Uit Spanje
(1886)–Marcellus Emants– Auteursrecht onbekend
[pagina 193]
| |
IV. Madrid.De Plaza de toros was stampvol. De gang, die, achter een bruinrood geverfde schutting, het gele perk omsloot, krioelde van politie-agenten. In de beschaduwde helft der zitplaatsen zaten beneden de ‘aficionado's’Ga naar voetnoot1) dicht aaneengesloten, verdween achter hen het steen der oploopende banken onder een zwarte menschenmassa, en wemelde het boven in de overdekte loges van witte mantilla's en kleurige officiers-uniformen. In de zonnige helft van het ronde gebouw geleek de woelige, opeengedrongen volksmenigte, met de bonte sjaals en de schel getinte, wiegelende waaiers der vrouwen, de roode, witte, en blauwe vlekken der groepjes soldaten, een groot Smyrnaasch tapijt, waarvan de lange wol heen en weder golfde onder het schuren van den wind. Toen alle plaatsen bezet waren verscheen de wethouder-president in zijn rood gedrapeerde loge, trad naar voren en wuifde met zijn zakdoek. Een tromgeroffel weêrklonk, een trompet-signaal volgde, en op flinke zwarte paarden gezeten sprongen de twee alguacils het strijdperk binnen. Beide droegen zwart fluweelen wambuizen, zwart fluweelen mantels en breed gerande, zwarte hoeden, die met kleurige vederen waren getooid. Zij draafden | |
[pagina 194]
| |
tot onder de loge van den president voort, namen de hoeden af, zwenkten, de één rechts-, de ander linksom, galoppeerden tot aan den ingang terug, reden nogmaals, vereend, op de presidents-loge af, vingen den met linten versierden sleutel in een hoed op, brachten dien aan den ouden bewaker der hokken, en verdwenen weêr in galop.Ga naar voetnoot1) Een oogenblik bleef de groote, glanzige zandvlakte ledig; toen gingen de dubbele deuren der stallen wijder open, en trok de cuadrilla binnen, schitterend van goud, zilver en hel gekleurde zijde, ontvangen met gejubel en handgeklap, begeleid door een marsch van het orkest. Geflankeerd door de beide alguacils te paard, gingen de drie espada'sGa naar voetnoot2) voorop; in het midden Chicorro, de oudste, een onbeduidende, lompe gedaante; aan zijn rechterhand Mazzantini, een rijzige, mooie man; aan zijn linker Espartero, de jongste, een zachtzinnig, innemend gelaat op een tengere, welgevormde gestalte. Omhuld door de groen, blauw en rozerood zijden mantels, waarvan zij de rechter punten, om de heupen heengetrokken, met de linkerhanden vasthielden, terwijl de rechterarmen vrij langs de zijden heen en weder zwaaiden, droegen zij het korte torero-huis met het laag uitgesneden vest, een breede sjerp om de lenden, een nauwsluitende broek, die onder de knie eindigde, lage schoenen, en op het gevlochten staartje een platten, fluweelen hoed, waarvan de met pompons opgelegde zijstukken bij elken pas op en neder wipten. Chicorro was in het groen, met platte gouden | |
[pagina 195]
| |
epauletten op de schouders, breed gefigureerd goud galon op mouwen en broeksnaad, en talrijke reeksen gouden kwastjes op de borsten van buis en vest en den onderrand der broek. Een vermiljoen rood dasje liep, als een bloedstraal, van het sneeuwwitte halsboord naar den inham van het vest; de dito roode sjerp kwam, een bloedige snede gelijk, onder het groene buis te voorschijn. Mazzantini droeg, onder een dergelijk gewaad van licht blauwe zijde, dat met zilver was opgelegd, een havanakleurige sjerp; Espartero was in het rozerood met paarse sjerp, oplegsels en pompons van zwart fluweel. Achter elken torero volgde in een rechte lijn, zijn afzonderlijke cuadrilla, te weten: vier banderillero's in hel bruin, rood, groen, blauw, lila of paars zijden costumen van gelijken snit gedost, rijkelijk met goud, zilver of fluweel uitgemonsterd, en drie picadores te paard met iets minder prachtige buizen aan, hoog gekleurde sjerpen om de lenden, geel lederen broeken over de geharnaste beenen en groote ronde, geel vilten hoeden op het hoofd, die met