Uit Spanje
(1886)–Marcellus Emants– Auteursrecht onbekend
[pagina 33]
| |
Alicante.Dat het mogelijk zou wezen in Italië of aan de Riviera in de wintermaanden een zomersche temperatuur te genieten, is een dwaling. Hun, die om gezondheidsredenen de koude van het Noorden moeten ontvlieden, zou ik daarentegen wel het warme klimaat van Alicante durven aanbevelen. Waren daar betere woningen te huren, bestond er een kuurzaal,Ga naar voetnoot1) wilde men er een wandelpark aanleggen, en zorg dragen voor een goede besproeiing van de stoffige straten en wegen, ongetwijfeld zou de stad zich des winters in een sterke kolonie van vreemdelingen kunnen verheugen. Men doet er evenwelGa naar voetnoot2) niets om vreemden te lokken, en, behalve door toeristen, wordt Alicante dus uitsluitend door de kleine beurzen bezocht, die minder een aangenaam dan wel een goedkoop verblijf verlangen. | |
[pagina 34]
| |
Wat ons aangaat, na het verblijf in Valencia's nauwe straten, genoten wij er eenige dagen van de wandeling aan de haven, waar men, in de schaduw van jonge palmen, den blik vrij over de blauwe zee kan laten rondzwieren. Bovendien woonden wij er een hanengevecht bij. Dit laatste had op een Zondag plaats: in gansch Spanje den gewijden dag om hanen, stieren en paarden af te maken. Het lokaal van den strijd lag in eene kleine zijstraat; maar 's morgens hadden op de hoeken der groote straten houten bordjes gehangen, beschilderd met twee hanen op het punt van elkander te bespringen, en verduidelijkt door een kort onderschrift, dat den naam der zijstraat en het uur van aanvang vermeldde. Vlak achter de deur zat eene vrouw, die ons, voor vijftig centimes per persoon, extra goede plaatsen in de hoogte bezorgde, van waar wij alles zouden overzien. Wij begonnen met een langen gang door te gaan, en bestudeerden daar de talrijke bepalingen van het reglement, die het toejuichen of afkeuren verboden, aan elken haan eene gelijke bejegening van het publiek waarborgden, en met juistheid het tijdstip aanduidden, waarop de bezwijkende partij geacht moest worden buiten gevecht te zijn gesteld. Het eigenlijk lokaal - eene vierkante ruimte door gewitte muren ingesloten - bleek een klein woonhuis te zijn, waaruit de binnenwanden waren weggebroken. In het midden had men op den vloer een cirkelvormig kampterreintje opengelaten en met matten belegd; tot dicht bij het dak, dat op eenige stevige palen rustte, rezen de houten zitbanken amphitheatersgewijs rond dit perk omhoog. Toen wij onze plaatsen bereikten, was beneden juist een gevecht afgeloopen, dat versche bloedvlekken op de matten had achtergelaten. | |
[pagina 35]
| |
De meeste banken waren dicht bezet door mannen van allerlei rang, allerlei professie en allerlei ouderdom; de straatveger in zijn blauwen kiel zat er naast den markies in zwarte jas, de knaap van tien jaren naast den grijsaard van zeventig. Alle hoofden waren gedekt, en geen vrouw was er aanwezig. Nagenoeg iedereen rookte, en met een kalmte, alsof het een gewichtige handelsovereenkomst gold, betaalden de verliezers hunne inzetten uit. Een dikke man, die, aan een tafeltje gezeten, aanteekeningen maakte en eenige stapeltjes zilver voor zich had uitgestald, was - naar wij vernamen - de ondernemer-directeur, die van de aangegane weddenschappen percenten opstreek en de deposito's bewaarde der hem onbekende wedders. Al spoedig werden twee houten kistjes binnengebracht, die elk een haan bevatten. Men hing ze een oogenblik aan de beide armen van een balans op, om te bewijzen, dat de dieren even zwaar en dus aan elkander gewaagd waren, nam ze weder af, en liet de hanen