Uit Spanje
(1886)–Marcellus Emants– Auteursrecht onbekend
[pagina 128]
| |
II. Madrid.Wat zal ik u thans, zonder mij al te erg de vingers te branden, over Spanje's hoofdstad schrijven? Hetgeen ik met eigen oogen kan waarnemen, is niet heel veel meer dan het voorkomen der stad en het leven in de straten. Vul ik mijn schildering dus met bijzonderheden aan, die uit het leven achter de gevels der woonhuizen en openbare gebouwen getrokken zijn, denk er dan altijd de woorden: ‘volgens sommigen’ bij, en zie in mijn mededeeling geen stilzwijgende legalisatie van het ingevlochten feit. - Madrids gedaante is gemakkelijk beschreven. Denk u, tusschen hooge, eenvormige, gele hôtels ingesloten, een eivormig plein, dat alleen des nachts na één uur, en op regendagen voldoende groot is voor de menigte, die te voet, te paard, in trams of in rijtuigen er op vertoeft of er zich over heen beweegt. Midden op deze plaats prijkt een zelden springende fontein, waarvan de kom, in harmonie met het plein, te klein is voor de watermassa, die de zware straal omhoog kan spuiten, en in den elliptischen omtrek komen tien straten uit, die als zoovele aderen, dit hart van de residentie - tegelijkertijd hart van den staat - met alle weefsels van het lichaam verbinden, den boog van paseo's snijden, welke Madrid bijna geheel omsluit, en voortloopen in de wegen der kale, hobbelige vlakte met haar armzalige Manzanares, de treurigst denkbare omgeving van een groote, vorstelijke stad. Hoewel er op deze | |
[pagina 129]
| |
plaats geen poort staat, heet zij toch Puerta del Sol. Hoogstwaarschijnlijk is de naam afkomstig van een kasteel, dat nog in 1520 tot verdediging der stad moest dienen. Minder aan de duizenden, die er over heen gaan, dan aan de honderden, die er uren lang, ja soms den ganschen dag, op verwijlen, heeft de Puerta del Sol haar vermaardheid te danken. De toerist ziet in deze stationneerende menigte slechts luierende praatbroêrs, die hem hardnekkig den weg versperren, bedelaars, die hem dagelijks zijn goedhartige opwelling van gisteren doen berouwen, venters van couranten, lucifers, tandenstokers, loterijbriefjes en andere snuisterijen, die hem de ooren doen tuiten door hun geschreeuw. Het eenige, dat er zijn aandacht boeit, zijn de waterverkoopers, die, behalve een groote aarden kruik, een glazen toestel met blinkende koperen knoppen dragen, waarin een flesch anisette, drie glazen en een doos vol suikerkoekjes geborgen zijn. Kenners beweren echter, dat de politie-agenten te Madrid niet zonder reden revolvers op zijde hebben, daar, naast het leger, juist deze menigte de gevaarlijkste kiemen bevat van demonstratiën, oproeren en omwentelingen. De vergelijking van de Puerta met een hart, waarin de stroom des levens versneld of vertraagd wordt, zoodra plotselinge schokken het organisme, zij 't aan zijn uiterste grens beroeren, noemen zij alleszins gewettigd. Dat de straat-politici, de makelaars van allerlei aard en voor allerlei doel, de kwakzalvers, de industrie-ridders, de afgezette ambtenaren der laatst gevallen partij tegenwoordig bij voorkeur in de koffiehuizen achter een glas water of een dominospel zetelen, bewijst hiertegen niets; want de geringste aanleiding, het vooruitzicht maar van een opstootje, doet de oude garde weêr | |
[pagina 130]
| |
