Uit Spanje
(1886)–Marcellus Emants– Auteursrecht onbekend
[pagina 59]
| |
II. Cordoba.Nog geen tweemaal vier en twintig uren zijn er sedert het schrijven van mijn eerste epistel uit Cordoba verloopen, en reeds nopen mij de knagingen van het geweten een nieuwen brief op te stellen om den vorigen te verbeteren. De bekentenis moet mij van het hart: ik ben van mijn beginselen afgeweken, en heb in het verhaal van onzen tocht naar Elche waarheid en verdichting dooreengemengd. De markies, voor wien wij een aanbeveling hadden, was geen dikbuik, heette niet Don Juan T., bezondigde zich minder dan een zijner landgenooten aan het gebruik van ceremonieele frasenGa naar voetnoot1), en nam de plichten van gastheer op een wijze, die boven mijn lof verheven is, tegenover ons waar. Ziehier mijn biecht; schenk nu ook een oogenblik aandacht aan de ontvouwing der beweegredenen, die er mij toe hebben geleid met de grillige schaduwen in het palmenbosch een grillig lichtbeeld der phantasie te paren. Ik had mijn dikken Don Juan wel degelijk in levenden lijve aanschouwd - al was het dan niet in Elche - en ook de vele kleine eigenaardigheden waargenomen van een Spaansch huishouden, van Spaansche soberheid, van Spaanschen vormendienst enz., welke in mijn schrijven zijn opgenomen. De verleiding om het ietwat eentonig palmentafereel op te | |
[pagina 60]
| |
vroolijken door een stoffage met deze trekjes uit het leven - waarvan ik geen afzonderlijk geheel wist te maken - is mij te machtig geworden, en, nu ik de kracht heb gehad u ronduit te verklaren hoe deze vork in den steel zit, spijt het mij niet voor de verleiding te zijn bezweken. Leid echter uit het woord: opvroolijken niet af, dat de Spaansche vormelijkheid mij uitsluitend bespottelijk voorkomt. Dat zij mij menigmaal de mondhoeken van een kwalijk bedwongen lach deed trillen, ontken ik niet; en zoo dikwijls het mij duidelijk werd, dat een bijzonder vriendelijke frase uit het beginsel ontsproot: veel beloven en weinig geven doet de kinderen in vreugde leven, kwamen mij de woorden van een zeer intelligenten Majorkijn voor den geest: ‘il ne faut jamais prendre les Espagnols au sérieux; ils ne le font pas eux-mêmes.’ Hiertegen weegt echter ruimschoots op, dat de Spaansche frasen volstrekt niet altijd blootelijk frasen zijn, terwijl misschien bij geen ander volk ter wereld de zoogenaamde burgerlijke beleefdheid in dezelfde mate een aangeboren eigenschap schijnt te wezen.Ga naar voetnoot1) Men behoeft maar kort op Spaanschen bodem te vertoeven om zich van een en ander te kunnen overtuigen; want niet alleen houdt elke aanbevelingsbrief - dien men soms uit de tweede hand van volkomen onbekende personen verkrijgt - een tooverwoord in, dat den indolentsten Spanjaard pogingen afdwingt om den vreemdeling van dienst te zijn; maar ook vallen in hôtels, in treinen, in koffiehuizen, in de straten den reiziger hier beleefdheden te beurt, waarnaar hij in andere | |
[pagina 61]
| |
Europeesche landen - zonder uitzondering - te vergeefs zal uitkijken. Hackländer verhaalt, dat zijn betaling in de koffiehuizen dikwijls niet werd aangenomen, omdat de een of andere Spanjaard - dien hij misschien 's morgens om eene inlichting aangesproken, maar nu niet eenmaal weder opgemerkt had - het bedrag al aan den knecht ter hand had gesteld. Ik durf niet wedden, dat hetzelfde hem ook heden ten dage zou overkomen; maar wel bestaat de gewoonte nog, dat een heer, die in een winkel of banketbakkerij bij toeval eene - zij 't hem weinig - bekende dame aantreft, haar aankoopen of verteringen betaalt, terwijl ook tegenover den vreemdeling, met wien hij kennis heeft gemaakt - door of zonder een aanbeveling - de Spanjaard steeds de rol van betalend gastheer op zich neemt. Zonderling genoeg heeft dit volk drie slechte gewoonten, welke met zijn beleefdheid in de grootst mogelijke disharmonie zijn, te weten: het rooken, het spuwen en het te-laat-komen. De meeste Spanjaarden rooken halfweg hun maal - dus in het bijzijn der dames - een sigaret en aan het dessert een sigaar. Inderdaad zou ik wel eens willen weten, wanneer een Spanjaard niet rookt. De vriend, die u bezoekt, steekt op wat ge hem aanbiedt of, bij gebreke van een aanbieding, wat zijn eigen koker oplevert.Ga naar voetnoot1) De gids, die u door een museum, een klooster, een grot of een ruïne zal rondleiden, begint met een sigaret te rollen, en verzet geen voet, voordat zij aangestoken is. De koetsier, die u rijdt, de knecht, die u bedient, de con- | |