stormbanden om de kin waren bevestigd. Na de picadores kwamen eerst hun helpers, de chulo's of zoogenaamde wijze apen, die wijde, roode hemden boven geel gestreepte, grijze broeken droegen, dan een dozijn harkers, in een dito blauw gewaad eveneens met geel afgezet, en eindelijk het slot van den optocht, twee driespannen muilezels met rood-gele vaandeltjes op de ruggen en kleurige balletjes aan de hoofdstellen. Zoodra de stoet, voor de presidentsloge aangekomen, den voorzitter had begroet, stoof hij uiteen. De alguacils, de muilezels, zes der picadores renden de stallen weêr in; de harkers en acht banderillero's sprongen over de schutting in den gang, en terwijl de drie andere picadores, van lansen voorzien en van | |
[pagina 196]
| |
hunne wijze apen vergezeld, zich tegen de omheining in positie stelden, wierpen de drie torero's en de banderillero's van den oudste hunne mantels af, om zich met de capa's te wapenen, groote paarse en gele stukken doek. Nu weêrklonk een tweede signaal; de deuren van den gang, die naar de hokken leidde, werden opengezet. Een oogenblik bleven aller oogen in stille spanning op het donkere gat gevestigd; toen steeg een korte galm, als een begroeting, uit de menigte op: de eerste stier sprong naar binnen. Het was een prachtig gevormd dier, geelbruin van kleur en met groote, witte vlekken gemarmerd; op den langen, veerkrachtigen nek zwenkte een geducht hoornenpaar vlug heen en weêr. Verbluft door den plotselingen overgang in het schelle daglicht bleef hij een poos, rondglurend, vlak voor de deuren staan, boog toen den kop voorover, en stoof op een banderillero af, die hem uit de verte een paarse capa toonde. Zijn staart zweepte de lucht, de linten der rozet op zijn schouder fladderden omhoog. De banderillero hield maar een oogenblik stand, sprong toen fluks over de schutting, en met een doffen bons plofte de stier tegen de planken aan. Teruggestooten bleef hij staan, snuivend, verwonderd voor zich uitkijkend. Terstond galoppeerden de picadores langs de schutting naar de overzijde, ten einde den stier weder met het geblinddoekte rechteroog van hun paard te kunnen benaderen. Met de capa's zwaaiend snelden torero's en banderillero's in vollen draf, dwars door het perk, langs den bul heen. Nu deed hij een tweeden aanval zonder iets op te vangen, wendde zich eensklaps ter zijde, en zou den ouden Chicorro doorboord hebben, als Espartero hem niet vlug met zijn doek | |
[pagina 197]
| |
had afgeleid. De roode lap bleef op de horens zitten, en scheurde er eerst weêr af, toen de trappelende voorpooten zich in het afhangend einde hadden verwikkeld. Woest stootte hij een tijd lang op het doek los, totdat hem plotseling een picador in het oog schitterde, die met gevelde lans zijn vijand verwachtte Twee helpers hielden met stokslagen het sidderende paard op zijn plaats; de stier ging een pas terug, boog even het hoofd, sprong... en in een oogwenk lagen ruiter en ros spartelend op den grond, een grauwen klomp vormend, waarop de wilde aanvaller snuivend en stootend rondstampte. Een dof stemmenrumoer ruischte door het publiek; banderillero's en chulo's schoten toe. De aandacht van den stier werd door middel van fladderende capa's afgeleid, de picador overeind gezet en het paard op de been geranseld. Een dikke bloedstraal verfde des schimmels knikkende voorbeenen, en toen zijn berijder weder op wilde stijgen, viel hij voor de tweede maal neêr. Nu werd het gebit hem uit den mond getrokken, het zadel afgerukt en met een dolksteek een eind aan zijn leven gemaakt. Inmiddels had de stier weêr een paar banderillero's de schutting over gejaagd, den tweeden picador aangevallen en diens bruin paard een diepe zijwonde toegebracht, waaruit licht roode ingewanden te voorschijn drongen. Met zijn lans op den grond steunend, was de ruiter, onder luide toejuichingen, in den zadel gebleven; een chulo duwde fluks de ingewanden wat terug, en met stokslagen en spoorprikken werd het ros in galop naar de overzijde gejaagd. Thans was de beurt aan den derden picador - terwijl de plaatsvervanger van den eerste het perk binnenreed - maar zijn paard steigerde, en wilde niet langs den dooden schimmel heen. Kalm zag de stier dit schouwspel aan. Zoodra echter de gerichte piek hem in de oogen lichtte, stortte hij er zich op, | |