naar haar vroegere standplaats terugkeeren. Zoodra het Spaansche bloed door de politiek in gisting is gebracht, schijnt het hier zijn gevaarlijkst schuim omhoog te werpen. Van de tien lange straten, die op de Puerta monden, vertoonen er negen het treurige en, mijns inziens, leelijke karakter van al de dwarsstraten, welke zij doorsnijden. Ofschoon niet bijzonder smal maken zij, tusschen de hooge huizen, evenmin den indruk van voldoende breed te zijn. Mooie gebouwen treft men er zoo goed als niet in aan. Breken al, hier en daar, de uitgestrekte paleizen van schatrijke Grandes, de eentonigheid der vuil geel gepleisterde gevels, in wier bruin geverfde rez-de-chaussée beneden magazijnen gevestigd zijn, terwijl boven, achter de onafgebroken reeksen balkons, waarvoor des zomers vuil groene jaloezieën worden neêrgelaten, tallooze huisgezinnen in geheele of gedeeltelijke verdiepingen zijn weggestopt als soldaten in kazernen, die paleizen, met hunne lange rijen beneden getraliede, boven ongetraliede vensters zien er al even zwaarmoedig en even doodsch uit als de straten, dien zij tot sieraad moesten strekken. Nergens een vriendelijke aanblik, zelden een hoekje tuin; overal hetzelfde onaangename plaveisel van kleine puntige keien, meestal dezelfde vier à zes verdiepingen hooge, effen muurvlakken. Beneden wisselen onaanzienlijke winkel-uitstallingen met duistere inkijken van sombere traphuizen af, die een cipier, ik bedoel portier, bewaakt; boven prijken de gelijkvormige balkonhekjes met gedroogde palmtakken, drogende wasschen of verdroogde bloemen. Hoe hoog en fijn de lucht van Madrid ook is, in deze onvriendelijke gangen ademt men steeds een onverkwikkelijk mengsel van etens- | |
[pagina 131]
| |
luchten, winkelgeuren en menschelijke uitwasemingen in. De tiende straat, Calle de Alcalá, wijkt door haar aanzienlijkere breedte, en het ietwat moderner voorkomen harer huizen van de vorigen af. Wie in een straat allereerst de afmetingen bewondert, moet haar mooi vinden, daar zij, tusschen de breede trottoirs en wandelpaden in, gemakkelijk aan tien rijtuigen, plus twee tramwagens, naast elkander den doorgang vergunt. Wie echter naar fraaie gevels vraagt, kan met de Alcalá maar weinig meer vrede hebben dan met de andere straten. Behalve het paleis Buenavista (thans ministerie van oorlog), dat, door zijn ligging op een heuvel midden in een tuin, een alleraangenaamsten indruk maakt, is de straat geen gebouw rijk, dat haar vorstelijke breedte waardig is.Ga naar voetnoot1) Beschouwt men de Calle de Alcalá als de voortzetting van de Calle Mayor en de Calle Arenal, die op de Puerta del Sol bijna ineenloopen, dan kan men zeggen, dat deze straten te zamen de stad in hare gansche breedte doorsnijden: van het Koninklijk paleis af, tot aan de breede Puerta de Alcalá toe. Het paleis is inderdaad een koninklijk paleis. Madrid bezit groote, machtige huizen; maar geen vreemdeling, die de stad bezoekt, zal zich afvragen of dit vierkante, statige gebouw met zijn vier gevels iets anders kan zijn dan de woning der vorstelijke familie. Met de Plaza de Oriente er voor: een flink beplant plein, waarop, door vier en | |
[pagina 132]
| |
veertig steenen koningenGa naar voetnoot1) omgeven, het merkwaardig stoute, bronzen ruiter-standbeeld van Filips IV verrijst, dat de Florentijn Tacca - dank zij Galileï's wenken - in een steigerende houding alleen op de achterbeenen en een stuk staart kon doen steunen, maakt de voorgevel met zijn Dorische pilasters en Jonische zuilen, die op een strengen en eenvoudigen rez-de-chaussée van gehouwen steenblokken rusten, ontegenzeggelijk een zeer voornamen indruk. De aanblik van den achtergevel, die, de langzaam, van den Manzanares af, opstijgende tuinen kronend, het gansche landschap en ook de stad beheerscht, voldoet