Uit Spanje
(1886)–Marcellus Emants– Auteursrecht onbekend
[pagina 118]
| |
I. Madrid.Nog altijd is de cholera uit Algeciras en Tarifa niet geheel geweken. Op zich zelf zou dit geen reden geweest zijn om het geïsoleerde Gibraltar te mijden. Nu mij echter een bezoek aan Gibraltars voornaamste merkwaardigheid: de linea, waar Spanje en Engeland gewapend tegenover elkander staan, ten stelligste wordt afgeraden, hebben wij besloten ons plan liever te wijzigen, voorshands naar Toledo, Madrid, het Escuriaal en Burgos te trekken, om dan in de heilige week en de daaropvolgende feria af te kunnen zakken naar Spanje's glanspunt: Sevilla. Reeds ligt Toledo achter den rug, en kan ik u dus over deze oude hoofdstad van het Gothische rijk een oogenblik onderhouden. - Het is onmogelijk den loop der geschiedenis nategaan zonder eens den genius, die, nu hier dan ginds opduikend, alle volken beurtelings aan de spits der immer voortschrijdende beweging stelt en dan weder in rust en vergetelheid laat verzinken, met een rups te vergelijken, die, onder het gestadig voortkruipen vervellend, zijn fraai gekleurde omhulsels telkens laat glippen, vergrauwen en verdrogen. Het lot der steden is in dit opzicht gelijk aan het lot der volken, en wie weet of het lot der volken niet eenmaal dat van de gansche menschheid zal zijn. Nu blijkt het in den regel spoedig, waarom een stad een poos glanzen en daarna even noodlottig kwijnen moest. Een ver- | |
[pagina 119]
| |
zande haven, de ligging aan een ouden, later verlaten handelsweg, de oplossing van het landje, waarin zij residentie was, in een grooter rijk, geven op de vraag naar redenen voor een zichtbaar verval meestal een vrij duidelijk antwoord. Zelden echter springt het zoo onmiddellijk in het oog, als te Toledo, dat een stad even noodzakelijk van een bepaald tijdvak het troetelkind als van een volgend de verschoppelinge moest wezen. Bij den eersten oogopslag herkent men het ideaal eener middeneeuwsche vesting en de onbruikbare stad voor de eeuwen der kanonnen. Wanneer men, het station verlatend, de mogelijkheid nog niet kan aannemen, dat zich in de heuvelige vlakte met haar weinige akkers, haar dorre weiden en haar gele, kale plekken aanstonds een schilderachtige stad zal verheffen, gebouwd op zwarte rotsenGa naar voetnoot1) en omstroomd door een schuimende rivier, dan is de aanblik inderdaad verrassend, als men eensklaps, in de diepte aan zijn voeten, den onbevaarbaren Taag ziet bruisen, overwelfd door een lange, statige brug, en beheerscht door een met muren en poorten omgeven, dicht opeengedrongen huizenmassa, waaruit kerken, torens en paleizen zich, als beëngd, naar boven dringen. Welk een heerlijke tooneel-decoratie denkt men onwillekeurig, en ontwerpt dan tegelijkertijd het schema voor een aangrijpend drama, dat tegen dezen achtergrond kan gespeeld worden. In het eerste bedrijf ontsluit de Gothische koning Rodrigo het betooverde slot,Ga naar voetnoot2) waaraan de voorzegging is verbonden, | |
[pagina 120]
| |
dat zijn opening Spanje's ondergang ten gevolge zal hebben. Rodrigo hoopt schatten te zullen vinden, maar treft in de verlaten zalen slechts een kistje aan, waarin een doek ligt. Hij ontrolt het doek, waarop vreemdsoortig uitgedoste gestalten zijn afgebeeld, en leest het volgend onderschrift: ‘Wen 't slot, dat deze schatkist sluit,
Geopend wordt, en 't mensch'lijk oog
De teek'ning op dit doek aanschouwt,
Dan zal 't met Spanje zijn gedaan,
En wordt verwoest al wat er in is.
Dan valt het aan een volk ten prooi,
Zooals hiervoor is afgebeeld,
Met aangezichten donker zwart,
In kleurige kleedij gedost,
De fiere kruinen hoog gekapt.