[pagina 198]
| |
tilde ros en ruiter van den grond, droeg den last een eindweegs voort, smakte hem toen neder, en wierp zich onmiddellijk op Mazzantini, die met zijn roode capa te hulp schoot. De torero week ter zijde, liet het terugkeerend dier nogmaals en nogmaals zijn horens in het ledige doek boren, en wendde zich ten slotte kalm naar de schutting af. Een storm van toejuichingen was zijn belooning; maar onder het handgeklap waren een paar fluitjes en het getjingel van een schel onmiskenbaar. Het publiek, dat tegenover den ouden Chicorro vrij onverschillig bleef, trok gedeeltelijk voor Espartero, gedeeltelijk voor Mazzantini sterk partij. Een vierde picador werd met zijn paard zoo hevig tegen de omheining aangedrukt, dat de planken kraakten. Men trok den ruiter over de schutting heen; de vos holde in galop voort met een donker rooden, van bloed druipenden zak vol darmen, bengelend onder zijn buik. Zoodra de chulo's het oude dier weêr hadden gegrepen, klom de picador - die uitgefloten was - op nieuw in den zadel, liet drie man met stokslagen zijn stervend paard opjagen, en een vierde het bij den kop voorttrekken. De stier, die inmiddels zijn roode horens aan de fladderende capa's afgewischt, den wegijlenden Chicorro bijna gegrepen en een kreet van ontzetting aan duizende kelen ontlokt had, boorde voor de tweede maal in den ontredderden buik, en wierp het ros met zulk een smak neder, dat zijn berijder nog een eind voortrolde om toen roerloos te blijven liggen. Een geestdriftig applaus brak los; dezen keer gold het den toro, die, met drie roode wonden in den wit gevlekten rug, hijgend voor zich uit staarde. De picador werd weggedragen. Nog een vijfde paard viel doorboord neder; maar toen het | |
[pagina 199]
| |
uit eigen beweging opsprong, trappelend in de roode darmen, die langs den grond sleepten, weêrklonk het trompet-signaal, dat het einde aankondigde van het eerste bedrijf. De picadores trokken af, de verminkte rossen werden den stal in gebeukt; drie lijken bleven achter, waarvan men de bloedplassen met zand bestrooide en wegharkte. Met de banderilla's gewapend - van weerhaken voorziene stokken, die omwonden zijn met kleurige papiersnippers, en nagemaakte bloemen - snelden de banderillero's nu den stier te gemoet. Het was of hij zich bezon. Met zijn staart zweepte hij de op en neder gaande lenden, met zijn voorpooten woelde hij het zand om; maar aanvallen deed hij niet. De van zilver fonkelende banderillero hief de stokken in de hoogte, zwaaide er mede, sprong en schreeuwde; doch de stier trok terug. Spoedig werd het volk ongeduldig, en begon te roepen: ‘Ga dan toch, Barbi! Hang den gracieuse niet uit! Vooruit kind, hij is zoo kwaad niet!’ Het baatte echter weinig. Eensklaps rende Espartero dwars tusschen de beide kampioenen door, en wierp in 't voorbijgaan den stier het einde van zijn roode capa naar de oogen. De uitslag overtrof zijn verwachting; in volle vaart viel de bul aan. Barbi koos verschrikt het hazenpad, wierp zijn banderilla weg, bereikte de schutting nog juist bij tijds, en sprong er, onder luid gesis en gefluit, over henen. Verbouwereerd door de plotselinge verdwijning van zijn schitterenden vijand, hield de stier snuivend stil, staarde het publiek aan, en bemerkte niet, dat de banderillero met nieuwe wapenen een eind verder terug keerde. Zoodra hij echter den wederom uittartenden vijand in het oog had gekregen, viel | |
[pagina 200]
| |