in nog hoogere mate. Toch verliest deze schepping van Sachetti, welke tusschen de jaren 1737 en 1754 voor de som van tachtig millioen franken werd voltooid, bij een langduriger en nauwkeuriger beschouwing. Mij dunkt ten minste, dat de rez-de-chaussée zwaarder had moeten zijn in verhouding tot het twee verdiepingen hooge bovendeel, en dat een duidelijker verschil tusschen zijn vensters en die van den bel-étage eveneens wenschelijk ware geweest. De entre-sol's, onder en boven de eerste verdieping, vormen twee rijen leelijke, vierkante gaten, en de balustrade van het dak, die oorspronkelijk de bovengemelde koningen, thans gedeeltelijk niets, gedeeltelijk onooglijke vuurpotten torscht, heeft geen reden van bestaan, daar zij niet eenmaal in staat is de vele afzichtelijke schoorsteenen en ventilators te maskeeren. Vooral de omstandigheid, dat men deze schoorsteenen uit de lage tuinen niet ontwaart, is voor den achtergevel van zoo groot gewicht, terwijl tegelijkertijd de kale nuchterheid | |
[pagina 133]
| |
van lijsten en fries op een gedwongen afstand minder hindert, dan wanneer men, uit de stad komend, het gebouw allengs van naderbij kan bezien. De breede Alcalá poort is eigenlijk een eereboog en als zoodanig in het midden van de straat niet misplaatst. Evenals het paleis is zij een werk uit den tijd van Karel III; haar bestemming was den intocht van dezen vorst te vereeuwigen. Dat zij der straat tot een schilderachtige en monumentale afsluiting strekt, zal wel niemand betwisten; maar al mogen haar kapiteelen ook gevormd zijn naar het model, dat Michaël Angelo voor het Kapitool had bestemd, een nauwkeuriger beschouwing beloont zij niet. Zijn de overige negen straten, welke op de Puerta del Sol uitkomen, met aderen te vergelijken, die het levende bloed der stad aan- en afvoeren, de Calle de Alcalá mag als haar keel en mond worden beschouwd, waarmeê zij in gewone tijden met zuidelijke rumoerigheid babbelt, waardoor zij op feestdagen oorverdoovend jubelt, en waarin het alleen gedurende weinige uren van den nacht of op de zeldzame regendagen treurig stil is. Zoolang het Carnaval duurt, trekt al wat meê wil doen, van den verkleeden blinde met zijn bedelenden geleider af tot den vermomden Grande in zijn overvol equipage toe, achter de dwaaste maskers verborgen en in de meest phantastische gewaden gedost, door de Calle de Alcalá naar den paseo, en 't is eveneens door deze straat, dat, gedurende de zomermaanden, de stad regelmatig elken Zondag - behalve de wandelaars, die het park bezoeken - haar veertien duizend aficionado'sGa naar voetnoot1) uitbraakt, die opgaan naar de Plaza de toros. Dan | |
[pagina 134]
| |
golft niet alleen aan weerskanten, onder de boomen en op de trottoirs, langzaam een zwarte stroom voetgangers naar buiten, waarin de soldaten met hunne kleurrijke uniformen en de vrouwen van het volk met de glanzende hoofddoeken ronddrijvende, bonte papiersnippers gelijken; maar dan is ook de breede middenweg in een wilden vloed herschapen, dien men zonder noodzaak en zonder gevaar niet meer oversteekt. Het aantal equipages van allerlei groote, allerlei soort en allerlei kleur stijgt tot in de honderdtallen, en nogmaals honderdtallen kleine huurrijtuigen spannen alle krachten in om de veroverde plaatsen in het voortijlend gelid niet te verliezen. De logge, hoog rood geverfde tartana's, die anders de stations bedienen, hotsen nu onophoudelijk tusschen de stad en de Plaza vice versa; gele, witte, groene, bruine omnibussen met twee, drie, vier en vijf paarden