[pagina 62]
| |
ducteur, die uw kaartje knipt, allen rooken zij. In een postkantoor, een telegraaf-bureau, een eetzaal hangt een eeuwigdurende tabakswalm. In de wachtkamers der stations, in de tramwagens, in de sneltreinen is het smoken niet verboden, en in de gewone treinen wordt het stukje karton met ‘no se permite fumar,’ dat vastgebonden en dus losgemaakt kan worden, zelden in meer dan één afdeeling aangebracht. Zelfs in de schouwburgen dampen de netste heeren zooal niet in de zaal dan toch op den drempel, alsmede in de gangen. Als verzachtende omstandigheid mag gelden, dat de Spanjaard bij voorkeur zijn kleine sigaretten opsteekt, en zelden nummer twee onmiddellijk op nummer één laat volgen; maar veel verbrandende sigaretten bij elkaâr kunnen toch een zeer behoorlijk dampgordijn vormen, en in menigen kleinen schouwburg zijn de dames er hier dan ook even slecht aan toe, als zij ten onzent in een societeit zouden wezen.Ga naar voetnoot1) Mijns inziens is het rooken een onbeleefdheid, zoo dikwijls het in tegenwoordigheid van niet-rookers (mannelijke of vrouwelijke) plaats vindt. De bewering, dat het dampen genot, volgens sommigen zelfs een verfijnd genot, geeft, doet niets ter zake, want hier staat tegenover, dat de rook anderen pijn, volgens mijne ondervinding zelfs hevige pijn, veroorzaakt. Ik ben er mij ten volle van bewust, dat in onzen parlementairen tijd mijn afkeuring van het heerschend gebruik moet bukken voor de goedkeuring der overgroote mannelijke meerderheid, die meent, dat aan de eischen der beleefdheid is voldaan, wanneer men in dit opzicht de dames maar ontziet. Stel u echter eens voor, dat het rooken nog onbekend ware. Denkt ge niet, dat de | |
[pagina 63]
| |
eerste, die het dan heden ten dage zou wagen in een gesloten vertrek bijtende dampen uit te blazen, voor een alleronwelvoegelijkst wezen zou worden uitgemaakt, welks plaats niet in een gezelschap van menschen, maar op een dak bij andere schoorsteenen moest zijn? Het spuwen is misschien in Spanje iets minder algemeen; maar eveneens zeer hinderlijk voor hen, die niet aan de begeleidende keelmuziek zijn gewend. Ofschoon men vertegenwoordigers der hoogere standen ontmoet, die deze gewoonte afschuwelijk vinden, is zij toch dusdanig in alle maatschappelijke rangen doorgedrongen, dat zoowel in de hôtels als in de paleizen, zoowel op woon- als op slaap-étages, in kamerhoeken, naast sofa's, en op portalen groote kwispeldoren worden neêrgezet. Waarborgden die artikelen nu nog maar tegen het verontreinigen van tapijten, parketvloeren of marmeren trappen; het tegendeel kan men echter dagelijks opmerken. Of deze hebbelijkheid met het rooken samenhangt, en van waar het komt, dat men haar zoo wel in het hooge Noorden (Zweden) als hier aantreft, zijn vragen, welke ik niet met zekerheid zou durven beantwoorden. De derde Spaansche gewoonte, die van het te-laat-komen is nog karakteristieker voor den ‘caballero’ dan de eersten. Wie althans de meening huldigt, dat stiptheid de beleefdheid der koningen is, moet er over verbaasd staan, dat een beleefd volk van louter ridders zich in dit opzicht zoo weinig voornaam gedraagt. Tijd is voor een Spanjaard, wat faecaliën zijn voor groote steden; het artikel moet noodzakelijk dagelijks worden opgeruimd, maar het is uiterst moeilijk, zoo niet onmogelijk, er een goed gebruik van te maken. Den eenen dag blijft Don Juan met zijn grooten voorraad zitten, den anderen glippen de uren | |
[pagina 64]
| |
