Uit Spanje
(1886)–Marcellus Emants– Auteursrecht onbekend
[pagina 98]
| |
I. Malaga.Dat ge het bruine, stroopachtige apothekers-drankje, in het Noorden voor Malaga-wijn verkocht, van ganscher harte minacht, is mij bekend. Zeg evenwel nooit meer, dat uw afkeer zich ook tot het edele, gouden vocht uitstrekt, in de stad van ons tegenwoordig verblijf uit echte druiven geperst, en onder de benamingen Moscatel, Lagrimas, Tintillo, Seco enz. in den handel gebracht. Wij hebben zoo even een der best befaamde kelders bezocht, uit een aantal vaten eens genipt, en van ganscher harte de arme Spanjaarden beklaagd, die beweren, dat men in dit heete, verslappende klimaat bijzonder matig moet zijn. Vooral de Amoroso.... Ziedaar mij nu onder den invloed van Malaga's verrukkelijke wijnen in een geheel verkeerd vaarwater verzeild. Vast had ik mij voorgenomen u vóór alles de vele panorama's te schetsen, die wij van Granada af zijn doorgestoomd, en ik wil nu ten minste nog tot Bobadilla teruggaan om niet ondankbaar te schijnen tegenover den eersten schilderachtigen spoorweg, waarvan mijn oogen op Spaansch grondgebied hebben genoten. - Voorbij Bobadilla dan daagt de Guadalhorce op, een nijdig stroompje, dat pas van de bergen bij Loja afgedaald, onmiddellijk weêr koers zet naar een nieuw gebergte. Trein en vloed rollen om 't hardst naar een kale Sierra toe, als gold het een wedstrijd wie haar aan zijn macht zal onderwerpen. Spoedig hebben zij de eerste rotsen bereikt; de rivier stuift schuimend | |
[pagina 99]
| |
terug en schiet op zij uit; de trein klimt er langzaam, maar gelijdelijk tegen op, en baant zich een weg in de hoogte. De razende stroom schijnt te zullen overwinnen. Aanstonds heeft hij zich een diepen, kronkelenden doortocht gegraven, en de hier rossige, ginds gele, elders grauwe, maar overal kale wanden en loodrechte, onbeklimbare spitsen, die uit de grijze golven met hare wit beschuimde koppen zoo dreigend en zoo trotsch omhoog rijzen, worden elk oogenblik dieper ondermijnd, verder ingesneden en nader gebracht tot hun val. Al heeft ook de locomotief zich voortgespoed, nu eens op de blinkende rails onder gemetselde tunnelbogen het gesteente doorborend, dan weêr hoog in de lucht, van wand tot wand, als door vleugelen gedragen, de bruisende wateren kruisend, de schuimende vloed zal rots na rots onder haar rails losscheuren, tunnel na tunnel ineen doen storten en verzwelgen. Toch woedt zijn blinde kracht te vergeefs; want niet om de heerschappij over het gebergte, maar wel om een veiligen weg naar de volgende vlakte is 't in werkelijkheid der locomotief te doen, en zoolang zij zich naast den ouden weg een nieuwen zal weten te banen, op nieuwe steunpunten de driftige golven kan overbruggen, blijft haar de overwinning, waarvoor zij strijdt. Dit gilt zij neêrrollend elken avond met zegevierend gefluit den stroom in de ooren; maar de razende wateren zijn als de menschen in woede: zij hooren niet en brullen maar voort. Na den tunnel van Bombichar is het landschap plotseling veranderd. Naar beide kanten breidt zich een liefelijk dal uit, dat met zijn uitgestrekte plantingen van oranje- en citroenboomen een enkelen grooten boomgaard gelijkt. Wanneer nu Alora opdaagt met haar kokette zomerhuisjes in de schaduw der eucalyptussen, haar terrassen, waarop de palm verrijst, haar | |
[pagina 100]
| |
keurige tuinen, waar de vruchtboomen reeds in vollen bloei staan, dan worden voor de stad der zoete druiven de verwachtingen hooger en hooger gespannen. In de verbeelding ziet men haar huizenrijen, die in het groen der tuinen als verscholen liggen, terrasgewijze van de zee opstijgen; een zorgvuldig onderhouden park begrenst het blauwe water, waarvan de wit beschuimde branding wegsterft in de schaduw van palmen of altijd groene eiken; door platanen overschaduwde rijwegen voeren met voortdurend uitzicht op de zee in breede slingeringen omhoog, en smalle schilderachtige voetpaden doorsnijden de boschjes vol statige magnolia's, grillige dwergpalmen en weelderige rozen, waarmeê de stad is omgeven. Aan deze