bespannen, jagen in wilden galop alles vooruit, knallend met de lange zweepen, brullend: ‘a la plaza vamos à la plaza’, en reusachtige tentwagens, door zes muilezels getrokken, slingeren, als bootjes in een draaikolk, op hun lage wielen, beangstigend door het gewoel heen en weêr. Tusschen wandelaars en rijtuigen in, draven en steigeren burgers en militairen te paard; de trams houden al fluitend en schreeuwend met moeite het midden van den weg voor hunne driespannen muilezels vrij, en de gansche, donkere, voortrollende massa, waarin de witte mantilla's der vrouwen, de roode, witte en blauwe uniformen der officieren, de bont gekleurde costumen der torero's en de roode of blauwe ballen aan de hoofdstellen der muilezels frissche bloemen schijnen, door het geweld der troebele golven van haar stengels losgescheurd, bruist als een rivier, die buiten haar bedding is getreden, met een dof gebrom door de Alcalá naar beneden, langs de tegenovergestelde helling weder | |
[pagina 135]
| |
omhoog, in een breeden boog om de poort het plein over, en dan weer rechtuit in wilde vaart op de Plaza af. - Ook op gewone werkdagen heerscht er in de namiddaguren tusschen de Puerta del Sol en het laagste punt van de Calle de Alcalá steeds een groote, zij 't dan ook meer aristocratische drukte. Madrid is de stad der equipages. Men beweert, dat percentsgewijze geen stad ter wereld in dit opzicht met de Spaansche residentie kan wedijveren, en wie een paar malen de ontelbare landauers, coupé's, landauletten, victoria's, phaëtons, dogcars, voor het meerendeel met prachtige Andalucische of Engelsche paarden bespannen, de breede straat in een nest van groote, krioelende mieren heeft zien herscheppen, waagt het niet tegen deze bewering een weddenschap aan te gaan, al ware 't ook voor Parijs. Dan echter rolt de rijtuigen-vloed niet weder naar de Alcalá-poort omhoog, doch wendt zich links of rechts een paseo binnen, en blijft daar in een maalstroom ronddraaien, totdat de duisternis invalt. Hoe weinig ik in het algemeen met de Spaansche paseo's en het Spaansche geslenter op heb, de paseo's van Madrid dwingen mij een woord van lof en bewondering af. Dat de Spanjaarden, door hun afkeer van groote afstanden genoopt, ze in kleine stukken verdeelen, die beurtelings worden bezocht, doet niets tot het feit af, dat zij in werkelijkheid ééne groote wandeling met talrijke uitloopers vormen, waarvan de afmetingen ontegenzeggelijk indrukwekkend zijn. Men mag het rechte, breede wandelpad met zijn rechte rijen boomen en zijn rechte reeksen banken tusschen twee rechte rijwegen gevat, die op hun beurt door twee rechte trottoir-banden omzoomd worden, stijf en vervelend vinden, waar zulk een pad meer dan zes kilometers lang en zeventig meters breed is, waar het, voor de afwis- | |
[pagina 136]
| |
seling eens door heesters, bloemperken en heggen in kleinere kronkelende lanen wordt verdeeld, waar het met beelden en monumentale fonteinen versierd, over een groote uitgestrektheid door kostbare villa's in allerlei stijlen begrensd is, daar gebiedt de rechtvaardigheid den persoonlijken smaak voor een oogenblik het zwijgen op te leggen om het grootsche van zulk een aanleg te erkennen en te eeren. Nu zijn niet alle deelen even breed, even goed onderhouden, even fraai versierd en even rijk omzet. Tusschen het Paseo Imperial of het Paseo de Areneros en het Salon del Prado, de Paseo de Recoletos, de Paseo de la Castillana is zulk een groot verschil, dat de beide eersten vooralsnog den naam van paseo zeer ten onrechte