Zij zullen rijden op hun paarden
Al met de vaandels steeds omhoog,
Met lange lansen in de handen,
Met scherpe degens aan hun zij.
Zich zelven zullen ze Alarates,
En vreemden noemen in dit land;
Gansch Spanje zal verloren wezen,
En niemand langer rijk er zijn.’
De koning slaat de waarschuwende woorden in den wind, en beproeft, in het tweede bedrijf, een der hofdames van de koningin te verleiden, die hij bij het baden heeft bespied. Florinda (of la Cava) weerstaat zijn smeekbeden, maar bezwijkt voor zijn geweld. In het derde bedrijf openbaart Florinda haar schande aan | |
[pagina 121]
| |
haar vader, graaf Juliano, die het besluit neemt zich op koning Rodrigo voorbeeldig te wreken. In het vierde bedrijf beweegt hij Moesa, den veldheer der Arabieren, die tot aan de overzijde van Gibraltar zegevierend zijn voortgedrongen, nu ook Spanje te bemachtigen, en in het vijfde wordt Toledo door Moesa's onderbevelhebber genomen, nadat Rodrigo's heir bij Jerez door de Mooren is verslagen en uiteengejaagd. - Den 25en Mei anno 714 viel de Gothische residentie den Muzelmannen in handen, en eerst anno 1085 werd zij, insgelijks op een 25en Mei, hun door koning Alfonsus VI voor goed weder ontnomen. Van haar glansrijkst tijdperk heeft de stad zoo goed als niets meer bewaard; van de latere tijden daarentegen zooveel, dat Villa Amil kon verklaren: ‘wie negen maanden in Toledo heeft vertoefd, kent de stad nog in 't geheel niet.’ Ik ben er op verre na geen negen maanden gebleven, en beken dan ook gaarne niet veel meer dan den verwarden indruk meêgenomen te hebben, dien men van een eerste bezoek aan een groot museum, als het Louvre, krijgt. Toledo is letterlijk een opeenstapeling van poorten uit allerlei eeuwen, bogen in allerlei vormen, kerken in allerlei stijlen, overblijfselen van moskeeën, synagogen en paleizen, ruïnes van muren, kloostergangen en onherkenbare gebouwen. Te midden van dat alles wonen menschen, en gaat het leven zijn dagelijkschen gang; maar die menschen kunnen niet beletten, dat men zich in een uitgestrekt museum waant, en dat leven weêrhoudt de fantasie niet in lang vervlogen eeuwen rond te woelen. Ik meende nauwe straatjes gezien te hebben, maar de stegen | |
[pagina 122]
| |
van Toledo overtreffen al wat ik tot nu toe in Spanje van dien aard aanschouwde. Nu eens loopen zij, gelijk te Venetië, onder de huizen door, dan weêr verliezen zij zich in zulk een verwarring van muurtjes, pleintjes, poorten en puinhoopen, dat men niet meer weet waar de publieke weg eindigt of het privaat bezit begint. Daarbij voeren zij altijd - als ware 't met opzet gedaan - de eene steile heiling op om dadelijk weêr een andere af te dalen. Zijn overbuurman eens de hand te drukken is een vriendelijkheid, die men zich hier op menige plek gemakkelijk van zijn slaapkamer uit kan veroorloven, en geldt het een overbuurvrouw, dan laten de uitspringende glazen balkons in de schemeruren ook wel grootere vertrouwelijkheden toe. Dat de huizen daarenboven niet gewit als te Córdoba zijn, maar grauw, hetzij door de natuurlijke tint van het eeuwenheugend, berookt gesteente, hetzij door de beschildering met architektonische omlijstingen, zuilen, medaillons, beelden, half openstaande ramen met meubelgordijnen en balkons, vervroolijkt den aanblik zeker niet. Op sommige plaatsen kan men zich voorstellen door een gevangenis, op andere door een kloostergang te wandelen. Hier springen de huizen eensklaps terug, een kleine ruimte openlatend, waarin een boom verkwijnt, ginds dringen zij zoo dicht op elkander aan, dat er geen kar meer tusschen door schijnt te kunnen. In een rechte lijn staan zij nooit; in een kromme zelden; meestal springen zij, als decoraties, het een voor het ander heen, en meent men, even als op het tooneel, gevels zonder gebouwen er achter, en muren, die elkander doorsnijden, te zien. Alles geert, haakt in elkaâr, en lijkt door een reuzenhand verwrongen. Wat moet het des avonds hier aangenaam wandelen zijn | |