verwachtingen beantwoordt Malaga echter in de verste verte niet. Wel maakt de stad, als elke zeehaven, die tegen de helling van een gebergte leunt, aanspraak op een mooie ligging, maar tegenover zusteren, als Napels of zelfs Palma, doet zij dit, mijns inziens, ten onrechte. De stijging der straten is uiterst gering, daar de Sierra alleen in het Noordoosten den al te steilen, schraal met cactussen begroeiden Gibralfaro vooruit heeft geschoven, en aan de andere zijden der stad terug is geweken, een hobbelige vlakte overlatend door kale, rossige hellingen begrensd. Van tuinen is in de stad nergens, buiten de stad slechts op een afstand sprake; schaduw vindt men alleen in den officiëelen paseo of in de nauwe straten, en om de zee te kunnen zien moet men naar de haven gaan. Nu heet de paseo de la Alameda mooi, en wandelen de inwoners van Malaga dagelijks op de havenkade, die dezen paseo voortzet. Ge besluit dus, dat ik de waarde van de slenterbaan onderschat en onrechtvaardig ben ten opzichte van een zeege- | |
[pagina 101]
| |
zicht, waarmede de Malageners klaarblijkelijk ingenomen en tevreden zijn. Oordeel zelf. De paseo, die kaarsrecht en flink breed is, zooals het een Spaanschen paseo betaamt, wordt ingesloten door twee reeksen groote, onvriendelijke huizen, waarvan sommige op den naam van hôtels aanspraak maken. Voorheen deden zij dit in den zin van ééne groote woning voor één voornaam heer, thans in den zin eener vereeniging van vele kleine woningen voor talrijke, niet voorname heeren. Langs beide huizenreeksen loopt een zoogenaamde rijweg, die, 's winters modderpoel, 's zomers zandzee, het eigenlijk wandelpad steeds tot een lastig te bereiken eiland maakt. Is men op dit eiland veilig aangeland, dan biedt de ongeveer vijf minuten lange laan met haar inderdaad fraaie boomen en marmeren zitbanken eene uitmuntende gelegenheid om, heen en weder loopend als een schildwacht op post, de beenen eens uittestrekken, of, in de schaduw neêrzittend, kennissen en vrienden de revue te laten passeeren. Voor verfrissching en opvroolijking wordt dan zorg gedragen door twee fonteinen op de eindpunten geplaatst, waarvan de mooiste, met aardige beeldjes versierd, aan een vermenigvuldiging van Brussels manneke zou doen denken, indien zij niet tevens vrouwkes rijk ware.Ga naar voetnoot1) Zooals ik zeide, wandelen de Malageners uit dezen paseo de zonnige kade op, die altijd dicht is bevolkt met matrozen van | |
[pagina 102]
| |
alle natiën, waaronder ettelijke in kennelijken staat, vuile sjouwers op suikerriet kauwend, gapende agenten, handtastelijke bedelaars, Afrikanen in grauwe lompen, verkoopers van water, lucifers, visch, sinaasappelen, palmito's,Ga naar voetnoot1) suikergoed, enz. Bij de luierende volksmenigten in andere Spaansche steden, van wie men zelden een lastige onhebbelijkheid, dikwijls een ongevraagde hoffelijkheid ondervindt, steekt deze bende zeer ongunstig af, en bovendien zij opgemerkt, dat de zindelijkheid van Malaga, met haar badhuis naast een rioolmonding gelegen, in 't algemeen achterstaat bij die van Palma of Valencia, waar de winkels en woningen gerust met de onze kunnen wedijveren, terwijl de badinrichtingen er winst afwerpen. Van deze kade, die smal en met een golvende huizenrij bezet is, waarin scheepskantoren, kleine logementen en kroegen zijn gevestigd, kunnen nu de wandelaars al slenterend den havendam bereiken, om aan den voet van de vuurbaak het uitzicht op de zee te gaan genieten. Aan zulk een vervaarlijken tocht wagen zich echter maar weinigen. Het meerendeel blijft op de kade, begluurt de vrienden, die te voet, te paard of in rijtuigen zich niet zonder moeite een weg banen door het stilstaande gepeupel, de voortkruipende ossewagens of de jagende diligences, en, om goed van natuur en buitenlucht te kunnen genieten, neemt de beau-monde daarbij midden onder het volk op den lagen kaaimuur plaats, met de ruggen naar de zee gewend. - De kern der stad is weder de dicht opeengepakte huizenknoedel der Arabieren, waarin de weinige pleinen als van zelf, door een kruising van talrijke kleine straatjes, open zijn gebleven. | |