dragen. Ongetwijfeld zal dit verschil verdwijnen, zoodra door het socialisme de armenbuurten, die er thans aan grenzen, in fraaie, zindelijke straten zullen herschapen zijn, waar de kippen den grond niet langer omwoelen, de huismoeders geen keukenvuil meer de deur uitwerpen en de kinderen zich van andere baldadigheden onthouden. Tegenwoordig worden in het bijzonderde Recoletos en de Castillana voor het op en neêr rijden van de highlife gebezigd, terwijl het Prado met zijn talrijke zitplaatsen, en bijna even talrijke drankwinkeltjes, waarin naast orangeade, limonade en orgeade ook wel een anisettetje wordt geschonken, bij voorkeur een wandelplaats voor het volk en een speelplaats voor de kinderen is. Waarom men van daag in het eene, morgen in het andere, langwerpige vierkant, een paar uren lang, groetend en begroet wordend, heen en weder rijdt, is een quaestie van mode, die haar wederga vindt in de dias de moda der verschillende schouwburgen, welke op de programma's worden aangekondigd, | |
[pagina 137]
| |
en zelfs in het kleinste theater den bezoeker noodzaken heden gerokt te gaan hooren, wat hij gisteren in een jasje had kunnen genieten. De mode wordt misschien nergens hooger vereerd on trouwer gediend, dan in Spanje's hoofdstad. Trouwens, waar het leven in vele kleine familie-kringen vervangen is door het samenzijn in enkele groote, maatschappelijke coterieën, kan dat ook moeilijk anders. Hoe zou een voortdurende uithuizigheid, een regelmatige omgang van velen met velen, een samenleving met een dagelijksch programma van wandelritten, dîners, bals, soirées, schouwburg bezoek, soupers enz. mogelijk zijn, indien niet ieder deed wat men doet, ging waar men gaat, leefde zooals men leeft? Wie geen uniform wil dragen, en weigert in 't gelid te staan, doet wel zich te laten naturaliseeren in een staat zonder algemeenen dienstplicht. Of men voor de verdediging van zijn vaderland, dan wel voor de bestrijding der verveling in de gelederen postvat, verschilt alleen in het doel. Wie dus het genot (plezier, geluk, tevredenheid als ge wilt) niet in de eenzaamheid of in een beperkt gezelschap, maar en corps wil veroveren, moet de kleeding van het leger aantrekken, zijn plaats er in leeren kennen, het vaandel er van verdedigen, en... last not least, de tucht er van zonder morren dragen. Dat zulk een taak gemakkelijk zou wezen, beweert zelfs de hartstochtelijkste homme du monde niet. Te Madrid is de geregelde nachtdienst zelfs bijzonder aangrijpend en ontzenuwend. Men mag dan wel laat opstaan; maar de dag is nu eenmaal geen nacht, en laat er zich niet ongewroken voor houden. Bovendien zijn de namiddag- en avonduren met een aaneenschakeling van vermoeiende plichten gevuld, als: groeten, | |
[pagina 138]
| |
kouten, dineeren, politiseeren, dansen, het hof maken, van het eene salon of het eene theater, naar een ander rijden, soupeeren, nogmaals politiseeren enz. enz. altemaal voor maag, longen, hoofd en hart, bij uitstek nadeelige zaken. Ten slotte is zulk een leven duur. Mevrouw of de dames zien hier, even duidelijk als elders, de onmogelijkheid in van dikwijls hetzelfde toilet te dragen, maar daar komt bij, dat mijnheer minstens door één bijzonderheid, als: den allerbesten kok, zeldzaam mooie paarden, buitengewoon schitterende bals, boven anderen wil uitblinken, terwijl de zoons zich gedrongen voelen hunne erkentelijkheid voor elders genoten beleefdheden in geschenken te toonen: bij uitzondering door groote offeranden op particuliere bals ten bate der armen gegeven, regelmatiger door