[pagina 123]
| |
geweest in de tijden, dat lantarens voor de heiligen-beelden de eenige straatverlichting uitmaakten en vechtersbazen u dwongen het recht van doorgaan met het zwaard in de vuist te veroveren! Beschouwt men de huizen van naderbij, dan is er bijna geen, waarin niet een muurvlak van keurig gehouwen steenen onder slordig opgestapelde, ruwe blokken, of een toegemetselde spitsboog naast een vierkant venster, of een portaal met renaissance-ornamenten voor een half zoo breeden gang verraadt, dat men de overblijfselen van een ouder gebouw heeft gebruikt, nieuw samengelapt, misschien maar luchtig hooger op getrokken. En gaat men in deze onderstelling nog nauwkeuriger zoeken, dan komen wapenschilden, antieke hekken, massieve deuren met metalen beslag, verhakte kapiteelen, phantastische beeldhouwwerken en ouderwetsche kolossale spijkers met koppen als kievitseieren voor den dag. Onder de belangrijkere nummers van dit groote museum staan de kerken boven aan in den catalogus. Toledo heeft ze in soorten. In de kleine San Cristo de la Luz dagteekenen de marmeren zuilen met de bladkapiteelen misschien wel uit den Romeinschen, de hoefijzervormige bogen uit den Moorschen, en de merkwaardige, in nissen geschilderde heiligen met het schild van Alfonsus VI - een goud kruis op een rood veld - uit den onmiddellijk volgenden christelijken tijd. Santa Maria la Blanca was oorspronkelijk een synagoge, daarna een kerk, daarna een gesticht, daarna een kazerne. Met zijn zware achtkantige pijlers, die, op Byzantijnsche met pijnappels, bladeren, bloemen en stengels versierde kapiteelen, prachtige - bijna schreef ik elastische - hoefijzervormige bogen dragen, waarboven een nog eenmaal zoo hoog muurvlak | |
[pagina 124]
| |
met een fraai en scherp lijnen-ornament, gebeeldhouwde schelpen, en open nissen tusschen kleine zuiltjes gevat, is versierd, doet het zonderlinge, drie schepige kerkje tegenwoordig aan een Indische pagode denken. San Martin, het werk van een Vlaming, Juan Guas genaamd, was aanvankelijk door Ferdinand en Isabella tot hun grafkapel bestemd, werd in den onafhankelijksheidsoorlog op de baldadigste wijze geschondenGa naar voetnoot1), en is met den bijbehoorenden hof van het vroegere klooster San Juan de los Reyes nog steeds een model van Gothische decoratieve kunst. De muurvlakken met de Castiljaansche en Aragoneesche wapenschilden en emblemen bedekt, de pijlers met de merkwaardige heiligen-beelden, de kapiteelen met de zonderlinge portretkoppen,Ga naar voetnoot2) maar vooral de lijsten met wijngaardranken, waarin het krioelt van vogels, bloemen en phantastische dieren, zijn zoo sierlijk gesneden, zoo kunstig in de ruimte geplaatst en afgedeeld, dat men de thans ondernomen herstelling bijna als een hopeloozen arbeid moet beschouwen. Ten slotte noem ik den kolossalen dom, Spanje's metropolis, en, volgens het spreekwoord, dat de kathedraal van Leon de fijnste, die van Sevilla de grootste noemt, de rijkste kerk van het Iberisch schiereiland.Ga naar voetnoot3) Na de kerken komen de verschillende poorten uit Gothische, | |
[pagina 125]
| |