hem door de vingers, en zijn zij verbruikt, zonder dat hij weet hoe of waaraan. Gemiddeld kunt ge aannemen, dat een Spanjaard een half uur later komt dan hij heeft beloofd; 't is echter ook mogelijk, dat hij in 't geheel niet komt, en hij zou er zich zeer over verbazen, als ge hem later eenigszins ontstemd verteldet, den ganschen dag met wachten te hebben verloren. Nooit zal hij deze fout erkennen; integendeel neemt hij gaarne den schijn aan van stipt te zijn; maar wie ziet hoe veel te vroeg hij doorgaans het spoorstation bereikt, maakt allicht de gevolgtrekking, dat de ‘caballero’ zijn zwak toch wel kent en zijn horloge wantrouwt. Nergens is het dan ook moeilijker dan hier een juist antwoord te krijgen op de vraag: hoe laat het is, want alle klokken verschillen en vele staan eenvoudig stil.Ga naar voetnoot1) Het spreekt van zelf, dat in een land, waar het denkbeeld van ‘time is money’ zoo weinig ingang blijkt te vinden, ook de treinen, die spaarbanken van den tijd, aan hetzelfde euvel moeten mank gaan als hun meesters. In het algemeen schijnt de toestand der spoorwegen een tiental jaren geleden nog zóó ergerlijk geweest te zijn, dat men, lettende op de aangebrachte verbeteringen, thans zacht moet oordeelen. Dit belet evenwel niet, dat de reiziger, die heden ten dage Spanje bezoekt, en zich om het verleden weinig bekommert, grieven te over heeft. Een der grootste is het dubbel gebrek aan stiptheid en snelheid. Dat er in Spanje expressen rijden en een Spaansche trein wel eens op zijn tijd is, heb ik ondervonden; dat de expressen | |
[pagina 65]
| |
nog tot de groote uitzonderingen behooren, de niet-snelle sneltreinen doorgaans zoowel te laat vertrekken als te laat aankomen, terwijl de gewone treinen langzamer dan trekschuiten vorderen, durf ik ook met zekerheid beweren; dat eindelijk de vertraging van een posttrein wel eens uren bedraagt, las ik in een der couranten, die beweerde gansche kolommen te kunnen vullen alleen met de wanordelijkheden op de lijn Madrid - Alicante. Naast deze grief kan men in de eerste plaats aan de Spaansche sporen verwijten, dat er in de stations nooit iemand bij de hand is om inlichtingen te geven, vergissingen te voorkomen of geschillen te beslechten. Geen trein heeft ooit meer dan één conducteur, en deze - uitsluitend aan den rand van haar pet kenbare - autoriteit vertoont zich hoogstzelden vóór het oogenblik, waarop de locomotief fluit. Zelfs in tamelijk drukke stations deelt de chef soms plaatskaarten uit, en weet men dus niet tot wien zich te wenden, als van de vijf eerste-klasse-afdeelingen (zelden zijn er meer) er één ‘reservado’ is,Ga naar voetnoot1) één voor ‘señoras’ bestemd, een tweetal aan de rookers overgelatenGa naar voetnoot2) en het overblijvende bezet. Bedenk daarbij, dat men zonder plaatskaart geen wachtkamer mag betreden en de deurwachter u dus kan dwingen een net handkoffertje eenigen tijd onverzorgd op den rijkelijk bespuwden grond van het voorhuis achter te laten, dat het eenige loket | |
[pagina 66]
| |
voor kaartjesGa naar voetnoot1) der drie klassen van geen (of een te klein) hek voorzien is, waardoor men eenigermate beveiligd wordt voor het opschuivend gepeupel, dat eindelijk de stoffige wachtkamers slechts uit vierkante ruimten tusschen gewitte muren bestaan, waartegen in de rondte houten banken zijn geplaatst, en het zal u duidelijk worden, dat alle verbeteringen den toestand nog niet verder dan tot dragelijk hebben gebracht. Had de reiziger hier dan ook met een volk te maken, zóó beschaafd, dat het de leer van: ieder voor zich en God voor allen, reeds tot in hare uiterste gevolgtrekkingen huldigde, ongetwijfeld zou hij zich bij zulk een gebrekkige inrichting, gepaard aan een zeer flauwe handhaving der wetten door een licht omkoopbaar personeel, telkens in standjes gewikkeld zien. Zóó ver zijn de Spanjaarden echter nog niet, en even bereidwillig als zij, het geknoei in de hand werkend, zich door een fooi voordeelen verschaffen, waarop zij geen aanspraak hebben, of betalingen ontduiken, waartoe zij verplicht zijn, staan zij ook, louter uit beleefdheid, rechten af, die hun ten volle toekomen, of vergenoegen zij zich met minder, hoewel zij den prijs van het meerdere hebben voldaan. Zou in het dagelijksch verkeer de vrijwillig uitgeoefende beleefdheid in het vragen en aanbieden van diensten omgekeerd evenredig zijn met de wettelijk gehandhaafde eerbiediging van rechten en plichten? |
|