Uit Spanje
(1886)–Marcellus Emants– Auteursrecht onbekend
[pagina 142]
| |
III. Madrid.Dun zijn de gewrochten gezaaid, die, als het Escuriaal, op elken bezoeker nagenoeg denzelfden indruk maken. Mogen wij het bezichtigde voorwerp, den toeschouwer en de omstandigheden, waaronder zij tegenover elkander staan, als de factoren van dezen indruk aannemen, dan pleit het zeker voor de overheerschende macht, welke van een dier factoren - hier het Escuriaal - uitgaat, als de beide anderen zulk een gering gewicht in de schaal werpen. Aan den geest van Filips II, die deze plaats uitkoos, dezen vorm voorschreef, de uitvoering der plannenGa naar voetnoot1) bewaakte, en de reusachtige steenmassa bezielde, is die macht haar ontstaan verschuldigd. Toen de zoon van Karel V binnen deze hechte wanden den laatsten adem uitblies, kon zijn ziel den weg niet meer vinden uit de sombere woning, waarin de Spaansche vorst zich had teruggetrokken, als een slak in de schelp uit zijn sappen afgescheiden. Die ziel bleef in het gesteente achter, doolt nog heden ten dage door de gangen rond, strijkt als een kille adem langs den bezoeker henen, en doet den moedigste onwillekeurig huiveren. De Lavigne brengt dezen indruk van het Escuriaal aldus onder | |
[pagina 143]
| |
woorden: ‘l'impression physique causée par cet amas de pierres sombres, par cet entassement de blocs de granit, le froid, que l'on ressent au milieu de ces murs où le soleil ne pénètre pas, sous ces longs couloirs voûtés où l'air circule toujours glacé et humide, quelle que soit la chaleur du dehors, imposent à l'esprit une disposition, qui ne s'efface pas pendant la durée de la visite.... La grande et despotique figure de Philippe II, tyran, moine et hypocondriaque, semble présente partout où l'on pénètre, il vit encore dans ce misérable retrait, dans cette cellule de cénobite d'où il dirigeait orgueilleusement ses royaumes, et qui par sa nudité étrange est le point, qui frappe le plus l'attention dans ce grand reliquaire.’ Reeds de keuze van de plek was karakteristiek. Noch op een berg, van waar zijn blik fier en vrij over de wereld aan zijn voeten kon rondweiden, noch in een dal, waaruit hij in stillen ootmoed zou opzien naar den hemel boven zijn hoofd, zocht Filips een terrein. Tegen een helling, die juist hoog genoeg was om het alledaagsche zorgen en kampen der menschheid op het mat getint tapijt van grijs steen, groen geboomte en blauw verschiet onzichtbaar te maken; in een woestenij, die met een geheiligden, dorren cirkel zijn persoon van de wereld afsloot en aan het aardsch gewoel onttrok; onder een bergrug, die steil en kaal, de aanvang van een weg naar hoogere, voor gewone stervelingen ongenaakbare gewesten leek, dáár vond deze vorst de ligging, die hem paste, de omgeving, die hem welkom was, het uitzicht, dat zijn blik streelde. Er is iets Egyptisch in dit treurig, eenzaam, schraal begroeid oord. Men denkt er aan de verschroeide hellingen van het Thebaansch gebergte, waartegen de koningen zich Memnonia lieten bouwen, om er na hun dood, als Osiris gewordenen, goddelijke eer te genieten. | |
[pagina 144]
| |
Vol eerbied voor de heiligen, die hooger dan vorsten op de ladder staan, welke naar de godheid voert, nam Filips den rooster, waarop Laurentius gemarteld was, tot grondvorm voor zijn schepping aan. Den vromen man gaf hij eene eereplaats in den voorgevel; zelf bewoonde hij het tegenovergesteld uiteinde: het handvat. Onder 's konings toezicht werkten zijn architekten de rechte lijnen dezer strenge figuur uit, totdat het zonderlinge gebouw omhoog rees, dat tegelijkertijd kerk, paleis, klooster en graf zou zijn. Deze waardige woning voor den vertegenwoordiger eens machtigen, toornigen, jaloerschen, vreeselijken Gods was geheel een voortbrengsel van Filips' buitengewone phantasie. Omstuwd door zijn monniken troonde hij in het Escuriaal, zoo ongenaakbaar en ondoorgrondelijk, als zijn Meester in den hemel, omgeven door engelen. Hier was 't, dat hij blindelings ten uitvoer lei, wat hij voor bevelen des Heeren hield, en hier was 't, dat hij op zijn beurt blinde gehoorzaamheid eischte voor 't geen zijn dienaren afkondigden als wil van den koning. Zoowel van buiten met zijn twee honderd, en honderd zes en vijftig meters lange muren, wier grijze oppervlakken alleen door reeksen van kleine getraliede vensters worden gebroken,Ga naar voetnoot1) als van binnen met zijn breede trappen, hemelhooge kerkwanden en zware gewelven, op wier ontzagwekkende granieten massa's elke versiering als in een grauwen nevel verdwijnt, doet het Escuriaal ook aan een kazerne denken. De troepen, waarvan hier een keurbende gehuisvest was, mogen ongehar- | |
[pagina 145]
| |