hij nogmaals met dezelfde woede aan. Thars echter week Barbi bedaard zijwaarts af, en plantte zijn banderilla's in den voorbijgolvenden rug. Een enthusiast handgeklap weêrklonk op alle rangen, en een paar hoedenGa naar voetnoot1) vielen aan de voeten van den banderillero neder, om aanstonds door een welgelukten worp in de handen der eigenaars terug te keeren. Ondertusschen deed de stier, razend van pijn, vruchtelooze pogingen om de stokken af te schudden, die rood van bloed langs den dikken nek nederhingen. Een tweede banderillero volgde, slaagde echter maar in het plaatsen van één der banderilla's, en moest eveneens over de heining springen om zich te bergen. Den kop op en neêr slaande galoppeerde het beest met korte sprongen in de rondte, boorde eensklaps zijn horens in den dooden vos, en woelde in den opengereten buik, steeds meer darmen naar buiten werkend. Nadat hij, door de capa's afgeleid, een derde paar banderilla's in den rug had gekregen, prikte hij ook eens in het lijk van den schimmel, en dit scheen zijn woede te doen bedaren. Hij bleef staan, en alleen, wanneer het paars van een doek hem langs de oogen zwierde, gaf hij nog horenstooten zonder van plaats te veranderen. Toen eindelijk een trompet-signaal het begin aankondigde van het laatste bedrijf, stond hij midden in het strijdperk, zwoegend en afgemat. De tong hing uit den schuimenden bek, vijf banderilla's zweepten den machtigen nek, die rondom droop van bloed. | |
[pagina 201]
| |
De oudste der espada's, Chicorro, moest den eersten stier dooden. Daar hij evenwel nog nooit met Mazzantini vereenigd was opgetreden, eischte de etiquette, dat hij aan zijn jongeren gildebroeder den voorrang liet. Hij overhandigde hem dus den langen degen met het vermiljoen roode gevest, benevens de vierkante, eveneens vermiljoen roode muleta, en het was Mazzantini, die naar de loge van den president trad, zijn hoed afnam, en met een korte rede dezen stier toewijdde aan het bestuur en de bevolking der stad. Daarna wierp hij het hoofddeksel, achter zijn schouders om, midden onder het publiek, en ging met statige schreden op zijn slachtoffer af. Iedereen was stil, gereed bij de eerste fout zijn afkeuring, bij de eerste fraaie beweging of goed gemikten stoot zijn goedkeuring luide te doen hooren. Dicht tot den stier genaderd, hield Mazzantini den rooden lap in zijn volle breedte zich vlak voor het lijf. De stier bukte, en sprong; de torero boog op zij af, en de muleta schrijnde luchtig over de horens heen. De pas was mooi geweest; een luid applaus weêrgalmde op alle rangen. Evenwel, de stier, die zich bijzonder vlug had omgekeerd, viel op nieuw aan, en nu week Mazzantini achteruit. Deze beweging was veel minder verdienstelijk. De toejuichingen werden vermengd met kreten van afkeuring, gefluit en schel geklingel; een paar schillen van sinaasappelen vlogen het strijdperk binnen. Aldus ging het een tijdlang voort. De vermoeide, maar onrustige stier nam de vereischte houding, met de beide voorpooten naast elkander, niet aan, en onder de passen, waarmêe zijn aanvaller, zijwaarts, achter- en vooroverbuigend, | |
[pagina 202]
| |
hem de muleta op de horens deed nemen, waren er zoowel goed- als slecht gelukte. - De vijandelijke stemming tusschen de beide partijen kwam thans duidelijk aan het licht; het toejuichen hield aan, maar ook het fluiten, sissen en bellen. Eén groote klok vooral luidde met tergende regelmatigheid boven alles uit. Daar stond de stier in positie. Onmiddellijk zette Mazzantini zich schrap met den linker schouder naar het dier gekeerd. Langzaam hief hij het gevest van den degen tot aan de oogen op, richtte de kling schuins langs zijn borst op den breeden nek, en hield met den omlaag gestrekten linkerarm de muleta voor zich uit. - Een oogwenk mikte hij, en toen was 't als wierp hij zich moedwillig op de horens. De stier stootte, zijn kop gleed den torero langs het buis, de goed gerichte degen raakte de ruggegraat, maar.... drong