlugge dieren uitkoos, die een handig ruiter tijdig kon afwenden. In Amerika geschiedt dit (naar mij verzekerd werd), en een picador, die daar zijn paard niet weet te sparen, wordt evenmin door het publiek ontzien als een noodeloos wreede of onhandige torero. In Spanje daarentegen heeft de directie van de Plaza een doorloopend contract met een vilder, die voor een vaste som steeds nieuwe paarden moet aanvoeren. Het gevolg van dezen maatregel is, dat de picador in den regel geen enkele poging doet om zijn ros te redden. | |||||||
[pagina 223]
| |||||||
Heeft bloeddorst weinig met het plezier van den aficionado te maken, een andere vraag is of het deelnemen aan en bijwonen van corrida's nooit bloedige gevolgen na zich sleept. Ongetwijfeld zijn picadores, chulo's, banderillero's, torero's ruwe gasten, en worden de meeste moordaanslagen door lieden gepleegd, die in de Plaza's werkzaam zijn. Het gevaarlijkst schijnt de zaak echter voor kinderen te wezen, want daar het stiertje spelen een zeer geliefd spel is geworden, waarbij horens, banderilla's en degen zoo trouw mogelijk worden nagebootst, gebeurt het maar al te dikwijls, dat de partijen in het vuur aan den strijd elkander doodelijke verwondingen toebrengen. Hoe algemeen de hartstocht in Spanje onder alle maatschappelijke standen verbreid is, kunt ge opmaken uit de volgende staaltjes. Ten eerste treft men zoowel in de woonhuizen, als achter de winkelglazen, zoowel op de waaiers en de werkkistjes der vrouwen als op de pijpen en de lucifersdoozen der mannen meer afbeeldingen van gevierde torero's aan dan van koningen of heiligen. Zelfs de gekwetste kampvechter wordt onder lakens verpleegd, die met tooneelen uit de Plaza zijn bedrukt, en aanschouwt louter aanvallen van stieren op picadores tegen de muren om zich henen. Op de straten, voor de café's en in de clubs vormen standjes over de meerdere of mindere grootheid van een torero bijna de eenige afwisseling in de heftige woordenwisselingen over politiek, en even goed als de beroemde staatslieden hebben de groote kampvechters hunne warme aanhangers en hunne felle vijanden. Een goede torero verdient gemakkelijk een paar honderd duizend franken 's jaars, en ofschoon hij bijkans altijd uit de | |||||||
[pagina 224]
| |||||||
heffe des volks is voortgekomen, zijn alle vrouwen op hem verzot en laten de grooten des lands hem gaarne in hun gezelschap toe. De meeste Spanjaarden vergenoegen zich evenwel niet met aanschouwen en bewonderen, maar willen zelf met stieren spelen, ja zoo mogelijk hen dooden. De mindere man kan in de voor- en najaars-corrida's zijn lust botvieren. Bij deze gevechten voor sterk verminderde prijzen worden namelijk eerst zeer jonge stieren (novillo's) door weinig beteekenende torero's afgemaakt, en dan zoogenaamde embolado's losgelaten: zwakke stieren met omwoelde horenspitsen. Wie dan maar wil en den laagsten toegangsprijs heeft betaald, mag het strijdperk binnengaan, en een vijftal minuten lang met jas of capa den rondgaloppeerenden bul plagen en verschalken. Het spreekt van zelf, dat hierbij niet zelden ongelukken voorkomen. De menschen loopen elkander ten onderste boven, krijgen van de stompe horens geduchte stooten, en worden dikwijls met gebroken ribben over de schutting gegooid. Toch dagen de liefhebbers van allerlei leeftijd telkens weêr bij honderdtallen op. Bovendien rest den onvermogende het genot de andere stieren, bij het krieken van den dag op een weide ver buiten de stad, de hokken te zien binnen lokken, waarin zij vervoerd worden, en ontzegt hij zich zelden het plezier een voorbijgaande koe, os of kalf eens bij de horens te pakken en zoo mogelijk om te werpen. Het eerste speelgoed van het kind uit de hoogere klassen bestaat uit de afbeeldingen van stieren en hun bestrijders op papier of in hout. Is de knaap jongeling geworden, dan trekt hij te paard de velden in, ten einde jonge beesten met een stompe | |||||||
[pagina 225]
| |||||||
lans omver te gaan werpen of met een gloeiend ijzer hun het merk van den eigenaar in de huid te branden. Iets ouder nog, houdt hij er met zijn vrienden een afzonderlijk strijdperk op na, waarin hij als picador, banderillero, of torero novillo's bevecht, en nooit is iemand te bejaard of te voornaam, te deftig of te geleerd om geen behagen meer te scheppen in het optreden van een geliefkoosden kampvechter als Frascuelo of Lagartio. Te verwonderen is het niet, dat men onder de vrouwen in het algemeen minder smaak vindt voor de bloedige vertooningen; toch leveren dames van alle standen nog een behoorlijk contingent in de menschenmassa, die elken Zondag de meeste Plaza's vult, en zelfs komt het voor, dat novillo's door vrouwen worden afgemaakt. Den 11en April 1886, onder anderen, trad te Alcala de Guadalira een vrouw, met degen en muleta gewapend, het strijdperk binnen, doodde den stier geheel volgens den eisch, en oogstte niet weinig toejuichingen van het zeer talrijke publiek. - Wat ten slotte mijn persoonlijk gevoelen aangaat moet ik bekennen niet met de zaak te kunnen dwepen. Den eersten keer, dat ik een paard den buik zag openrijten, herdacht mijn maag de doorgestane zeeziekte; gedurende de laatste corrida, die ik bijwoonde, begon het schouwspel mij erg te vervelen. Het plagen der stieren, en vooral het mishandelen der paarden door picadores en chulo's bleef mij een ergernis, waaraan ik niet wennen kon. Zoo dikwijls een dergelijk tooneel zich voordeed, kwam steeds het verlangen bij mij op de geheele kleurrijke en schitterende cuadrilla eens op de horens te mogen zien, en maakte ik dezen wensch aan een Spanjaard kenbaar, dan werd de vreemdeling voor wreed en bloeddorstig uitgekreten. | |||||||
[pagina 226]
| |||||||
Ik maak hieruit op, dat de voelhorens benoodigd om het plezier naar waarde te kunnen schatten, mij ontbreken, en ge begrijpt, dat ik dus niet met den Seviljaanschen dichter kan instemmen, die zong: ‘Men zegt, dat de kunst van het stierengevecht
Haar troon heeft bij God in den hemel’.
|
|