los. De een was bruin en wit, de ander zwart en wit gemarmerd. Onmiddellijk vlogen zij elkander aan. Met de vleugels klapperend, sprongen zij omhoog, sloegen de sporen in elkanders veêren en pikten elkaâr met gekromde nekken naar den kop. Een paar veêrtjes werden uitgerukt, maar overigens liet deze eerste aanval geen zichtbare sporen achter. Met uitgerekte halzen en neêrgestrekte staarten, staarden de beide dieren, bek tegen bek, elkaâr een poos strak in de schel lichtende oogen. Eigenlijk zagen zij er nu reeds ellendig uit, want niet alleen waren hun de vliegvleugels en de lellen afgesneden; maar men had ook de kostbare kammen in veiligheid gebracht en aan het achterlijf eenige veêren uitgetrokken, waarschijnlijk om | |
[pagina 36]
| |
daar een licht kwetsbare plek te vormen voor het geval, dat het beest zich door de vlucht aan den strijd wilde onttrekken. Intusschen was het wedden begonnen, en spoedig volgden, een tweede, een derde aanval, die geheel als de eerste verliepen. Lang bleef het moeilijk te voorzeggen, wie de overwinning zou behalen; de peseta's, die aan beide zijden werden gehouden, groeiden dan ook tot doero'sGa naar voetnoot1) aan. Nu week de bruine merkbaar terug. Een licht stemmengegons verried het klimmend vertrouwen van de eene en de ontwakende vrees van de andere helft der toeschouwers. Wij hoorden nieuwe weddenschappen aangaan, hoogere getallen afroepen. Tegelijkertijd volgden de aanvallen zoo gelijkmatig, als had men met automaten en niet met levende dieren te doen. Een dreigend aangluren, een fladderend opspringen, een beet in den kop, en weêr hetzelfde gluren, hetzelfde fladderen en een nieuwe beet in den kop. Allengs begon donkerrood bloed de beide koppen en halzen te kleuren. Daar viel de zwarte op zij, als ware zijn rechterpoot verlamd. De bruine sprong sneller toe, en dreef zijn beurtelings neêrzinkenden, beurtelings oprijzenden tegenstander den ganschen kring in de rondte, al pikkend voor zich uit. Het gegons veranderde in een luid rumoer; men stond op, wees met de wandelstokken naar beneden, gesticuleerde, twistte, en riep: ‘zitten, zitten’! De zwarte haan verweerde zich nog slechts tegen de razende beten; eindelijk bleef hij liggen; de strijd scheen beslist te zijn. Zoo schielijk echter gaven de wedders hun geld niet ver- | |
[pagina 37]
| |
loren. Men eischte luide een oogenblik rust voor het afgematte dier; het oponthoud werd toegestaan, en de meêdoogenloos doorpikkende bruine tegengehouden. Onverwachts herstelde de zwarte zich weêr, viel zelfs aan, en dreef op zijn beurt den bruine terug. Een nieuw spektakel volgde. De directeur rees op, om links en rechts toornige terechtwijzigingen uit te deelen; driftige antwoorden bleven niet achter, en het geroep van: ‘zitten, zitten’ overstemde ten slotte weêr het geschreeuw. Een pooze ging het wederzijdsch pikken in de bebloede koppen regelmatig voort, maar de dieren werden moê, en het fladderend omhoog springen hield op. De bruine scheen nog altijd overwinnaar te zullen blijven. Doch eensklaps deed de zwarte met wanhoopsklacht een geweldigen sprong, boorde den snavel een oogenblik in zijn spartelenden tegenstander, rukte iets donkers uit, dat hem uit den bek viel, en van alle kanten klonk het: ‘hij is blind, de bruine is blind, aan het rechter oog blind.’ Het geschreeuw ging in een waar gebrul over; de weddenschappen klommen tot ettelijke tientallen doero's; eenige zilverstukken werden zelfs op de matten geworpen, en de hanen pikten onverpoosd door. Zij stonden nu roerloos naast elkander; de koppen alleen wendden zich telkens om, en scheurden dan stukken vleesch uit de afgeknaagde halzen. Lang kon het aldus niet meer duren; de beide dieren verzwakten zichtbaar, en de half blinde pikte al te dikwijls mis. Eindelijk werd hem de schedel doorboord, daarna kreeg hij nog een beet in de openliggende hersenen, viel op den rug, en - onder zulk een luid gejoel, dat het bijna een storm van toejuichingen geleek - sprong hij, ten onderste boven, nog eenmaal | |