niet door, sprong flikkerend omhoog, en viel in het zand. Nu brak een ware storm, die floot, gilde, loeide en brulde onder het publiek los. Hooren en zien verging door het geweldig spektakel. Tallooze belletjes rinkinkelden, de groote klok klepte, trompetjes toeterden, en tien locomotieven hadden het gefluit niet kunnen overstemmen. Het hagelde schillen, stukken meloen, schalen van kreeften en krabben; maar tegelijkertijd vielen ook hoeden in het strijdperk neêr, en geraakte Mazzantini's bewonderaars in zulk een woede, dat men op onderscheiden plaatsen elkander te lijf ging, en de politie tusschen beide moest komen. Onderwijl had de torero kalm zijn degen weder opgeraapt en afgeveegd, terwijl een banderillero den stier met zijn capa bezighield. Wederom naderde de espada zijn offer; wederom ving hij | |
[pagina 203]
| |
de horenstooten met de muleta op. Eindelijk kwam de stier voor den tweeden keer in positie; de steek gelukte beter; maar dood was het beest nog altijd niet. Geruimen tijd duurde het nu, eer zijn schokkende kop het staal weder had uitgeworpen; toen dit gebeurd was, stond hij tegen de schutting aan, verschanst achter den dooden schimmel. Uitgeput door bloedverlies was de bul geen kunstigen stoot meer waard; doch bovendien zou het gevaarlijk zijn geweest hem over het paard heen te willen aanvallen. De capa's hadden nagenoeg geen werking meer op de half blinde oogen; het hijgende dier gaf nog maar flauwe stooten, naar rechts en naar links. Thans beproefde Mazzantini hem vlak achter de horens de degenspits in de hersenen te drukken, maar de kop bleef niet stil en ook dit mislukte drie keeren. Verontwaardigd stoof het geheele publiek nog eens op, floot, belde, toeterde, wierp andermaal een voorraad schillen, met allerlei vuil vermengd, den torero om de ooren, en brulde: ‘Moordenaar, aristocraat, Don Luis,Ga naar voetnoot1) Franschspreker, ga naar het tooneel, stommerik’! Toen eindelijk de stier om was gerold, met de vier pooten naar boven uitgestrekt, moest de gevierde Mazzantini beschaamd afdruipen, en zonder te kunnen groeten of danken, zijn degen en muleta gaan wegleggen. Terstond hief het orkest een lustigen marsch aan, en de beide driespannen muilezels draafden den stal uit om de lijken in vollen ren weg te slepen. Ondertusschen kwamen de drie picadores | |
[pagina 204]
| |
voor den volgenden kamp reeds in galop naar binnen, de eerste op een versch paard, de twee anderen op de verminkte dieren gezeten, die er straks het leven hadden afgebracht. Nog waren de harkers bezig, toen weêr het sein werd gegeven, en de tweede stier, een roodbruine met valsche, grauw omzoomde oogen, wild springend uit den donkeren gang te voorschijn kwam. Deze stoof rechtstreeks op de ruiters los, gaf elk der drie paarden in het voorbijrennen een por, joeg alle banderillero's de heining over, hervatte zijn aanval op den eersten picador, wierp hem ter aarde, en liet zich toen afleiden. Niet voor lang echter. Nauwelijks had hij het gewonde paard, met uithangend ingewand, zien opspringen en onbeheerd wegrennen, of hij viel het dier nogmaals aan, pakte het in volle vaart op, smakte het neêr, en duwde voor de derde maal zijn horens in den bloedenden buik. Daverend werd de stier toegejuicht; geruimen tijd dorst niemand het stervende ros naderen om met een dolkstoot zijn doodstrijd te verkorten. Toen eindelijk de geweldige bul zich omkeerde, verlokt door het rood der doeken, stond hij tegenover den tweeden picador, die hem met gevelde lans afwachtte. Daar wendde plotseling, ondanks een regen van stokslagen, het bevende paard zich steigerend op zijde. De stier nam zijn aanloop, boorde den rechter horen het dier tusschen de magere achterbeenen, deed het voorover, boven op zijn ruiter, duikelen, en begon toen verwoed in de spartelende massa te stooten en te prikken. Het zadel werd uiteengerukt; donker bloed verfde het zand; het was onmogelijk in de op- | |