gracieuselijk te verliezen aan dames, die nooit om geld hebben gespeeld, wanneer de fortuin haar ongunstig is geweest. Daar nu in Madrid, evenmin als ten onzent, iemands inkomen zich zelf regelt naar zijn verteringen, terwijl integendeel de scherpe concurrentie met een kern van onmetelijke fortuinen hen, die willen meêdoen, er maar al te dikwijls toe verleidt hun uitgaven te regelen zonder hun ontvangsten te raadplegen, ligt het voor de hand, dat in Spanje's hoofdstad het leven boven de finantieele krachten schering en inslag is. De romanschrijvers vertellen 't, hun lezers bevestigen 't, en ik acht mij dus ten volle tot deze gevolgtrekking gerechtigd. Durft uw phantasie zich niet zonder leiddraad aan het ontwerpen der uitkomsten wagen, waartoe naast elkander het bezit van ontzagwekkend groote vermogens en de kwelling van immer stijgende schulden moeten leiden, lees dan de romans van Perez Galdós. | |
[pagina 139]
| |
Hier moge de opmerking voldoende wezen, dat in Madrid het geld voor de vrouwen schijnt te zijn, wat de politiek voor de mannen is, te weten: de Mammon, waaraan menigeen zijn karakter en zijn besef van eigenwaarde bereidwillig ten offer brengt. Wat men leest en hoort van familie-schandalen, waarin het zuidelijk vuur van den hartstocht een uiterst onbeteekenende rol heeft gespeeld, kan op één lijn staan met de onteerende laagheden, die worden aangewend om zetels in het parlement te veroveren, of de schaamtelooze knoeierijen,Ga naar voetnoot1) waarmee de stuurlui aan het roer zich van een gedweëe bemanning voorzien. Beperkten zich de vrouwen nu nog maar tot haar eigenaardig gebied; edoch ook zij doen aan de politiek. Zelfs weduwen geven politieke dîners, waarop naast den toonaangevenden staatsman, die aller toejuichingen inoogst, ook de jonge man het woord voert, die ter nauwernood ontwassen is aan het spel van gomelastieke ballen in de magen der caricaturen van politieke leiders te werpen. Geen wonder, dat Madrid dikwijls Spanje's etterende wonde wordt genoemd, en dat men de stelling hoort verkondigen: nooit wordt Spanje een welvarend, vreedzaam land, eer een schrikbewind de hoofdstad met den grond heeft gelijk gemaakt, en al haar inwoners over de kling gejaagd. Jammer evenwel, ontzettend jammer, dat een volk in aanleg zoo fier,Ga naar voetnoot2) zoo edel, zoo begaafd,Ga naar voetnoot3) dat zooveel geestkracht, | |
[pagina 140]
| |
zooveel karakter en zooveel heldenmoed aan den dag heeft gelegd, toen het gold uit eigen beweging zijn onafhankelijkheid te verdedigen, dat zich met zooveel geestdrift tot nieuwe offers bereid toonde, zoodra een nieuw gevaar de eer van het vaderlandGa naar voetnoot1) scheen te bedreigen, een volk, waarvan alle standen vereenigd, nadat het oorlogsvuur voor een pooze de wonden der corruptie schoon had gebrand, in 1812 een der vrijzinnigste constitutiënGa naar voetnoot2) ontwierpen en vrijwillig aannamen, een volk, dat op zijn rijk land, onder zijn gezegenden hemel gelukkiger en welvarender dan eenig ander kon wezen, thans tot de achterlijke staten behoort en misschien nog lang behooren zal, omdat de microben der gelooverij, door een vier eeuwen lange ondermijning, zijn ontwikkeling hebben tegengehouden, zijn grond voor zich zelven en voor hun creaturen in erfelijk bezitGa naar voetnoot3) genomen, zijn vrouwen in onkunde gevangen | |
[pagina 141]
| |
gehouden, zijn bestuurders tot scherprechters, zijn eerzuchtigen tot huichelaars,Ga naar voetnoot1) zijn karaktervollen tot mismoedigen en zijn eerlijken tot knoeiers gemaakt. |
|