nast en ongewapend zijn geweest, zij moeten toch een geduchte macht hebben gevormd, die geen genade kende voor rebellie tegen hun meester. In de kerk, het middelpunt van het gebouw, een Grieksch kruis van indrukwekkende afmetingen, is de onderlinge verhouding der aardsche machten op zeer in het oog loopende wijze aangeduid. Aan weerskanten van het hoofdaltaar prijkt, tusschen rood marmeren zuilen, een prachtige, verguld bronzen groep, links Karel V met zijn echtgenoote en zijn zuster, rechts Filips II met drie zijner vrouwen voorstellend. In biddende houding blikken de vorstelijke gestalten naar de gewijde tafel; alleen de priester, die de mis bedient, nadert dichter tot de godheid dan zij. Onder dit altaar worden de overblijfselen der Spaansche vorsten bijgezet,Ga naar voetnoot1) zoodra het verrottingsproces in het Pudridero is afgeloopen. De dienstdoende geestelijke staat dus op het grafgewelf: 't is of hij namens de koningen zich tot God wendt, voor hen in de eerste plaats bidt. Vlak tegenover het altaar, aan het andere uiteinde van het kruis, bevindt zich de hoofdingang der kerk. Hier kwam het volk binnen, vulde het breede schip, en genoot er - in afwijking van andere Spaansche kerken - een vrijen, rechten blik op de gewijde handeling. Toch was, even als elders, een koor voor de monniken, en hier bovendien voor den koning, uitgespaard. Aan den ingang namelijk had de bouwmeester den kruisarm in twee verdiepingen gesplitst, en onbespied door het vulgus zetelden daar de broeders in hun koorstoelen vlak boven zijn hoofden. Natuurlijk had Filips onder zijn monniken ook voor zich zelven een plaats bestemd. In den wand van | |
[pagina 146]
| |
het gestoelte was, en is nog, een geheime deur. Door deze te openen stond de koning onmiddellijk voor zijn zetel, en hij behoefde zich slechts neder te laten om ongehinderd den priester aan het altaar te kunnen gadeslaan. Getuigt het gansche Escuriaal van een ernstige maar zwaarmoedige, grootsche ofschoon bekrompene, ootmoedige en tegelijk pralende vereering van God, het drietal kamers, door Filips voor zich zelven afgezonderd, gewaagt van een zwartgallige, kleingeestige, huichelachtige minachting van den mensch. Wie de naaktheid eener woning altijd aan den eenvoud des bewoners, haar nuchterheid aan zijn levensernst, haar verwaarloozing aan zijn zin voor het hoogere toeschrijft, zal Filips' vertrekken uitsluitend eerbiedwaardig vinden; wie daarentegen de meening is toegedaan, dat men door ledigheid van zijn ontvangzaal geringschatting van zijn gasten, door armoedigheid van een woonvertrek verregaande smakeloosheid, door kaalheid van andere kamers ostentatie aan den dag kan leggen, wordt hier minder gunstig voor den koninklijken omkooper van Balthazar Gerardts gestemd. In de eerste en grootste zaal met haar rood steenen vloer, haar gordijnloos venster, haar gewitte muren van onderen met blauwe tegels bezet, van boven met een paar schilderstukken versierd, en haar armzalig ameublement van enkele leuningstoelen, ontving Filips de hooggeplaatste vertegenwoordigers van machtige vorsten. In het tweede, veel kleinere en nog kalere vertrek, besliste hij, in een lederen stoel aan een ruwe, eikenhouten tafel gezeten, den podagreuzen voet over een vouwstoeltje uitgestrekt, en beschenen door het vale schijnsel, dat uit de voorzaal tot hier doordrong, over het wel en wee, den dood of het leven van duizenden. In het derde, geheel | |
[pagina 147]
| |
duistere, dat, aan de kerk grenzend, met dezelfde kostbare marmersoorten is bekleed, die de wanden om het hoofdaltaar versieren, en door middel van een luik, onder de bronzen beeldengroep aangebracht, slechts op het altaar uitzicht heeft, doorleefde hij zijn laatste dagen in de dampen van den wierook, en stierf hij in de kilheid van een kerkgewelf. De aardsche lucht was te slecht voor zijn longen, de warme atmosfeer van een menschelijk woonvertrek te beklemmend voor zijn ziel. Grootheid zal wel niemand dezen koning ontzeggen; maar zijn grootheid was, als die van het Escuriaal, somber en koud. Men zou ze zelfs voor onmenschelijk kunnen houden, ware het reusachtige paleis geen klein, liefelijk hoekje rijk, waarin zich nog heden zijn medelijden, zijn waardeering van licht en warmte, zijn vatbaarheid voor een menschelijke aandoening openbaren. Wel is waar kwam dit hoekje niet op de oorspronkelijke plannen voor; maar de latere bijvoeging geschiedde toch op last van Filips zelven, en moet dus voor hem in rekening worden gebracht. Het bedoelde gebouwtje is een klein ziekenhuis voor de monniken, waarvan de kamers op een vriendelijke loggia uitkomen. Door haar eigenaardige ligging in den winter warm en in den zomer koel, is deze rondbogige gaanderij ongetwijtwijfeld het minst terugstootende deel van het gansche gevaarte. Men ziet er den architektonisch aangelegden tuin aan zijn voeten, het groen der weinige hooge boomen in de nabijheid, en wie verkleumd van lichaam en van ziel, den steenberg van het Escuriaal verlaat, voelt zich hier als uit een gevangenis ontslagen en door een zachte, warme hand gestreeld. |
|