Moorsche en nieuwere tijden in aanmerking, waaronder de Puerta del Sol, met haar vier Arabische bogen een der best bewaarde, Moorsche gedenkteekenen in Spanje, de eereplaats inneemt. Op de poorten volgen de vier Alcázars, waarvan er een na herhaaldelijk gerestaureerd te zijn, thans tot militaire academie dient; dan blijven nog de oude en nieuwere paleizen over, waartoe het stadhuis in zijn Grieksch-Romeinschen stijl behoort, de vroegere kloosters, de gebouwen, wier oorspronkelijke bestemming volkomen onbekend is zooals het taller del Moro, een grot, een amphiteater, baden,... mij dunkt, dat ge nu wel de onmogelijkheid inziet om van zulk een stad een beschrijving te geven, die niet vervelend wordt door haar lengte. Twee punten moet ik echter, alvorens van Toledo af te stappen, nog even aanroeren. Het eene is de geschiedenis der zoogenaamde Mozarabes, of onder de Arabieren gemengde Christenen, het andere die der beroemde wapensmeedkunst. Ofschoon de overlevering de stichting van Toledo aan Rhodiërs, Pheniciërs, Egyptenaren, Phoceërs, ja zelfs aan Tubalcain, Hercules en Nebucadnezar toeschrijft, heeft de stad waarschijnlijk haar aanzijn te danken aan de Joden. De Gothische bisschoppen, die niets deden om den ellendigen toestand der slaven te verzachten, ergerden er zich evenmin aan, dat de Israelieten werden gesard en mishandeld. Nadat Spanje echter in de handen der Mooren was gevallen, kregen niet alleen de slaven het recht zich los te koopen, maar werd ook aan Joden en Christenen vergundGa naar voetnoot1) in synagogen en kerken vrijelijk hunne godsdiensten uit te oefenen.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 126]
| |
Ten slotte zegevierden op hun beurt de Christenen weêr, en nu deden, in het gevolg der predikers van verdraagzaamheid, de geloofshaat en de vervolgingsgeest van andersdenkenden op nieuw hun intocht. Niet meer tevreden evenwel met de vergunning om tegen Mohammedanen en IsraelietenGa naar voetnoot1) te mogen woeden, vielen thans de priesters insgelijks op hun eigen geloofsgenooten aan, wier eenige schuld was, dat zij in het hart van het Islamisme den ouden Gregoriaanschen ritus trouw hadden bewaard. Alfonsus VI, door den paus opgestookt, wilde den Mozarabes den nieuwen Romeinschen ritus eenvoudig met geweld opdringen. Nogtans mislukte dit opzet volkomen. De Toledaansche geestelijkheid hield aan zijn ritus vast, het volk geraakte in opstand, de koning moest toegeven, en nog heden ten dage wordt zoowel in een kapel van den dom, als in de kerken Santas Justa y Rufina en San Marcos, de oude Gregoriaansche ritus onveranderd gevolgd. - De geschiedenis der Toledaansche smeedkunst illustreert op zeer eigenaardige wijze de geschiedenis der stad. Ontstaan, men weet niet wanneer, bloeide zij geruimen tijd, men weet niet hoe, en begon zij te kwijnen, toen de vuurwapenen algemeen in gebruik kwamen. Waaraan de beroemde klingen haar buigzaamheid te danken hebben, is een raadsel, naar het schijnt zoowel voor de smeden als voor de oningewijden. Sommigen schrijven alles aan de wateren van den Taag toe; anderen geven de eer aan de ge- | |
[pagina 127]
| |
schiktheid der artiesten. Dat alle materialen van elders komen, het staal zelfs uit het buitenland, en dat Karel III, om de stervende industrie voor den dood te behoeden, een wapensmid uit Valencia moest ontbieden, bewijst meer voor de eerste dan voor de laatste verklaring. Zeker is 't, dat de staatsfabriek thans uitsluitend van de levering der wapenen voor het Spaansche leger moet bestaan, terwijl zich een paar kleinere werkplaatsen door de vervaardiging van de degens der torero's, de scharen, messen en dolken voor Spanje en voor enkele vreemde toeristen met moeite op de been houden. Het tegenwoordige incrustatie-werk, dat er grof en weinig artistiek uitziet, is slechts een goedkoope namaak van het oude, en niet hier, maar te Madrid leeft voor horloge-kasten, manchetten-knoopen, doekspelden, dolken, juweelen-kistjes enz. de echte kunst weder op, zij 't dan ook in een gewijzigden stijl. |
|