[pagina 103]
| |
Naar den Gibralfaro op eindigt de huizenverwarring in de afbrokkelende overblijfselen van Arabische muren en torens; naar de zee toe in de moderne stad met haar rechte en breede straten, welke vierkante nuchtere huizenblokken insluiten; over de Guadalmedina heen - een dier lastige riviertjes, welke een breede bedding vol steenen aanbieden in tijden van droogte, en overstroomingen, wanneer niemand aan water behoefte heeft - in een zandwoestijn met grauwe fabrieken, grauwe magazijnen en grauwe armenwoningen bebouwd. Niet lang echter zal Malaga haar Arabische herinneringen meer bewaren. De Moorsche gebouwen zijn, op een fraaie poort na, die in de overdekte markt dienst doet, reeds nu gesloopt, of tot onherkenbaar-wordens toe gehavend, en ook de Arabische straten, waarvan alleen de grondlijnen nog aanwezig zijn, zullen allengs spoorloos verdwijnen. Elke aardbeving schiet een bres in de opeenhoopingen van oude huizen, en in 1884 hebben de hevige schokken zulke verwoestingen aangericht, dat het der moeite begint te loonen geheele blokken op te ruimen om door middel van nieuwe, natuurlijk rechte, straten de voornaamste pleinen met elkaâr te kunnen verbinden. Wel is waar vordert dit werk langzaam, want in de gestutte huizen, die, geheel van gevels beroofd, aan opengescheurde paarden in de Plaza de Toros doen denken, kruipen de menschen terug tot in het laatste vertrek, waarvan de zoldering nog houdt; maar de speculatie heeft voordeel in het opruimen gezien, en de speculatie brengt in twee jaren ten uitvoer, wat de zorg voor het algemeen belang niet in twintig vermag. Te zekerder moet dit het geval zijn in een stad, van welke men vertelt, dat het algemeen belang er wat al te dikwijls | |
[pagina 104]
| |
voor gelijkluidend wordt gehouden met het persoonlijk voordeel harer bestuurderen. Malaga heeft in dit opzicht een slechten naam; of liever, Malaga heeft uitsluitend om de schoonheid van zijn vrouwen en om de voortreffelijkheid van zijn wijnen een goeden naam. De faam moge onwaarheid spreken - het is zelfs te hopen - ik kan echter niet ontkennen, dat zij mij ergerlijke staaltjes meêdeelde van dubbelhooge ramingen voor gemeentewerken, met bedoeling de helft aan verschillende strijkstokken te laten hangen, van wanbetaling der ambtenaren, terwijl het geld toch niet in de kas bleef, van wetsontduikingen door kooplieden op groote schaal gepleegd, van verregaande zedeloosheid op jeugdigen leeftijd, van gebrek aan achting voor den huwelijksband enz. enz. Ik hoorde er reeds over klagen buiten Malaga; ik hoor er nog over klagen in Malaga; maar waag het toch niet de stad te veroordeelen of vrij te pleiten. Verzekeren durf ik u alleen, dat de veiligheid er op dit oogenblik al heel veel te wenschen overlaat, en dat deze toestand het gevolg schijnt te zijn van een gebrekkige politie, die slecht, soms in 't geheel niet, wordt bezoldigd. Geen avond gaat voorbij zonder aanrandingen midden in de stad, waarbij weigeringen om mantel, horloge en beurs dadelijk af te geven met messteken worden beantwoord. In de clubs heeft men bewaarplaatsen voor revolvers ingericht zooals bij ons voor regenschermen, en de eigenaars van huizen buiten de stad gelegen zoeken met gewapend geleide hunne legersteden op. Schijnbaar is de stad goed bewaakt, want den ganschen nacht hoort men het schelle, eentonige fluiten der sereno's, die van straat tot straat zich van elkanders tegenwoordigheid vergewissen. Toen ik evenwel eens laat te huis kwam, en zoo'n sereno de | |
[pagina 105]
| |
deur moest openenGa naar voetnoot1), zei ik wel met van Alphen: ‘zou ik voor den klepper vreezen,’ maar voegde er niet bij: ‘hij maakt dat ik gerust kan wezen.’ Gewikkeld in een grijzen mantel, een schako op 't hoofd, een foulard om de kin, witte hennepen zolen onder de voeten, een lantaren benevens een speer in de hand,... waarlijk de gebogen gestalte maakte meer den indruk van een voddenraper tegen straatvuil, dan van een dienaar der Hermandad tegen misdadigers gewapend. |
|