[pagina 205]
| |
stijgende stofwolk na te gaan wien of wat de horens troffen. IJlings schoten banderillero's, torero's en chulo's toe. De capa's fladderden; Espartero greep den stier bij zijn staart, en het razende beest begon in de rondte te draaien, stootend, snuivend en stampend. Spoedig liet hij echter zijn prooi weêr voor een rooden lap varen; ros en ruiter werden overeind gezet, en de picador stelde zich met het deerlijk gehavende paard op nieuw in het gelid, de lans in den arm gevat. Drie schimmels werden nog neêrgeveld, opgezweept, en stervend den stal ingeranseld; toen gaf de trompet het signaal, dat de banderillero's aan het werk riep. Gelukkiger dan hun voorgangers, slaagden zij er in, onder voortdurend gejubel, vier paar banderilla's den stier op den nek te plaatsen, en, terwijl hun moed en behendigheid met een hoedenregen werden beloond, deed dit achttal weerhaken, waarvan het bloed in groote droppels neêrsijpelde, de razernij van het dier merkbaar afnemen. Als eindelijk het teeken voor den espada werd gegeven, stond de bul zoo kalm voor zich uit te staren, dat niemand het afmaken veel zaaks meer oordeelde. Chicorro was echter een oud-gediende, die herhaaldelijk met stierenhorens kennis had gemaakt. Voorheen had men hem onder de besten gerekend; tegenwoordig naderde hij tot de slechtsten. Zichtbaar bevend ving hij den kamp met de gebruikelijke passen aan, maar bleef zóó ver van zijn tegenstander verwijderd, dat het verontwaardigde volk weder een heidensch lawaai begon te maken. ‘Vooruit, sardijn’Ga naar voetnoot1) klonk het van alle kanten! Men floot, | |
[pagina 206]
| |
men schreeuwde, men belde, men trompette; doch al deze aansporingen vermochten niets op 's mans treurige zenuwachtigheid. Verschrikt door een plotselingen aanloop van den stier ging hij zelfs aan den haal, liet degen en muleta vallen, en sprong over de omheining. Een dergelijke vreesachtigheid is hoogst zeldzaam; bij het sissen en fluiten voegde zich daarom een vloed van scheldwoorden, gepaard aan een hoonend gelach. Al het vuil, dat bij de hand was, werd in het perk gesmeten, en een kleine jongen van vier jaar riep, met het ernstigste gezicht van de wereld: ‘'t is een zwijnerij.’Ga naar voetnoot1) Intusschen was Chicorro teruggekeerd, en had hij den banderillero's standjes gemaakt, alsof zijn vlucht hun schuld ware geweest. De stier verlichtte hem zijn taak niet, want, over den gestadig omlaag gerichten kop heen, was een goede stoot bijkans onmogelijk en dubbel gevaarvol. Nog een tweeden keer liep de torero weg, en toen hij daarna een poging deed om alleen door terugwijken zijn lichaam te bergen, gleed zijn trillende voet uit, viel hij, en sprong de stier op hem toe. Gelukkig was Espartero bij de hand. Een capa fladderde den bul voor de oogen, en zonder zich verder om Chicorro te bekreunen, holde het stomme dier het kleurige doek achterna. Herhaald applaus voor Espartero; een paar hoeden vielen hem voor de voeten. Opgesprongen slaagde Chicorro er toch nog in zich te vermannen, en zoodra de stier toen een betrekkelijk goede positie ingenomen had, mikte hij snel, en stak. | |
[pagina 207]
| |
Schuins doorboorde het staal den dikken nek; de punt kwam aan den anderen kant weêr uit het bruine haar te voorschijn. Deze stoot was ergerlijk slecht geweest, en vond algemeene afkeuring; maar de stier had toch een doodelijke wond. Met hevige schokken een stroom donker bloed uitbrakend, viel hij op de knieën, sprong nog één maal overeind, toen de cachetero naderde om hem af te maken, viel weder, en werd door een dolksteek ter aarde gestrekt. - Bij den derden stier, een zwarten, die, terstond tot in het midden doorgerend, langen tijd, nieuwsgierig rondkijkend, met aanvallen had gewacht, kwamen de banderilla's de fuego te pas. De eerste picador slaagde er in met zijn lans de horens af te duwen en het paard te