[pagina 38]
| |
het gansche strijdperk rond, met de krampachtig slaande vleugels zich telkens weder opwerkend van de matten. Toen hij ten slotte bleef liggen, pikte de overwinnaar erbarmingloos in de geopende wonden door. Natuurlijk eischte het publiek ook voor dezen gevallene hetzelfde respijt, maar ditmaal bleef het vruchteloos. Wel poogde men met het roode doek van de balustrade hem tot een laatste inspanning te prikkelen, maar hij strekte slechts de omhoog gestoken pooten nog eens uit, en toen was de strijd werkelijk beslist. Met de laatste stuiptrekking van den overwonnen haan bedaarden ook de opgewekte hartstochten van het publiek; men betaalde de verloren sommen uit, droeg de beide dieren weg, stak nieuwe sigaretten aan, en wachtte kalm op de volgende vertooning. Van de twintig paren zagen wij er vier elkander tot den dood bekampen; maar niet alle gevechten bleken even rijk aan afwisseling te zijn als het eerste. Doorgaans was het na weinige aanvallen onbetwistbaar zeker wie overwinnen zou, en als de beide oogen dan waren uitgepikt, de reuk van bloed de dieren alleen nog leidde en het gebijt in de vuurroode koppen en halzen vervelend werd om aan te zien, wedden de toeschouwers eerst of de bezwijkende, alvorens neêr te zijgen, nog eens of meermalen zou aanvallen, vervolgens of hij de kracht nog had van zich af te bijten, eindelijk of hij den stervenden kop nog één enkelen keer op zou lichten. Ook de overwinnaar was ten slotte meer dood dan levend; doch de strijd had een beslissing gekregen, en daarop alleen kwam het aan. Het wedden is hoofdzaak, en de toeschouwers - eigenaars van hanen uitgezonderd - bewonderen in de kampende dieren noch moed, noch kracht, noch vlugheid. Ieder keurt ze om te weten op | |
[pagina 39]
| |
welk van beide hij zijn geld moet plaatsen; maar de eenige aandoeningen, die hij ondervindt, zijn vrees voor verlies en hoop op winst. Misschien zal eenmaal een schijnheilig liefhebber op het denkbeeld komen deze gevechten tot veredeling van het hoenderras te doen strekken, evenals de wedrennen verdedigd worden met de zonderlinge bewering, dat men er het paardenras door verbetert. Vooralsnog beschouwt men de zaak als een spel, en niets dan spel. Men heeft er evenwel twee verontschuldigingen voor bedacht. De eerste, dat het gevecht het vleesch der dieren bijzonder malsch en smakelijk maakt; zal wel alleen geldig zijn voor hartstochtelijke liefhebbers van paté de foie gras, levend gevilde paling en dergelijke versnaperingen. De andere, dat de hanen noch gedwongen, noch aangezet worden om elkander tot den dood te bestrijden, is zeker veel beter gevonden. Men scherpt hun de sporen, geeft hun ook in de laatste dagen rauw vleesch te eten; maar laat overigens de vredelievende en verdraagzame natuur ongestoord haar gang gaan. Deze overweging noopt ons althans minder medelijden te gevoelen met de slachtoffers van eigen vechtlust en gebrek aan broedermin, dan met de dieren, die men dagelijks door de met touwen, zweepen en stokken gewapende menschen ziet mishandelen.Ga naar voetnoot1) Toch geef ik voor mij de voorkeur aan het gladde, witte, doode balletje van de roulette, wanneer het nu eenmaal om spelen en wedden te doen is. |
|