sparen. De piek bleef evenwel in de wonde haken, en werd hem uit de hand gerukt. Dit maakte den stier plotseling geheel kalm, zelfs bevreesd voor de lansen. Met den kop schuddend, slingerde hij den langen stok naar den overkant weg, en liet zich daarna tot geen tweeden aanval meer verlokken. Een volgende picador moest het, na een herhaald naderen, opgeven zijn onwillig ros langer in bedwang te houden. Een derde, die zoo dicht mogelijk was opgedrongen, wierp het beest te vergeefs zijn hoed tartend voor de voeten. Het volk begon eindelijk te schreeuwen: ‘wees niet lui, Badila, wees geen koffer, pikeur niet, vooruit dan toch’! De bul echter woelde, al trappelend, het zand om, boog den kop, maar.... trok telkens snuivend en blazend weêr terug. Thans was de beurt aan hem om uitgescholden te worden. Men riep: ‘koe, kalf, lafaard’, stampte op het rhythmus ‘otro toro, otro toro, otro toro’,Ga naar voetnoot1) begon eindelijk al sissend met zak- | |
[pagina 208]
| |
doeken te wuiven, en gilde ten slotte, ‘fuego, fuego, fuego’.Ga naar voetnoot1) De president gaf pas toe, nadat de tien minuten, voor de picadores bestemd, met vruchtelooze pogingen om den stier nog tot een aanval te bewegen, waren voorbijgegaan. Toen weêrklonk het signaal, en naderden de banderillero's met de gevaarlijke stokjes, die zij zich ver van het lijf hielden. De inplanting geschiedde op dezelfde wijze als met de gewone banderilla's. Zoodra echter de weerhaak in het vleesch drong, ontplofte het kruit, en volgden drie knallen, waarbij de stok zich telkens dieper in boorde, en een rookwolk het beest omhulde. Dol van pijn en angst deed de stier nu een dof gebrul hooren, rende plotseling op den tweeden banderillero af, bereikte den wegijlende juist in zijn sprong over de schutting, en doorpriemde zijn kuit. Toegeschoten chulo's vingen den man in den gang op, en een voorbijsnellende torero lokte den stier weêr naar het midden terug. Een tweede paar knallende banderilla's drong hem in het vleesch, en nu deed hij een poging om te ontkomen. Hij naderde de omheining, keek een oogenblik het publiek aan, en wierp zich toen met een loggen sprong over de planken in den gang. Dadelijk waren alle harkers, banderillero's, picadores en torero's in het perk gewipt; de oude politie-agenten verscholen zich achter eenige houten schutborden, die zoo dicht tegen den muur aan stonden, dat de stier met zijn horens er niet tusschen door kon. Op een sukkeldrafje liep het beest een eindweegs voort, terwijl de aficionado's van de eerste rij hem met hun stokken | |
[pagina 209]
| |
ranselden en een paar vlugge handen de banderilla's met haar weerhaken door een forschen ruk uit de wonden omhoog trokken. Deze schijnvlucht duurde niet lang. Bij een deur aangekomen zag hij zich den volgenden gang versperd, maar het perk wijd geopend, en zoodra hij weder binnen was, vielen de poorten van de gevangenis op nieuw achter hem toe. Nagenoeg zonder stil te staan, draafde het dier een geruimen tijd langs de schutting in de rondte, en Espartero moest hem herhaaldelijk in draf nazetten, voordat hij, met bijstand der banderillero's, zijn aandacht kon boeien. Toen dit eindelijk den torero gelukte, gaf de nog weinig verzwakte stier onverhoeds zulke felle stooten in de muleta, en hervatte hij zijn aanvallen met zulke vlugge wendingen, dat snijdende angstkreten zich onder de daverende toejuichingen mengden, waarmede het publiek de koelbloedigheid van zijn lieveling vierde. Ten slotte kwam de stier wel in een goede stelling, maar nu schreeuwden eenige stemmen: ‘naar buiten, naar buiten’! Deze aanmaning gold de banderillero's; men wilde Espartero alleen zien vechten. De banderillero's vertrokken; maar ook de stier had zijn draf hervat. Wederom moest Espartero langen tijd het beest naloopen, aleer hij hem met de muleta tot stilstand bracht. Zoodra hij er voor den tweeden keer in slaagde, klonk het van alle kanten: ‘nu, nu, nu’! Bedaard hief de torero zijn degen op, bewoog nog even de muleta om den kop wat omhoog te lokken, en... als een bliksemstraal drong het flikkerend staal midden in den zwarten nek. Een oorverdoovend gejubel brak op alle rangen los. Verbijsterd bleef de bul, die in het doek had gestooten, een | |
[pagina 210]
| |
korte pooze staan, waggelde eindelijk op de schutting toe, en vlijdde zich, met den kop naar het midden gewend, neder, rustig als een herkauwende koe in het veld. Er was iets diep melancholisch in den vragenden blik, waarmede hij zijn schitterende vervolgers naderbij zag komen. Geen druppel bloed ontstroomde den gesloten bek, geen schok voer door het zware lijf heen; kalm, haast zachtzinnig keek hij op, en toen de cachetero hem den genadestoot gaf, werden de donkere oogen eensklaps wit, en zonken de geduchte horens machteloos op zij. Zakken vol sigaren, een dozijn hoeden en versche bloemen vielen aan Espartero's voeten. Sierlijk met den degen groetend, ging de jonge man het gansche strijdperk rond; maar hij had zich ter nauwernood de zweetdroppels van het voorhoofd gewischt, als de vierde stier reeds met hooge sprongen naar binnen rende. Ook deze was zwart van kleur, doch een lanssteek min of meer kon zijn drift niet doen bekoelen. Integendeel doodde hij in een ommezien vijf paarden, veegde herhaaldelijk het perk schoon, en ontlokte den toeschouwers een vloed van verwijten en scheldwoorden aan het adres van banderillero's en torero's. De verontwaardiging klom zóó hoog, dat plotseling een werkman in grijs linnen kiel zich uit het publiek in den gang wierp, over de schutting sprong, en, eer iemand hem kon terughouden, met twee puntige stokjes gewapend, vlak voor den stier stond. Nu snelde niet alleen de geheele cuadrilla toe, maar drong bovendien een zwerm agenten naar binnen, terwijl de menigte weer schreeuwde, gilde en floot. De stier viel aan, de man week netjes ter zijde, de agenten echter sloegen als hazen op de vlucht. | |
[pagina 211]
| |
Natuurlijk groeide het gegil en gejoel in de rijen der toeschouwers nog aan. Men stond op, lachte, schold, jouwde de agenten uit, brulde wenken en waarschuwingen, nam voor en tegen den koenen indringer partij. Een banderillero legde het eerst weer de hand op den grauwen kiel; de aficionado rukte zich echter los, ijlde den stier te gemoet, waagde zich, met ongeloofelijke stoutmoedigheid, tot onder de blazende neusgaten, en klopte het beest met de hand tusschen de horens. Wel tienmaal daagden de agenten ten aanval op, terwijl een heirleger guardias civiles den gang binnendrong om den werkman te pakken, zoodra hij over de schutting zou trachten te ontwijken. Aan vluchten scheen de dilettant-torero evenwel in 't geheel niet te denken, en zoodra de stier de horens neêrboog, stoven de die naren des gerechts telkens verschrikt uiteen. Ten slotte werd de man door een paar chulo's, na een hevige worsteling, het perk uitgesleurd, en nam een dichte drom agenten hem daarbuiten in ontvangst. - Chicorro doodde dezen stier tamelijk goed met twee steken; Mazzantini genoot bij nummer vier een volkomen triumf, en Espartero besloot de corrida met drie zeer ongelukkige stooten, waarbij hem de horens zóó dicht langs het lijf gingen, dat zijn eng aansluitende broek van beneden tot boven werd opengereten. Natuurlijk deed deze laatste gebeurtenis de geestdrift voor den jongen man ten top stijgen. De zesde stier had dan ook den genadestoot nog niet ontvangen, of meer dan de helft der toeschouwers wierpen zich in het strijdperk om den geliefden torero de hand te drukken en hem met geschenken te overladen. | |
[pagina 212]
| |
Stier en kampvechter verdwenen in de krioelende menigte, en toen ten slotte het driespan muilezels den dooden bul in galop wegsleurde, rolden de menschen naar alle kanten om, als de stukken van een groot kegelspel na een welgelukten worp. |
|